7

 

 

 

 

 

Toscane, 1966

 

Floriana was voor de eerste keer in haar jonge leven verliefd. Ze wist dat het liefde was, omdat ze zich er zo hoog door opgetild voelde dat ze de wolken bijna kon raken. Ze wist zeker dat ze, als ze haar armen uitstrekte, helemaal los zou komen van de grond en zou vliegen als een vogel, over de zee heen, en zorgeloos op de wind zou opstijgen. O, kón ze maar vliegen; dan zou ze een nest bouwen in een van de parasoldennen in de tuinen van La Magdalena, en het voor altijd tot haar thuis maken.

Wat een dag had ze achter de rug. Ze kon niet wachten om Costanza erover te vertellen. Het maakte haar niet meer uit dat haar moeder ervandoor was gegaan met haar kleine broertje en haar had achtergelaten met Elio, haar hopeloze vader. Het deed er niet meer toe dat hij meestal dronken was en dat zij als een volwassene voor hem moest zorgen. Het was ook niet meer belangrijk dat ze arm was, omdat ze vandaag rijkdommen had ontvangen die haar stoutste dromen te boven gingen. Ze had een glimp opgevangen van het paradijs, en hoe onbestendig haar leven ook was, ze wist nu één ding zeker: ze zou trouwen met Dante en in La Magdalena gaan wonen.

Ze huppelde het hele eind over het pad dat door de weilanden sneed en genoot van de aanblik van de felrode klaprozen die zachtjes opzij wiegden om haar langs te laten. De zee was rustig en even blauw als de lucht die zich er duizelingwekkend boven uitstrekte. Kleine krekels tsjirpten vrolijk, onzichtbaar in het hoge gras, en ze glimlachte omdat ook zij haar hart met vreugde vervulden. Uiteindelijk kwam ze bij het Etruskische stadje Herba, waar ze met haar vader woonde. De bekende geluiden stegen op in de hitte: het geblaf van een hond, de hoge kreten van spelende kinderen, de staccato berispingen van een moeder die haar kind tot de orde riep, de muffe geur van oude muren en van gebakken uien.

Weldra haastte ze zich over het plaveisel, langs gele huizen met donkergroene luiken, brede bogen en rode pannendaken, naar het centrum van de stad. In het zwart geklede weduwen zaten als dikke kraaien in deuropeningen te naaien of te roddelen, of lieten hun rozenkrans door hun vingers gaan, terwijl ze met dichtgeknepen ogen onverstaanbare gebeden mompelden. Magere honden drentelden in de schaduw bij de muur en bleven af en toe staan om aan iets belangwekkends te snuffelen of wachtten voor de winkel van de slager in de hoop dat ze een stukje vlees kregen toegeworpen.

Ze sloeg een smalle straat in die steil de heuvel op liep en draafde onder een stel waslijnen door. Een vrouw boog zich uit het raam om haar druipende onderrok op te hangen en riep naar haar, maar Floriana had het te druk om terug te zwaaien en draafde verder totdat ze op de Piazza Laconda kwam, die zich in het hart van de stad openvouwde als een grote zonnebloem. Daar domineerde Gods eigen huis het hele plein: het allermooiste gebouw van allemaal, de Chiesa di Santo Spirito.

Ze was nu behoorlijk buiten adem en vertraagde haar pas. Het plein baadde in het stralend gouden licht van de zon en troepen duiven pikten over de grond op zoek naar kruimels of wasten hun stoffige veren in de fontein. Een restaurant had een terras op de kasseien ingericht, vanwaar de geuren van olijfolie en basilicum aangedreven kwamen. Toeristen zaten aan de kleine tafeltjes onder gestreepte parasols sigaretten te roken en koffie te drinken, terwijl oude mannetjes in vest en met een pet op Briscola speelden.

Ze hield niet halt om onderweg met iemand te praten, hoewel iedereen in de stad haar kende dankzij de infame daad van haar moeder en haar vertroetelde alsof ze een zwerfhond was. Ze ging regelrecht naar de kerk om te praten met de enige Vader die onvoorwaardelijk van haar hield en die er altijd voor haar zou zijn, wat er ook gebeurde. Ze moest Hem bedanken voor het geluk dat haar ten deel was gevallen, want ze was bang dat dat haar, als ze dat niet deed, zou worden afgenomen, net zoals met haar moeder was gebeurd.

