2

 

 

 

 

 

 

 

Elizabeth Pembridge-Hughes was uitermate presentabel. Ze was lang en slank, met fijne, aristocratische trekken, een huid als van porselein en gevoelige blauwe ogen – precies zoals iemand die grootse kunstwerken vervaardigt eruit zou moeten zien. Marina schudde haar de hand en merkte meteen op hoe koud die was.

Ze ging haar voor door het hotel naar het terras, waarbij ze onderweg halt hield in de serre om de citroenboompjes in potten te bewonderen, en de druiven die op het latwerk groeiden en hun ranken als fraaie inktvistentakels over het glazen dak uitspreidden. Elizabeth was uitermate complimenteus en sloeg niets over, en Marina’s hart zwol van opluchting dat ze dan toch eindelijk haar inwonend kunstenaar had gevonden.

Ze gingen buiten aan een van de kleine ronde tafels zitten, omgeven door terracotta potten met rozemarijn en lavendel die nog in bloei moesten komen. Elizabeth sloeg haar benen over elkaar en wikkelde haar bleke lila pashmina om haar schouders, want de wind had een kille ondertoon. Haar van nature blonde haar was doorschoten met grijs en de wind kreeg vat op de lokken die aan haar paardenstaart waren ontsnapt en blies ze speels om haar gezicht. Ze was niet gezegend met veel schoonheid, maar haar gezicht had iets hooghartigs wat de aandacht trok.

‘Heb je er bezwaar tegen als ik rook?’

Marina had een hekel aan sigaretten en was teleurgesteld. Maar Elizabeth had het beleefd gevraagd, en de woorden daarbij zo keurig welopgevoed gearticuleerd dat Marina besloot het haar te vergeven. Niemand was volmaakt.

Elizabeth zocht in haar tas naar haar sigaretten en aansteker. Dat duurde even, en ondertussen bestelde Marina kruidenthee voor haar gast en een vruchtensap voor zichzelf. Uiteindelijk haalden Elizabeths lange vingers een pakje Marlboro Light tevoorschijn, en ze stak er een tussen haar smalle lippen en gaf zichzelf met haar rug naar de wind gedraaid een vuurtje. ‘Wat zit je hier mooi, Marina,’ zei ze, rook uitblazend vanuit haar mondhoek. ‘Het is ontzettend inspirerend om de zee te zien.’

‘Ik moet dicht bij de zee zijn,’ antwoordde Marina, die haar zware blik op het glinsterende water liet rusten. ‘Die is altijd de rode draad in mijn leven geweest.’

‘Dat ben ik met je eens. De zee is goed voor de ziel. Ik heb ooit rondgereisd met een bekende acteur – het zou niet netjes zijn om zijn naam te noemen – die aan zee mediteerde. Ik was geloof ik zijn kunstenares-voor-onderweg. Voor mij was hij een inspiratiebron. Ik heb geprobeerd zelf ook te mediteren, maar in mijn hoofd is het te druk. Ik kan mijn gedachten niet afsluiten.’

‘Moet je veel reizen voor je werk?’

‘Voortdurend. Ik heb koningen, koninginnen en prinsen over de hele wereld vergezeld. Daar heb ik wel mazzel mee gehad.’

Marina voelde zich ongemakkelijk. Zelfs zij was realistisch genoeg om in te zien dat de positie van inwonend kunstenaar in het Polzanze niet erg begerenswaardig was. Als Elizabeth Pembridge-Hughes gewend was voor koningen te schilderen, zou ze er niet over peinzen om de zomer door te brengen in Dawcomb Devlish om haar kost en inwoning te verdienen met schilderles geven aan oude dames. ‘Wat boeiend, Elizabeth. Vertel me eens: welke koningen, koninginnen en prinsen zoal? Ik wil dolgraag je verhalen horen.’

Elizabeth kneep haar lippen samen. ‘Nou, dat is nou net het probleem. Zie je, als je zo bevoorrecht bent dat je wordt uitgenodigd op hun buitenlandse reizen, moet je daar je mond over houden. Dat snap je zeker wel?’ Ze liet een gnuivend, rokerig en nasaal lachje horen. ‘Misschien dat ik een paar pareltjes met je deel als we elkaar wat beter kennen.’

‘Natuurlijk.’ Maar Marina betwijfelde of ze wel parels te delen hád.

