5

 

 

 

 

 

 

 

Grey ging met zijn vissersboot voor anker in Captain’s Cove en wierp zijn hengel uit. De zee deinde zachtjes onder hem en de meeuwen streken vanuit de lucht neer om om zijn boot heen te zwemmen, tuk op het brood dat hij naar ze toe gooide. Met de zon op zijn rug en het briesje in zijn gezicht genoot hij van de vredige stilte. Groenfluwelen weilanden daalden scherp af naar steile kliffen waar vogels nestelden op de rotsen, en er stond maar een enkel wit huis dat de winden trotseerde die over het water kwamen aanwaaien. In de baai had zich onopvallend een geel strandje genesteld. Hij had er nog nooit iemand zien lopen, ondanks het smalle pad dat over de rotsen omlaagliep. Het zag er aanlokkelijk uit en hij stelde zich voor dat hij daar het picknickkleed zou uitspreiden en er met Marina ongestoord van alle rust zou genieten.

Zijn gedachten dwaalden naar zijn vrouw, zoals voortdurend, want ze werd steeds ongeduriger. Hij begreep haar zorgen wel. Niemand hield zo veel van het Polzanze als zij. Toen ze elkaar net kenden, was het haar droom geweest om een mooi buiten te bezitten. Als hij het geld had gehad zou hij er zonder aarzelen een voor haar hebben gekocht, maar met zijn advocatensalaris kon hij niet eens een vleugel van zo’n pand betalen. Dus had hij in plaats daarvan een vervallen landhuis voor haar gekocht en met veel plezier toegekeken hoe ze door gestaag hard werken haar droompaleis had geschapen. Aanvankelijk had hij het aan haar overgelaten en kwam hij alleen in het weekend met de trein vanuit Londen om te kijken wat zij in die week had gedaan. Ze had Harvey om haar te helpen, en samen hadden ze geverfd en ingericht, terwijl meneer Potter met zijn zonen Ted en Daniel in de tuinen zwoegde. Ze hadden het allemaal uit liefde gedaan: Marina met haar visioen en Harvey en meneer Potter met hun herinnering aan de glorietijden van weleer, toen het buiten een groots familiehuis was geweest.

Grey was met de opening van het Polzanze meteen uit Londen vertrokken. Hoteleigenaar zijn was een fulltimebaan, en Marina wilde er graag een familiesfeer scheppen, alsof ze haar eigen huis openstelde voor betalende gasten en iedereen als een gastvrouw bij de deur verwelkomde. Het had niet lang geduurd of in toonaangevende tijdschriften werd er over hen geschreven, en de mensen stroomden toe om haar flamboyante inrichting en schitterende tuinen te komen bewonderen. Er was genoeg te doen. Op prettige afstand van het hotel was een golfbaan en er was een tennisclub met zes banen waar elke zomer het Shelton-toernooi werd gehouden. Grey organiseerde vistochtjes, voorzag het hotel van verse mosselen, kreeft en krab, plus verschillende soorten vis. Een smal pad voerde de gasten over de kliftoppen naar Dawcomb Devlish, waar ze zich aangenaam konden verpozen in stijlvolle boetiekjes en restaurants. Kinderen stonden onder de platanen op het plein in de rij om hun haar te laten vlechten en ‘tatoeages’ te laten aanbrengen met spuitbussen, terwijl hun moeders shopten en hun vaders rondraasden in speedboten en dagtochtjes maakten naar Salcombe.