Stilletjes stapte ze over de glanzende stenen vloer en snoof de wierook op die de lucht verzadigde en zich vermengde met de plakkerige geur van smeltend kaarsvet. Op de kerkbanken zaten een paar mensen te bidden, hun schimmige gestalten geknield in het halfduister. Toeristen liepen rond in T-shirts en mompelden tegen elkaar terwijl ze de fresco’s en heiligenbeelden bewonderden. Bladgoud blonk in het kaarslicht en gaf de stralenkransen rond de hoofden van de Maagd, Christus en de Heiligen een bovenaardse gloed. Floriana voelde zich hier thuis, omdat ze er al kwam zo lang ze zich kon heugen. Haar moeder was niet erg gelovig geweest, totdat ze had gezondigd en uit schaamte God helemaal de rug had toegekeerd. Besefte ze dan niet dat Jezus zondaren met open armen verwelkomde? Floriana zondigde zo vaak, zoals wanneer ze bij La Magdalena liep te gluren, en ze was ontzettend trots en ijdel, maar ze wist dat God desondanks van haar hield – misschien wel júíst vanwege die feilen, want iedereen wist dat Hij, net als Zijn zoon, het allermeest van zondaren hield. Net als padre Ascanio, die anders geen werk zou hebben.

Ze drentelde door het gangpad naar de tafel met kaarsen die rechts van het middenschip tegen een muur stond. Elke dag brandde ze een kaarsje, om te bidden dat haar vader iemand zou leren kennen met wie hij er op zijn beurt vandoor kon gaan, want ze had er genoeg van om voor hem te zorgen. Tot dusver had God niet naar haar geluisterd. Ze had gedacht dat de Maagd misschien meer met haar zou meeleven – zij was tenslotte een moeder –, maar ook die leek niet te luisteren. Misschien beseften ze niet dat hij een nietsnut was en een grote last voor haar betekende. Ze zou beter af zijn zonder hem; dan zou ze bij haar tante Zita kunnen gaan wonen. Tante Zita was de zus van haar moeder. Ze was getrouwd met Vincente en ze hadden al vijf kinderen, dus ze konden er makkelijk nog eentje bij nemen. Ze zouden er amper iets van merken dat ze nog een mond moesten voeden, want zij was maar klein en at niet veel.

Met die gedachte voor ogen stak ze haar kaarsje aan om God te danken voor Dante en La Magdalena. Ze hoopte maar dat hij wilde wachten tot ze groter was en met hem zou kunnen trouwen. Vervolgens schoof ze een kerkbank in en knielde neer op het kussentje om te bidden. Ze spiedde om zich heen naar de andere mensen die in gebed waren verzonken en hoopte dat die allemaal weg zouden gaan, zodat God kon horen wat zíj te zeggen had. Maar ze gingen niet weg, dus had ze geen andere keus dan zo luid en helder te denken als ze maar kon.

Ze bleef een hele poos zo zitten en dankte God voor elke boom, elke bloem, elke vogel en elke krekel die ze die ochtend had gezien. Ze wist zeker dat, als ze Hem een beetje vleide, Hij als ze eraan toe was om haar verzoeken te formuleren welwillender tegenover haar zou staan. Uiteindelijk las ze het lijstje voor dat ze in gedachten had opgesteld. Ze vroeg niet of haar moeder terug kon komen, wat meestal haar vurigste wens was, omdat ze het gevoel had dat ze niet te veel kon vragen en ze vandaag liever met Dante wilde trouwen dan dat ze haar moeder terug wilde krijgen. Ze hoopte maar dat haar moeder er nooit achter zou komen.

Toen ze klaar was, sloeg ze een kruisje voor het altaar, glimlachte meelevend naar het beeld van Christus aan het kruis – want wat moest die arme man moe zijn om daar maar al die tijd zo te hangen – en ging de kerk uit.