Net toen Marina ernstige twijfels begon te krijgen, kwam Grey het terras op gelopen. ‘Ah, mijn man,’ zei ze, hem dankbaar toe glimlachend.

Elizabeth nam zijn postuur in zich op – zijn brede schouders, zijn dikke, krullende grijze haar en zijn vriendelijke gezicht – en vond hem uitermate aantrekkelijk. Duidelijk een intellectueel, en een nobel mens – dat zag je meteen. ‘Aangenaam kennis te maken,’ bracht ze uit terwijl ze hem de hand reikte.

‘Ik dacht zo dat ik maar eens bij jullie moest komen zitten,’ antwoordde Grey terwijl hij haar de hand schudde. Hij merkte op dat haar greep zwak was en dat haar vingers dun en koud aanvoelden. ‘Hebben jullie het hier wel warm genoeg?’

‘Jawel hoor,’ antwoordde ze. Hij trok een stoel bij en ging zitten. Een ober haastte zich naar de keuken om koffie voor hem te halen. ‘We zeiden net tegen elkaar hoe fijn het is om de zee te kunnen zien.’

‘Ja, het uitzicht is inderdaad spectaculair.’

‘Ik zou het graag schilderen.’

‘Nou, misschien gaat dat ook gebeuren,’ zei hij. Toen ving hij de blik van zijn vrouw, en uit haar gezichtsuitdrukking maakte hij op dat Elizabeth Pembridge-Hughes helemaal niet terug zou komen om wat dan ook te schilderen.

‘Wat houdt die baan van inwonend kunstenaar eigenlijk in?’

Marina voelde het bekende rukje in haar maag: een innerlijk waarschuwingssysteem dat nooit faalde. Ze wilde Elizabeth Pembridge-Hughes niet in haar hotel hebben, waar ze de hele zomer met grote namen zou lopen te strooien. Maar om niet onbeleefd te zijn moest ze ook ditmaal de hele procedure netjes afwerken. ‘Vorig jaar hadden we een charmante man die drie maanden bij ons heeft gelogeerd en de hotelgasten schilderles heeft gegeven. Het is weer eens iets anders, dat ik onze gasten graag zou willen aanbieden.’

‘Wat een briljant idee – en zo’n verrukkelijke omgeving om te schilderen.’

‘Dat dacht ik ook. Vorige zomer heeft Paul ons allemaal schilderen geleerd.’

‘Jou ook?’ Ze richtte haar vraag tot Grey.

‘Mij niet, nee. Ik ben geen kunstenaar. Marina heeft wel een poging gewaagd – toch, schat?’

‘Ja. Hoewel ik er ook niet goed in ben. Het was leuk om te experimenteren en Paul was erg aardig. Het was een genoegen om hem de hele zomer als gast te hebben, en toen hij weg was misten we hem erg. Hij was helemaal bij de familie gaan horen.’

‘Dat gaat met mij ook gebeuren. Niets is zo fijn als je mouwen opstropen en ertegenaan gaan. Alle hens aan dek!’

‘Zeker weten,’ zei Grey, die haar geestdrift amusant vond. De ober zette zijn koffie op tafel, samen met de kruidenthee en een glas grapefruitsap.

Elizabeth legde haar sigaret op de rand van de asbak. ‘Ik zal jullie eens laten zien wat ik zoal maak.’ Ze rommelde in haar tas en haalde er een zwart fotoalbum uit. ‘Ik vrees dat mijn kunst te groot is om mee te nemen. Sommige van mijn schilderijen hangen in koninklijke huishoudens, dus je kunt je wel voorstellen dat je dan voor je fatsoen niet kunt vragen of je ze even mag lenen. Maar dit geeft jullie een goede indruk.’ Ze overhandigde Grey het boek. Marina trok haar stoel dichter naar haar man en stootte hem met haar elleboog aan. ‘Ik kan ontzettend goed met mensen omgaan,’ vervolgde Elizabeth. ‘Zie je, het is één ding om te weten hoe je moet schilderen, maar iets heel anders om te weten hoe je les moet geven. Gelukkig ben ik in allebei die dingen goed.’ Grey stootte op zijn beurt zijn vrouw aan.

Ze bladerden door foto’s van houtskoolschetsen van paarden tot stillevens in olieverf. Het stond buiten kijf dat Elizabeth talent had, maar haar werk had niets van de bezieling van Balthazar Bascobalena’s melancholieke boten, en ook niets van zijn flair. Ze was bijzonder goed, maar het was zielloos. ‘Je bent heel getalenteerd, Elizabeth,’ zei Marina in een poging enthousiast te klinken.