Marina had al meteen toen ze trouwde kinderen gewild. Met haar drieëntwintig jaren was ze een stuk jonger dan Grey, die tweeënveertig was, een mislukt huwelijk achter de rug had en twee kleine kinderen had, van drie en van vijf, die af en toe een weekendje kwamen logeren en de vakanties bij hen doorbrachten. Hoeveel ze ook van Clementine en Jake hield, ze verlangde naar een kind van haarzelf. Grey was haar graag ter wille, al stond hij zelf niet te popelen om nog meer nageslacht, maar hij wilde haar graag gelukkig zien. Hij was zich sterk bewust van hun leeftijdsverschil en gaf ter compensatie toe aan al haar grillen, zoals een vader zijn geliefde dochter kan verwennen. Ze begon er een gewoonte van te maken naar de kerk te gaan, tot God te bidden of Hij haar wilde zegenen met een kind, maar dat wilde maar niet komen. Ofwel Hij hoorde haar niet, ofwel Hij vond niet dat ze een kind verdiende. Marina piekerde zich suf welk van de twee het kon zijn.

Nu ging Marina niet meer naar de kerk. Ze bad niet langer, en als het onderwerp kinderen ook maar even ter sprake kwam, sprongen de tranen haar in de ogen. God had haar verlaten en ze ervoer de kilte van Zijn afwijzing met een overweldigend gevoel van schaamte. Het Polzanze had haar al die jaren gaande gehouden, maar nu dreigde het doek te vallen voor haar dromen van moederschap. Ze zat tegenwoordig steeds vaker op het strand voor zich uit te kijken over zee, alsof ze verwachtte dat er over het water een kind naar haar toe zou komen. Grey wist dat ze haar toekomst voor zich zag als een naargeestige, holle leegte, terwijl die gevuld zou moeten zijn met het gelach van kinderen, en uiteindelijk kleinkinderen.

Ze zaten diep in de financiële problemen, omdat ze veel hadden geleend om hun zaak te kunnen opbouwen. Ze wist dat ze op het punt stond het Polzanze kwijt te raken, hoewel ze het niet kon verdragen dat hardop te zeggen. Grey wist dat ze zich in die uren van bezinning op het strand wel moest afvragen wat ze behalve hem en haar dierbare hotel eigenlijk had, en hij wist dat haar antwoord luidde: niets.

Hij voelde een rukje aan de lijn en onderbrak zijn mijmeringen om terug te keren in het hier en nu. Langzaam, met veel geduld en vaardigheid, haalde hij de lijn in. Hij voelde dat het een vette vis was. Jammer dat de eetzaal niet vol zat om ervan te genieten. Hij was er trots op dat hij de keuken elke dag voorzag van verse vangst. Soms trok hij eropuit met Dan Boyle en Bill Hedley, twee plaatselijke vissers die al ruim vijftig jaar deze wateren bevisten. Die keren bracht hij genoeg zeevruchten mee voor een hele week.

Uiteindelijk haalde hij de vis boven water. Het was een grote, glibberige zeebaars, die kronkelde om zichzelf te bevrijden. Grey vergat Marina en haar verdriet om het kind dat ze nooit zouden krijgen, en haalde de vis de boot in. Hij opende de tere bek en maakte het haakje los. Hij bekeek het beest bewonderend en er spoelde een golf van opwinding door hem heen; hij moest wel minstens twee kilo wegen.

Hij voorzag het haakje weer van aas en wierp opnieuw zijn hengel uit. Hij kon hier de hele ochtend doorbrengen, ver van de wereld en al zijn zorgen. Zolang hij op zijn boot was, leek het Polzanze heel ver weg. Hij waagde zich maar niet aan speculaties over hoe het Marina zou zijn vergaan met Rafa Santoro; als hij geloof had gehecht aan de kracht van het gebed, zou hij voor haar hebben gebeden. Hij wist hoe belangrijk dit voor haar was – en als zij het belangrijk vond, vond hij het nóg belangrijker.