Ze trof Costanza op de binnenplaats bij haar thuis, waar ze op een schommelbank in de schaduw zat te lezen. Costanza woonde in een grote villa op de heuvel vlak buiten de stad, maar het gebouw zag er net zo afgetakeld uit als de fortuin van haar ooit zo illustere familie. Haar ouders waren aristocraten en droegen de titel van conte en contessa, wat grote indruk op Floriana maakte, want haar vader was slechts hun chauffeur. Vroeger hadden ze een groots palazzo bezeten aan de Via del Corso in Rome, plus een villa aan zee aan de populaire Amalfi-kust. Maar Costanza’s vader had grote verliezen geleden waar Floriana niets van begreep, en toen Costanza drie jaar oud was waren ze in Herba komen wonen, in het vakantiehuis dat ze vroeger alleen maar ’s zomers voor een paar weken hadden gebruikt. Daar sloten ze zich op en ze gingen amper met iemand om. Maar Costanza voelde zich alleen en geïsoleerd in haar paleis op de heuvel, en zelfs haar snobistische moeder begreep wel dat ze behoefte had aan gezelschap van kinderen van haar eigen leeftijd. Dus had de gravin ten slotte toegegeven en haar toen ze zes was naar de plaatselijke school laten gaan.

Haar vriendin mocht dan in een chic huis wonen en een titel hebben, maar dankzij haar charisma was Floriana veruit haar meerdere. Ze was niet alleen leuk om te zien, met haar jongensachtige gezichtje en grote ogen, maar ze was ook zelf overtuigd van haar aantrekkingskracht, en haar intuïtie maakte haar slim. Zij had altijd de beste ideeën voor spelletjes en leek geen angst te kennen wanneer die een beetje gevaarlijk werden en de zee of de kliffen er een rol in speelden.

Costanza was lichamelijk minder goed bedeeld; ze had grove trekken en een mollig lichaam. Ze leed aan hoogtevrees en was altijd bang om te verdrinken, en ze bewonderde de moed van haar vriendin en keek toe als die ten overstaan van alle andere kinderen liet zien wat ze allemaal durfde, zodat ze hun adem inhielden als ze de heroïsche daden verrichtte waar hun moeders hún zeker een pak voor op hun broek zouden geven. Maar ze was er ook jaloers op dat Floriana zo’n zorgeloos leventje leidde. Costanza moest van haar moeder huiswerk maken, haar kamer opruimen en op haar manieren letten, terwijl Floriana niemand had die haar drilde en precies kon doen waar ze zin in had. Costanza vond het erg voor haar dat haar moeder ervandoor was gegaan, maar Floriana had haar medelijden regelrecht naar haar teruggekaatst, had met haar zes jaren een hoge borst opgezet en gezegd: ‘Wie heeft er eigenlijk een moeder nodig?’ Dus was Costanza nu jaloers op haar – al was ze te jong om achter de stoerdoenerij van het meisje haar gebroken hart te zien.

Ciao,’ zei Floriana opgewekt toen ze de binnenplaats op stapte, waar citroenboompjes in potten stonden en tomaten welig tierden tegen de zuidmuur.

Costanza keek op van haar boek. ‘Ciao.’ Toen ze haar zelfvoldane gezicht zag, voegde ze eraan toe: ‘Wat heb jij uitgespookt?’

‘Ik ben verliefd,’ antwoordde Floriana achteloos.

‘Op wie?’

Floriana ging naast haar zitten en zette zich met haar tenen af om de bank te laten schommelen. ‘Hij heet Dante.’

‘Bedoel je Dante Bonfanti, die in de Villa Magdalena woont?’

‘Ken je hem dan?’ Floriana was enigszins uit het veld geslagen.

‘Min of meer.’ Costanza trok haar neus op. De waarheid was dat ze hem nog nooit had ontmoet, maar haar ouders kenden de zijne, dus dat legde gewicht in de schaal.

‘Hij heeft me net de tuinen laten zien. O, Costanza, ik heb nog nooit zulke mooie tuinen gezien. Echt prachtig.’

‘Dat zal best. Ze hebben een heel leger tuinmannen. Mijn moeder had vroeger in Rome ook een grote tuin.’

‘Jullie hebben hier toch ook een mooie tuin?’

‘Maar daar wordt niet goed voor gezorgd. Voor zulke extravaganties hebben we het geld niet meer.’ Ze wist niet goed wat dat woord betekende, maar ze had het haar moeder heel vaak horen zeggen, wat meestal vergezeld ging van een spijtige zucht.

‘Voor de tuinen daar wordt wel goed gezorgd.’

‘Weet je dat ze een van de rijkste families zijn van Italië?’

‘Echt waar?’