‘Dank je. Ik hou van wat ik doe, en volgens mij is dat te zien, niet?’

‘O, zeker,’ zei Grey, maar Marina zag in haar werk helemaal niets wat op plezier wees. Elizabeth rookte haar sigaret op en stak een nieuwe aan. Terwijl ze van haar thee nipte, zag Marina haar gezicht zich ontspannen. Ze zag er opeens oud en verdrietig uit, als een actrice die genoeg heeft van haar rol. Marina voelde even iets van medeleven, maar ze kon niet wachten om van haar af te komen.

 

‘Ze was vreselijk,’ riep ze uit tegen haar man toen Elizabeths auto eenmaal over de oprijlaan was weggereden.

‘Je moet heel wat kikkers kussen voordat je je prins vindt. Misschien gaat dat ook wel op voor kunstenaars.’

‘Toe nou, Grey. Jij vindt dit zeker allemaal ontzettend grappig?’

‘Wel vermakelijk, ja.’

Hij sloeg zijn arm om haar heen en drukte haar even warm tegen zich aan. ‘Lieve schat, je mag je gevoel voor humor niet verliezen. Het wemelt op de wereld van de geweldige mensen, zowel heel vreselijke als heel aardige. Elizabeth Pembridge-Hughes was in elk geval onderhoudend.’

‘Als ik niet mijn hart vasthield, zou ik net zo geamuseerd zijn als jij.’

‘Je hoeft nergens je hart voor vast te houden. Uiteindelijk komt het allemaal goed. Zie het maar als een onderzoek naar de menselijke natuur.’

Grijnzend keek ze naar hem op. ‘Daar moet ik dan zeker uit opmaken dat ook God gevoel voor humor heeft.’

‘Ja, maar volgens mij was Hij heel serieus toen Hij jou schiep.’ Hij lachte, en Marina kon er niets aan doen dat ze met hem mee moest lachen.

 

Rond twaalven die middag kwam Harvey Dovecote de hal in benen. Harvey, een overtuigd vrijgezel, had van het begin af aan voor Grey en Marina gewerkt en was voor de laatste en minst fortuinlijke hertog en hertogin van Rutshire de beheerder van hun landgoed geweest. Nu, op zijn vijfenzeventigste, deed hij – altijd met zijn tweedpet op zijn hoofd en in een blauwe overall gekleed – alleen nog wat losse klusjes voor Marina. De vaste gasten genoten van zijn vertrouwde aanwezigheid als hij met zijn onweerstaanbare optimisme en charme aan het werk was. Hij was een geliefd figuur, die evenzeer deel uitmaakte van het hotel als de stenen en het cement, en Marina was volkomen afhankelijk geworden van zijn nuchtere gezonde verstand. Hij veegde bladeren bij elkaar, zorgde dat de manden met haardhout gevuld bleven, repareerde gesprongen leidingen en kapotte lichtknopjes. Hij legde de dakpannen goed, repareerde lekkende plafonds, en stuukte en schilderde wanneer het interieur aan een opknapbeurt toe was. Er was niets wat hij niet kon, en hij had de energie van iemand die twintig jaar jonger was.

Hij zag er fit en energiek uit met zijn dunnende grijze haar en zijn lange, vriendelijke gezicht, dat altijd glimlachte. Zijn huid was overdekt met diepe lachrimpels, maar in zijn ogen sprankelde de weerspiegeling van een wendbare geest waaraan niets ontging en die overal de humor van inzag. Hij kwam aanlopen net op het moment dat Elizabeth Pembridge-Hughes er in haar Range Rover vandoor spurtte.

‘Alweer een kandidaat gesneuveld!’

‘O, Harvey, wat fijn dat je terug bent!’ riep Marina uit, en haar twijfels werden weggespoeld door een aangename kalmte. ‘Je gelooft gewoon niet met wat voor mensen ik vandaag sollicitatiegesprekken heb moeten voeren. Een piraat en iemand die rondstrooide met beroemde namen. Als het derde sollicitatiegesprek geen succes wordt, weet ik niet wat ik moet doen.’

‘Dan wacht je gewoon tot de juiste persoon zich aandient.’

‘Denk je dat dat gebeurt?’