‘Beppe, Dantes vader, is een van de machtigste mannen van het land.’ Floriana wist niet goed hoe ze daarop moest reageren, dus zei ze maar niets en wachtte ze tot Costanza verderging. Costanza vond het heerlijk dat zij meer over hem wist dan haar vriendinnetje. ‘Dante is de oudste zoon,’ vervolgde ze. Toen werd de afgunst haar te machtig en zei ze er boosaardig achteraan: ‘Hij is een soort prins, dus hij zal met een prinses moeten trouwen. Het heeft geen enkele zin om verliefd op hem te zijn.’

Haar woorden waren als dolkstoten in Floriana’s hart. Ze legde haar hand tegen haar borst en drukte stevig om het bloeden te stelpen. Toen herinnerde ze zich God en de kaars die ze had aangestoken weer, en er begon een klein sprankje hoop te gloren dat de pijn afzwakte. ‘Ik verwacht ook helemaal niet dat ik met hem ga trouwen,’ zei ze luchtig, en ze grinnikte er even bij om overtuigender over te komen. Ze kon heel goed doen alsof. ‘Hij heeft gezegd dat ik zo vaak mag langskomen als ik wil. Zijn ouders zijn toch altijd op reis.’

‘Hoe oud is hij?’

‘Bijna achttien.’

‘Wat wil hij dan met een meisje van tien?’

‘Bijna elf. En hij wil helemaal niks. Ik denk dat hij met me te doen had.’

‘Net als iedereen. Maar ze hebben geen idee hoe sterk je bent.’ Costanza gaf haar een plaagstootje, want ze vond het opeens slecht van zichzelf dat ze Floriana’s enthousiasme de grond in had geboord. ‘Mag ik de volgende keer mee? Ik zou die tuinen wel eens willen zien.’

‘We kunnen morgen gaan. Ik heb hem de afgebrokkelde muur laten zien waar ik op klim als ik ga spioneren.’

‘Kan ik ook spioneren?’

‘Ja hoor, als je je maar stil houdt.’

‘Ik kan heel stil zijn.’

‘En niet tegen me begint te fluisteren als ik naar beneden spring om rond te snufffelen.’

‘Dat doe ik niet, echt niet.’

‘Ik geloof niet dat rondsnuffelen nodig is. Hij zei dat hij naar me zou uitkijken.’

‘Kunnen we niet beter gewoon aanbellen?’

‘Het is veel leuker om stiekem over de muur te klimmen.’

‘Als ik zeg wie mijn vader is, laten ze ons wel binnen.’

‘Dat is niet nodig. We klimmen over de muur en zoeken Dante. We gaan hem verrassen. Hij vindt het heus niet erg, hij is nu mijn vriend. Morgenochtend gaan we.’

Toen dat was afgesproken, graaide Floriana wat fruit mee uit de keuken en liep weer de heuvel af de stad in. De zon zonk nu langzaam aan de westelijke hemel, gaf het licht een melancholieke amberen kleur en wierp lange schaduwen over haar pad, waar ze overheen kon springen. Ze kauwde op een sappige vijg en dacht aan Dante. Het deed er niet toe dat hij geacht werd met een prinses te trouwen en dat zij maar een huishoudelijk hulpje was. Floriana hield meer van La Magdalena dan van wie ook. Daar hoorde ze thuis, in die kleine tuin omringd met zuilen, waar ze op de bank bij de fontein een boek zou lezen. Het gaf niet dat ze niet zo goed kon lezen, want dat zou ze wel leren. Ze was een slimme meid, dus ze kon zich alles eigen maken.

Ze huppelde de straat op naar de grote boogdoorgang in de gele muur die ooit haar thuis had betekend, maar sinds haar moeder de benen had genomen alleen nog maar een deur was die de plek aangaf waar ze woonde. Ze duwde er hard tegen. De deur was zwaar en groot, en bood toegang tot een binnenplaats. De grond was geplaveid met kasseien, waartussen onkruid welig tierde, tot het zonder pardon werd gewied door signora Bruno, wier overleden echtgenoot haar het krakkemikkige gebouw met huurwoninkjes had nagelaten. Fraaie ijzeren balkonnetjes zagen uit op de binnenplaats en tooiden de afbrokkelende muren met een enkele bloempot, maar vooral met lijnen vol wasgoed dat hing te drogen in de zon.

Signora Bruno stopte met vegen toen ze het kleine meisje zag binnenkomen en leunde op haar bezem. Ze greep elk excuus aan om haar werk te kunnen onderbreken. ‘Je vader zit vast bij Luigi aan de bar.’ Ze sloeg Floriana argwanend gade toen het meisje de trap op danste en ging zitten. ‘Wat voer jij in je schild? Je ziet eruit alsof je een binnenpretje hebt.’

‘Ik ben verliefd, signora Bruno.’

Ze keek het kind in haar omfloerste ogen en lachte, waarbij de moedervlek op haar kin meebewoog. ‘Wie heeft je dat soort ideeën aangepraat? Dat een kind van jouw leeftijd ook maar aan zoiets denkt – liefde!’ Ze klakte met haar tong. ‘Je hebt lief als je jong bent en niet beter weet. Totdat je hart breekt en je gaat inzien dat je beter af bent zonder liefde.’

‘Wat verdrietig, signora Bruno.’ Floriana keek haar met oprecht medeleven aan.

‘Wie is de gelukkige?’

‘Hij heet Dante Bonfanti.’

Verbaasd keek signora Bruno haar aan. ‘Dante Bonfanti? Waar ben je die dan tegen het lijf gelopen?’

‘Ik was aan het spioneren bij zijn huis vanaf het hek, en toen vroeg hij of ik binnenkwam. Villa Magdalena is het allermooiste paleis van de hele wereld.’

‘Ik zou maar bij die lui uit de buurt blijven als ik jou was,’ zei signora Bruno duister. ‘Dat zijn geen goede mensen.’

‘Dante wel,’ protesteerde Floriana.

‘Dat kan wel wezen, maar zijn vader is een heel gevaarlijk man. Laat ze met rust en blijf hier beneden aan de heuvel, waar je thuishoort.’

‘Maar ik hou van hem.’

De oude vrouw glimlachte toegeeflijk. ‘Jij bent veel te jong voor de liefde – niet dat je die niet zou verdienen. Van alle kinderen in Herba komt het jou het meest toe dat er van je wordt gehouden.’

Floriana keek naar signora Bruno’s dikke enkels en huidkleurige kousen die in ribbels om haar kuiten zaten, en vroeg zich af hoe het signor Bruno was vergaan. ‘Waar is uw man?’

‘Die is overleden.’

‘Wat erg.’

‘Dat vind ik helemaal niet. Ik had mijn handen vol aan die kerel.’

‘Net als ik aan mijn vader.’

Signora Bruno grinnikte klokkend, als een kip. ‘Je vader…’ Ze schudde haar hoofd. ‘Hij is een zware last voor je. Dat is niet goed. Hij zou eens wat verantwoordelijkheid moeten nemen.’

‘Denkt u dat hij gauw doodgaat?’

Het gezicht van signora Bruno werd grauw van medelijden. ‘Nee, cara, hij gaat niet snel dood.’

‘Jammer,’ zei Floriana met een schouderophalen.

‘Je wilt hem toch niet dood hebben, of wel soms?’

Signora Bruno leek ontzet en enigszins van slag. Ze zette haar bezem weg en kwam naast Floriana op het stoepje zitten, waarbij ze haar zachte lichaam in de krappe ruimte tussen het kind en de trapleuning perste. ‘Ik weet dat hij niet de vader is die je je het liefst zou wensen. Hij heeft twee keer in de gevangenis gezeten en hij drinkt te veel. Het is niet zo gek dat je moeder bij hem is weggegaan. Maar jij? Ik weet niet waarom ze jou heeft achtergelaten, zo’n weerloos kleintje, en wel je kleine broertje heeft meegenomen.’ Ze sloeg haar arm om Floriana heen, die huiverde. ‘Ze had jou ook mee moeten nemen, maar ze is altijd al zelfzuchtig geweest en dacht misschien dat Zita wel voor je zou zorgen. Maar aan haar zus heb je al net zomin iets als aan haar. Want waar is Zita als je haar nodig hebt, hmm? Ze kan niet eens haar eigen kinderen de baas. Een kind is een geschenk van God, dat zou je moeder moeten weten.’

‘Hebt u kinderen?’

‘Die zijn al groot en wonen in Rome.’

‘Mist u ze?’