‘O, natuurlijk.’ Harveys zekerheid was vertroostend.

‘Hoe gaat het met je moeder? Het spijt me, maar ik ben zo druk bezig met mijn project dat ik vergat ernaar te vragen.’ Ze legde haar hand op zijn arm, want met de gezondheid van zijn moeder ging het de laatste tijd niet zo best en ze was in een verzorgingshuis opgenomen. Ze was achtennegentig, en Harvey was haar zeer toegewijd en ging soms wel drie keer per week bij haar op bezoek.

‘Ze redt zich aardig. In het Sun Valley is het maar een saaie boel, maar mijn neef Steve en ik doen ons uiterste best om haar aangenaam bezig te houden. Ze is heel opgetogen omdat Steve een tweedehands Jaguar heeft gekocht. Prachtige auto. Snort als een grote poes. Hij kwam ermee naar het verzorgingshuis en ze hebben haar naar buiten gereden, zodat ze hem eens goed kon bekijken.’

‘Je hebt me nog nooit eerder over Steve verteld. Ik wist niet eens dat je een neef had. Het klinkt alsof hij een heel geslaagd man is.’

‘Dat is hij ook. Hij woont in een groot huis net buiten Salisbury, dat vol staat met prachtige spullen. Hij is verzamelaar, moet je weten. Je zou nog staan te kijken van wat hij allemaal heeft. Mijn broer Tony heeft nooit veel voor elkaar gekregen, maar zijn zoon Steve is een heel andere kant op gegaan. Als ik het zou vragen, zou hij me die Jaguar meteen uitlenen; zo gul is hij wel. Misschien moest ik hem maar eens mee hiernaartoe nemen om hem te laten zien.’

Marina lachte. ‘Jij achter het stuur van een sportwagen? Dát zou ik wel eens willen zien.’

‘En ik zou jou wel eens willen zien kijken als ik je meenam voor een ritje!’ Zijn brede mond ging open en hij lachte hartelijk.

‘O, dat zou ik enig vinden, Harvey. Het is jaren geleden dat ik in een mooie sportwagen heb gezeten.’

Plotseling werd ze ernstig. ‘Heb je het nieuws vanmorgen gehoord?’

‘Jazeker. Hij is net Van Zonderen de Wonderkat.’

‘Echt, Harvey…’

‘“Van Zonderen is een Wonderkat; hij zondigt ondergronds / Een meesterbrein is hij, jawel, de Wet geeft hij de bons.”’

‘Het is niet om te lachen, Harvey.’

‘Ik zie niet graag dat je je zorgen maakt.’

‘Maar het is wél een zorg, Harvey. We moeten waakzaam zijn en maar hopen dat hij het niet op ons voorzien heeft. Wij zijn maar klein vergeleken bij de huizen waar hij tot nu toe heeft ingebroken, dus ik hoop van harte dat hij ons over het hoofd ziet.’

‘Dat doet hij vast. Hier valt niet veel te halen.’

‘Nee, geen echt waardevolle dingen.’

‘Dus zet het maar van je af.’

‘De politie heeft hem maar één keer betrapt.’

‘“De sterke arm negeert hij straal, de dienders hebben pech / Want waar iets aan de knikker is – Van Zonderen is weg!”’

‘Jij lijkt je er helemaal niet druk om te maken.’

‘Daarmee weerhoud je hem er toch niet van om naar het Polzanze te komen.’

‘Maar waarmee dan wel?’

‘Ik ga wel buiten staan met een geweer.’

‘Ik geloof niet dat ik me veiliger zou voelen als jij met een geweer rondloopt, Harvey. We moeten een andere oplossing bedenken.’

Harvey krabde aan zijn kin. ‘Een hond?’

‘Je weet dat ik geen honden op het terrein wil hebben.’

‘Je zou je met een hond een stuk veiliger voelen. Katten zoals Van Zonderen gaan niet graag uit stelen op plekken waar honden zijn.’

Ze draaide zich van hem af en sloeg haar armen over elkaar. ‘Ik moet er niet aan denken om hier een hond te hebben. Ik kan gewoon niet…’

‘Honden zijn vriendelijke dieren.’

‘Dat weet ik… maar ik zou echt niet…’

‘Dan bedenken we iets anders,’ zei hij sussend.

Ze glimlachte opgelucht. ‘Ja, graag. Alles behalve een hond.’

 

Marina’s derde en laatste kandidaat was aan de late kant. Hij was een stuntelige student in een spijkerbroek en een ribfluwelen jasje, met fatterig lang blond haar en een babyface, waardoor hij eruitzag als iemand die amper oud genoeg was om al van school te zijn. Ze dronken thee in de serre, want de wind was aangewakkerd, en terwijl zij probeerde zich te concentreren en belangstellend te kijken, vertelde hij haar over zichzelf. Toen Harvey het terras op liep om een wiebelende tafel te repareren, ving hij haar blik en hij trok een gezicht. Ze zat niet op zijn bevestiging te wachten, maar het was prettig om te weten dat hij het ermee eens was: ook George Quigley zou niet de hele zomer bij hen blijven.

Het viel nog niet mee om hem weer de deur uit te krijgen. Hij dronk eindeloze koppen thee en at vier plakjes cake en een heleboel kleine sandwiches met ei. Marina luisterde geduldig toe terwijl hij doorratelde over de universiteit van Exeter, zijn vriendin en zijn ietwat optimistische plannen voor zijn toekomst: tentoonstellingen houden over de hele wereld. Zijn werk was abstract, zoals ze al had verwacht. Ze lachte haar teleurstelling weg en stelde zich voor wat haar oude dames hiervan zouden vinden.

Marina legde uit dat zijn werk domweg te modern voor haar gasten was en kapte hem zonder pardon af toen hij haar probeerde wijs te maken dat hij alles kon schilderen wat ze maar wilde. Maar al had hij kunnen schilderen als David Hockney, ze mocht hem gewoon niet. Net toen hij op het punt stond om te vertrekken, kwam Clementine de hal binnen. Ze wierp één blik op hem, en op haar gezicht verscheen een glimlach van oor tot oor. Ze keken elkaar even aan en hij beantwoordde haar glimlach, terwijl hij haar goedkeurend van top tot teen opnam. Clementine keek hem na toen hij de deur uit ging, waarna ze zich opgewonden naar haar stiefmoeder omdraaide. ‘Komt híj de hele zomer hier?’

‘Ik ben bang van niet. Hij is volkomen ongeschikt.’

Clementines gezicht betrok. ‘Wat is er dan zo ongeschikt aan hem? Als je het mij vraagt, is hij precies de man die je moet hebben.’

‘Daarom vraag ik het jou ook niet.’

‘Jij bent ook niet snel tevreden! Trouwens, die duffe oude dames van je zouden maar wat blij zijn met zo’n knappe jongeman.’

‘Zijn schilderijen zijn veel te modern.’

‘Als hij talent heeft, kan hij vast wel de saaie landschappen schilderen waar jij zo dol op bent.’

‘Ik zag hem niet zitten.’

‘Ik wel.’

‘Ga dan naar buiten om een praatje met hem te maken. Kijk, hij staat nog te dralen bij zijn auto. Kennelijk zag hij wel iets in je.’

‘Nee,’ antwoordde ze scherp.

‘Geen interesse?’

Clementine klakte nijdig met haar tong en beende weg. ‘Jij snapt er toch niets van.’

Marina slaakte een zucht. ‘Ik ga de deur uit,’ zei ze tegen Jennifer. ‘Ik moet even een frisse neus halen. Het is een vermoeiende dag geweest. Heb je Jake ergens gezien?’

‘Die is nog niet terug.’

‘Hoe lang duurt het nou helemaal om naar de tandarts te gaan? Nou ja, ik ga. Grey is in de buurt, mocht je hem nodig hebben.’

 

Doelgericht liep Marina over het klif, haar armen om haar lichaam geslagen, haar schouders opgetrokken tegen de harde wind. Ze kon nooit naar de zee kijken zonder een steek van verlangen in haar hart te voelen, zeker niet op zo’n heldere dag als deze, wanneer de ondergaande zon aan haar ziel trok tot het pijn deed.

Ze haastte zich over het uitgesleten pad naar het strand, waar de laatste zonnestralen geleidelijk aan werden verzwolgen door schaduwen, en trapte haar schoenen uit om blootsvoets over het zand te lopen. De frisse lucht vulde haar longen en haar borst zwol vanwege de schoonheid van de stervende dag. Ze had zich nu zo lang goed gehouden en haar verdriet diep in haar binnenste begraven, op een plekje waar ze het niet makkelijk meer dacht terug te vinden. Maar nu, nu ze halverwege de vijftig was, had het haar teruggevonden en borrelde het weer op door de barsten in haar ouder wordende lichaam, en kon ze het niet langer negeren.