‘Ja, cara, ik mis ze zeker.’

‘Denkt u dat mama mij mist?’

Signora Bruno’s hart sloeg een slag over en ze wist niet wat ze moest zeggen. ‘Ik denk het wel, liefje.’

‘Het doet er niet echt meer toe.’

‘Wat doet er niet meer toe?’

‘Of ze terugkomt. Want ik ben nu toch verliefd. Ik heb geen moeder meer nodig, weet u.’

‘Je praat echt een heleboel onzin.’ Signora Bruno bette haar ogen met haar schort. ‘Ik zal je eens wat zeggen. Als jij je vader nu gaat halen, help ik je zo meteen om hem in bed te leggen.’

‘Dank u wel.’

Langzaam hees ze zichzelf overeind, en haar knieën kraakten en knarsten toen ze ze rechtboog. ‘Elk kind heeft een moeder nodig. Je zou dit op jouw leeftijd niet horen te doen,’ verzuchtte ze.

Floriana stak achter signora Bruno aan de binnenplaats over. Niets was nog belangrijk, want morgen zou ze Dante zien.

 

Floriana’s vader zat inderdaad in het café van Luigi om de hoek van de Via Roma, waar ze woonden. Hij hing aan de bar met een leeg glas in de hand. Luigi weigerde hem nog iets in te schenken en hij begon kwaad te worden. Floriana liep op hem af en het groepje mannen dat hem probeerde over te halen om naar huis te gaan week uiteen om haar door te laten.

‘Papá,’ zei ze, aan zijn arm trekkend. ‘Het is tijd om naar huis te gaan.’

Geërgerd keek haar vader naar haar omlaag; zijn vochtige ogen stonden koud en vreemd. ‘Ga zelf maar naar huis, kattenkop,’ antwoordde hij.

Luigi en de andere mannen sprongen kwaad voor haar in de bres. ‘Zo kun je je dochter niet behandelen, Elio. Je gaat nu naar huis en gedraagt je als een goede vader.’ Floriana had het allemaal al eerder gehoord en geneerde zich totaal niet voor hem. Als ze al iets voelde, was het dat ze het beu was om avond aan avond dezelfde vermoeiende riedel te moeten afdraaien. Het verbaasde haar dat Costanza’s vader hem nog steeds werk gaf. Ze vroeg zich af of hij ook met haar te doen had en haar vader uit medelijden niet ontsloeg. Ze kon zich niet voorstellen dat hij erg goed kon autorijden met zijn trillende handen en benevelde blik.

Uiteindelijk wisten ze hem zo te bepraten dat hij naar huis ging, en ze keken gespannen toe toen het kleine meisje hem de straat op hielp, al reikte ze amper tot zijn middel. Hij leunde op haar alsof ze een wandelstok was, al brommend en onverstaanbaar mompelend. Toen ze bij de deur van haar huis kwamen, stond signora Bruno daar, zoals beloofd. Ze sloeg zijn arm over haar brede schouder en zeulde hem de smalle trap op naar hun woning. Eenmaal binnen liet ze hem op zijn bed vallen. Floriana trok zijn schoenen uit, terwijl signora Bruno de gordijnen dichttrok, waarbij ze zag dat er in het ene een gat zat en op het andere een vlek. Niemand kon verwachten dat een meisje van tien gordijnen zou wassen en repareren. Het was al heel wat dat ze hun kleren waste, zoals signora Bruno haar na het vertrek van haar moeder had geleerd. ‘Nu moet jij de moeder zijn,’ had ze gezegd, en het meisje had braaf naar haar geluisterd en haar best gedaan om niet te huilen. Ze kon op haar eigen manier een hoge borst opzetten en haar kin omhoogsteken om sterk te lijken.

Signora Bruno keek toe toen Floriana een doorgestikte deken over haar vader heen legde. Hij greep haar hand beet en zijn gezicht vertrok in een snik, als een natte vaatdoek. ‘Vergeef me,’ mompelde hij.

‘Ga slapen, papá.’

‘Ik zou een betere vader voor je moeten zijn. Morgen stop ik met drinken, dat beloof ik.’

‘Dat zeg je elke avond. Het begint vervelend te worden.’

‘Het is de schuld van je moeder, die ons in de steek heeft gelaten. Als zij niet was vertrokken, was er niks aan de hand.’