De teleurstelling van de dag en haar zorgen over hun bron van inkomsten werden haar te veel, en ze begon te snikken. Waarom was niet één van die kunstenaars geschikt geweest? Waarom waren ze allemaal zo totaal niet wat ze voor ogen had gehad? Waarom had ze het gevoel dat haar leven opeens geen doel of richting meer had? Waarom brak nu, na bijna veertig jaar, haar verleden opeens achter haar door als een dam en raakte ze overspoeld door pijnlijke herinneringen? Overweldigd liet ze zich op haar knieën zakken. Met haar armen om haar middel geslagen wiegde ze heen en weer in een poging de pijn vanbinnen te verlichten.

Daar vond Grey haar. Hij rende naar beneden het strand op en nam haar in zijn armen. Ze gaf zich zonder verzet over en begroef haar gezicht tegen zijn borst, zodat ze de zee niet meer zag. Geen van beiden zeiden ze iets. Wat viel er te zeggen? Geen enkel zorgvuldig gekozen woord kon de pijn van kinderloosheid stillen.

Ze klampten zich aan elkaar vast. Zwijgend gaf Marina uiting aan haar verdriet, en ze hield op met huilen. Ze sloot haar ogen, getroost door Greys hand die zachtjes over haar haar streek, en door zijn lippen die teder haar slaap kusten, en ademde diep in totdat ze een kalmte over zich neer voelde dalen, als warme honing die op de wonden in haar hart werd gegoten. Het verdriet maakte geleidelijk aan plaats voor dankbaarheid dat ze in Grey een man had gevonden die onvoorwaardelijk van haar hield, ondanks al haar tekortkomingen.

‘Ik ben naar je toe gekomen om je te zeggen dat er nog een kandidaat is voor de functie van inwonend kunstenaar. Er heeft net ene Rafael Santoro gebeld, en hij vroeg of de vacature nog open was. Hij klonk heel blij toen ik zei dat dat het geval was.’

‘Ik geloof niet dat ik de fut heb om nog iemand te ontvangen,’ snifte ze.

‘Morgen wel. Op dit moment ben je uitgeput, dus vergeet het nu maar even.’

‘Waar komt hij vandaan – uit Italië?’

‘Argentinië.’

‘Klonk hij… een beetje normaal?’

Grey lachte met zijn mond tegen haar haargrens. ‘Wat heet normaal?’

‘Is hij geen dolle tangodanser, of een extravagante polospeler?’ Ze hief haar hoofd op en veegde met een aarzelende glimlach over haar ogen.

‘Geen idee. Maar ik vond hem in elk geval heel normaal klinken.’

‘Hoe laat komt hij?’

‘Om tien uur.’

Ze slaakte een diepe zucht, en haar krachten keerden terug. ‘Oké. Alles is dus nog niet verloren.’

‘Er is pas iets verloren als jij het zegt, schat.’

‘Kwam Paul maar terug.’

‘We vinden wel weer een andere Paul. Die Rafa, zoals hij graag genoemd wil worden, is misschien nog wel beter.’

‘Jij bent al net zo optimistisch als Harvey.’ Ze lachte, en haar ogen sprankelden weer. ‘Mij klinkt “Rafa Santoro” als een merk hondenkoekjes in de oren.’

 

Clementine trof Sylvia, haar minnaar Freddie, en Freddies vriend Joe in de Dizzy Mariner-pub in Shelton, te midden van modelbootjes en voorwerpen die eruitzagen als roestige restanten van de Mary Rose.

‘Shelton is vast het sufste dorp van heel Devon,’ zei Clementine, om zich heen kijkend naar de lege tafels. In de hoek zat een ouder echtpaar zonder een woord tegen elkaar te zeggen steak-and-kidney pie te eten. Een man op leeftijd in een aftands tweedpak en met een pet op zat op een kruk met de barjuffrouw te praten, die, dankbaar voor het gezelschap, over de toog heen leunde.

‘De meeste mensen gaan naar de Wayfarer in Dawcomb, maar mij bevalt het hier wel. Het is knus en het is niet zo’n herrie,’ zei Sylvia.

‘Ik hou wel van een beetje rust,’ zei Freddie, die zijn arm om Sylvia’s middel sloeg. ‘Dan hoef ik je tenminste niet met anderen te delen.’