‘Je dronk al veel eerder.’

‘Niet waar.’

‘Misschien is ze wel weggegaan omdát jij dronk.’

‘Je weet niet wat je zegt. Ik hou van haar en ik hou van onze zoon. Waar zijn ze nu? Zie ik ze ooit nog terug? Wat voor soort jongen is hij geworden? Hij weet waarschijnlijk niet eens meer wie ik ben. Maar ik hou van hen, en ik hou van jou. Ik drink om de pijn van mijn ellendige leven te vergeten. Ik drink om mijn schuld te vergeten, omdat ik geen goede vader voor je ben geweest. Vergeef me, Floriana. Mijn kleine Floriana.’ Hij stak een hand uit om haar gezicht aan te raken.

‘Ga slapen, papá.’ Hij sloot zijn ogen en zijn hand viel op het bed naast hem neer. Ze bleef even naar hem staan kijken, vergeefs zoekend naar de vader die ze zo graag wilde dat hij was.

‘Heb je genoeg te eten?’ vroeg signora Bruno toen ze de kamer uit gingen en de deur achter zich dichtdeden.

‘Ja.’

‘Is alles in orde zo?’

‘Ja hoor.’ Ze schokschouderde. ‘Soms denk ik dat hij de volgende morgen dood is.’

‘Wat zou je dan doen?’

‘Bij tante Zita gaan wonen.’

‘Die heeft al genoeg monden te voeden.’

‘Ik eet niet veel.’

‘Maar je wordt steeds groter en dan eet je wel veel.’

‘Als ik later groot ben, trouw ik en ga ik in een paleis wonen.’

‘Toen we klein waren, droomden we er allemaal over om in een paleis te wonen. Moet je zien waar ik nu woon. Niet bepaald het paleis van mijn dromen!’

‘Maar ik heb erom gevraagd.’

‘God geeft niet altijd aan je wensen gehoor, Floriana.’

‘Dat weet ik. Maar ik heb nog iets van Hem te goed.’

Signora Bruno glimlachte om de ontembare levenslust van het kind. ‘In dat geval maakt Hij vast een prinses van je.’

‘U zult het zien,’ antwoordde Floriana monter. ‘Als u lief bent, mag u voor me komen werken.’

‘Nou, dank je wel, signorina!’ De hele weg vanaf de trap naar de binnenplaats moest de oude vrouw lachen. ‘Zorg maar dat het snel gebeurt, want anders ben ik misschien al dood!’

 

Floriana at een homp brood met kaas en dronk een glas melk. Door de muur heen kon ze haar vader horen snurken, en ze grimaste. Hij klonk precies als een varken. Na het eten liet ze de badkuip vollopen. Als ze de volgende dag Dante zou ontmoeten, moest ze er picobello uitzien. In het warme water schrobde ze zichzelf van top tot teen; ze waste haar haar en was een hele tijd bezig om het zorgvuldig door te kammen, tot alle klitten eruit waren. Ze knipte haar teennagels en vijlde de nagels van haar vingers, zoals haar moeder altijd deed. Ze poetste haar tanden tot ze blonken. Het viel nog niet mee om een jurk te vinden die niet vuil of te klein was, maar ze haalde een wit exemplaar dat bedrukt was met rode bloemetjes tevoorschijn dat ze nooit droeg, omdat je er alles op zag. Daarmee zou ze niet in bomen kunnen klimmen. Ooit zou ze een hele kast vol met mooie jurken hebben – jurken voor overdag en jurken voor ’s avonds, allemaal schoon en gestreken, op met zijde beklede hangertjes in een kamer die speciaal bedoeld was voor haar kleren. Dan zou ze een dienstmeisje hebben dat voor haar zorgde en alles op orde hield.

In haar slaapkamer ging ze op de vensterbank naar de glinsterende sterren zitten staren. Als ze met Dante trouwde, zou haar moeder misschien terugkomen, omdat ze trots was dat haar dochter zo’n goede partij had getroffen. Ze zou in die kleine tuin met de zuilen eromheen komen zitten en haar vertellen hoe erg het haar speet dat ze was weggelopen, en Floriana zou het haar vergeven, omdat ze het wel begreep.

In de kamer naast haar klonk het gesnurk nu luider. Het moest onverdraaglijk zijn geweest om het bed te delen met een man die knorde als een varken.