‘Of het risico te lopen dat je je vrouw tegenkomt,’ voegde Sylvia eraan toe, terwijl ze een geëpileerde wenkbrauw optrok.

‘Ik wil wedden dat het een hele cultuurschok is om vanuit Londen hier te komen,’ zei Joe met een bewonderende blik op Clementine.

‘Dat is het zeker. Ik wilde hier ook helemaal niet heen. Ik kan niet goed overweg met de vrouw van mijn vader.’

‘Waarom ben je dan gegaan?’

‘Omdat ik geld moet verdienen.’

‘Ik dacht dat types als jij wel een trustfonds of zoiets zouden hebben.’

Clementine lachte bitter. ‘Er was een tijd dat mijn vader bakken geld aan ons spendeerde. Je weet wel, typisch zo’n vader die met allerlei traktaties de genegenheid van zijn kinderen probeert te winnen om de scheiding te compenseren. Maar zo rijk is hij niet meer. De Duikboot – dat is zijn vrouw – is nogal kostbaar in het onderhoud, en ik heb buiten hun medeweten opgevangen dat ze veel last hebben van de financiële crisis. En dan heb je mijn moeder nog, die is hertrouwd met Michael, maar zij is hopeloos met geld. Ze hebben hun huis in Londen moeten verkopen en zijn naar Edinburgh verhuisd, zodat hij in het familiebedrijf kon gaan werken. Hij heeft ontzettend veel geld verloren in de kredietcrisis. Ik geloof dat ik liever arm in Londen zou wonen dan dat ik naar Edinburgh zou moeten.’

‘In Edinburgh valt meer te beleven dan in heel Dawcomb en Shelton bij elkaar!’ zei Sylvia.

‘Misschien wel, maar het is er zo koud. Hier schijnt tenminste de zon.’

‘Soms wel, als je geluk hebt.’ Sylvia schikte haar jurk en trok de halsopening omlaag om haar decolleté voordeliger te laten uitkomen. Freddie was er even door afgeleid. ‘Ik zou voor geen goud in een stad willen wonen. Veel te veel herrie, en de mensen… O, ik moet er niet aan denken om op de stoep om een plekje te moeten vechten. Het is in Dawcomb ’s zomers al erg genoeg als al die toeristen de hele boel hier komen overnemen. Zoals het nu is, lekker rustig, bevalt het mij prima. Alleen wij, de dorpelingen, lege stranden, een lege zee, en lange, lege dagen.’ Ze giechelde toen Freddie zijn hand hoger op haar dij legde. ‘En jij, lieve Freddie, met je lege hoofd!’

‘Dat is niet leeg. Het is vol van jou, Sylvia.’

Ze kronkelde van plezier. ‘Zin om buiten even een sigaretje te gaan roken?’

Sylvia stapte langzaam de pub door, haar zandloperfiguur strak omhuld door haar blauwe jurk, zodat de man in het tweed met zijn bier morste toen hij zich omdraaide om haar met wellustige blik na te kijken. ‘Mond dicht, schat, jij bent veel te oud,’ zei de barjuffrouw met een kakelende lach, en ze pakte de vaatdoek om de bar af te vegen.

‘Wat een vrouw,’ zei Joe hoofdschuddend. ‘Een echte feeks.’

‘Hoe lang zijn ze al samen?’

‘“Samen” zou ik het niet willen noemen. Ze zijn minnaars, zo simpel is het. Hij is getrouwd en heeft kinderen. Zij is gescheiden. Dat kan niet goed gaan. Over een half jaartje krijg je antwoord op je vraag. Gestolen momenten, en ik dien als dekmantel.’

‘Daar schijn je anders niet erg onder te lijden.’

‘Hij is mijn vriend. Voor Freddie doe ik alles. Het probleem is: hij is verliefd. Een man gebruikt zijn verstand niet als hij verliefd is.’

‘Ik was nog klein toen mijn ouders gingen scheiden, maar het heeft me wel beschadigd. Ik bedoel, hoe kan het ook anders? Iedereen die denkt dat kinderen er zonder kleerscheuren af komen wanneer hun ouders uit elkaar gaan houdt zichzelf voor de gek. Mijn hele jeugd lang heb ik ervan gedroomd dat ze weer bij elkaar zouden komen. Zelfs toen mijn vader met de Duikboot was getrouwd en hiernaartoe verhuisde wilde ik dat nog.’ Ze boog zich over de tafel en liet haar stem dalen. ‘Kreeg de Duikboot maar een ongeluk.’

‘Wat stout van je.’

‘Heel stout, ja.’

‘Zo te horen is ze nog springlevend.’

‘Helaas wel. Maar ze heeft in elk geval geen kinderen met mijn vader gekregen. Er bestaat dus toch nog zoiets als gerechtigheid.’ Ze sloeg haar wodka-tonic achterover. ‘Ik ben nog steeds mijn vaders enige dochter. Dat is een hele troost.’

Joe lachte. ‘Je hebt wel humor.’

‘Galgenhumor, ja.’

‘Kan ik iets te drinken voor je halen?’

‘Ja hoor, Joe. Graag.’

Hij liep naar de bar. Clementine leunde achterover op de bank en sloeg hem slaperig gade. Hij was leuk om te zien. Een beetje onbehouwen misschien, maar ze hield wel van de manier waarop hij om haar grapjes lachte en haar zo waarderend bezag. Toen hij terugkwam met haar wodka, grijnsde hij.

‘Waarom loop je zo te glimlachen?’

‘Om ons.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Nou, Sylvia en Freddie willen ons koppelen.’

‘Echt waar?’

‘Natuurlijk.’

‘Ik dacht dat ze alleen maar buiten een sigaretje gingen roken.’

‘Nee. Ze zijn een nummertje maken. Maar ze hebben ons met opzet samen achtergelaten.’

‘Dat zou Sylvia nooit doen zonder me te waarschuwen.’

‘Natuurlijk wel. Zo is Sylvia. Ze heeft een groot hart. Ze wil graag dat iedereen net zo gelukkig is als zij.’

‘Nou, Joe, als jij mijn date bent, kunnen we net zo goed iets te eten bestellen. Ik rammel.’

Gretig staarde hij haar aan en zijn ene mondhoek vertrok vol verwachting. ‘Er staan minder sterren aan de hemel vanavond.’

‘O ja?’

‘Ja, omdat de ster die het felst straalt hier bij mij aan tafel zit.’

Misschien was het de alcohol, of haar eenzame hart dat er klaar voor was om zich open te stellen voor de eerste de beste man die een sleutel had, maar ze moest hartelijk lachen om zijn flauwe versiertruc en nam nog een slok wodka.

Toen Sylvia en Freddie terugkwamen – Sylvia streek haar jurk glad en fatsoeneerde haar opgestoken haar –, zaten Clementine en Joe te genieten van een cottage pie en lachten onnozel om alles wat ze zeiden. ‘Nou, zo te zien hebben jullie het wel naar je zin,’ zei Sylvia, die op de bank schoof en een overweldigende geur van tuberozen met zich meebracht.

‘Waar zaten jullie?’ wilde Clementine weten.

‘Even paffen, schat.’

‘Dat was dan een lange sigaret.’

‘Ja, we hebben er alles uit gehaald wat erin zat.’ Ze lachte hees.

‘Laten we bestellen,’ opperde Freddie. ‘Het ruikt goed.’

‘Het ís ook goed,’ zei Joe enthousiast met volle mond.

‘Sylvia, wilde jij ons koppelen?’

‘Zoiets zou ik nooit doen zonder je van tevoren te waarschuwen, Clemmie,’ antwoordde ze ontzet.

‘Nou, Joe zei anders…’

‘Naar Joe moet je niet luisteren. Dat is een ouwe schurk. Hoezo dan, bloeit er iets moois tussen jullie op?’ Ze wachtte niet op een antwoord. ‘Want in dat geval schrijf ik dat graag op mijn conto.’

‘Een betere man dan Joe vind je niet.’

‘Freddie heeft gelijk. Tweeëndertig, ongetrouwd, geen kinderen, goede baan – en dat zegt tegenwoordig wel iets.’

‘Wat doe je dan, Joe?’ vroeg Clememtine.

‘Wat jij maar wilt.’ Hij lachte om zijn eigen grapje.

‘Nee, serieus.’

‘Ja, serieus. Ik ben klusser.’

‘Net als Harvey,’ mompelde ze, giechelend bij de gedachte aan Joe in een blauwe overall en met een pet op.

‘Ik kan alles.’ Hij trok zijn wenkbrauwen op en grijnsde. ‘Echt alles.’