 

Rafa Santoro keerde terug naar zijn hotel en zocht op het terras een tafeltje uit naast de muur. De zon was warm en zo zat hij uit de wind. Een stoutmoedige meeuw streek neer op zijn tafel, maar hij had niets om aan hem te geven, dus stak de vogel zijn snavel omhoog en vloog weer weg om bij iemand anders wat lekkers te schooien. Hij zag dat er aan een ander tafeltje een paar meisjes zaten te giebelen boven hun lunch en wendde zijn blik af. Hij wilde hen niet aanmoedigen. De ober nam zijn bestelling op – een cola, steak en patat – en hij verdiepte zich in de Gazette: dé manier om zich op de hoogte te stellen van wat er hier zoal speelde.

Ziezo, hij was dus aangekomen. Hij wist niet goed hoe hij geacht werd zich te voelen. Deels was hij blij, maar deels ook verdrietig – verdrietig misschien omdat het meest cruciale deel van hem helemaal niets voelde. Hij probeerde er niet over na te denken. De ober kwam zijn eten brengen en hij nam een slokje cola, terwijl hij de blik van de meisjes met het drukkende gewicht van bewondering op zich voelde rusten. Als het een andere dag was geweest, zou hij hun gevraagd hebben bij hem te komen zitten. Hij zou hen dan zelfs mee hebben kunnen nemen naar zijn hotelkamer om de liefde met hen te bedrijven. Als het een andere dag was geweest, zou zijn stemming alleen al door die gedachte zijn opgeklaard en zijn tred de rest van de middag veerkrachtig hebben gemaakt. Maar vandaag niet. Hij verdiepte zich in de Gazette en at in zijn eentje af.

De meisjes vertrokken, maar niet dan nadat ze opzettelijk langs zijn tafeltje waren gelopen en hem hun meest lieftallige glimlach hadden geschonken. Hij knikte beleefd, maar liet hen gaan zonder verder nog op te kijken. De meeuw streek neer op hun verlaten tafeltje en pikte een halfopgegeten broodje mee. Hij keek op zijn horloge. In Argentinië zou het nu vroeg in de ochtend zijn, maar hij moest met iemand praten. Hij haalde zijn BlackBerry tevoorschijn en drukte op de snelkiestoets. Lang hoefde hij niet te wachten.

‘Rafa?’

Hola, mamá.’

‘Godzijdank. Je hebt een hele week niet gebeld. Ik was vreselijk bezorgd. Is alles goed met je?’

‘Ik ben aangekomen.’

‘Aha.’ Haar stem klonk gespannen. Hij voelde dat ze ging zitten. Ze slaakte een diepe zucht, op het ergste voorbereid. ‘En?’

‘Het is een prachtig landhuis met uitzicht op zee. Ik ga daar de zomer doorbrengen, hotelgasten schilderles geven.’ Hij lachte schamper. ‘Ik weet niet precies wat ik had verwacht.’

‘Je zou daar helemaal niet moeten zijn.’

‘Kalm aan, mamá.’

‘Wat zou je vader wel niet denken? Dios mío, wat zou hij zeggen?’

‘Hij zou het wel begrijpen.’

‘Dat denk ik niet.’

‘Nou, hij komt het nooit te weten.’

‘Denk maar niet dat hij je niet van bovenaf in de gaten houdt. Hij heeft het tenslotte voor jou gedaan, Rafa. Je zou je moeten schamen.’

‘Maak het nou niet nog erger voor me. Ik worstel ook met mijn geweten. Jij zei dat je het begreep. Je zei dat je me zou helpen.’

‘Omdat ik van je hou, zoon.’

Hij voelde een plotselinge golf van emotie opkomen in zijn borst en nam zijn hoofd in zijn hand. ‘Ik hou ook van jou, mamá.’

Er viel een lange stilte. Hij kon haar aan de andere kant van de lijn horen ademhalen – het welbekende geluid van zijn jeugd dat hem ooit in een warme deken van veiligheid en onvoorwaardelijke liefde had gewikkeld, maar nu moeizaam en oud klonk, en vol angst. Uiteindelijk zei ze weer iets, en haar stem was onvast: ‘Kom naar huis, hijo. Vergeet dat dwaze plan.’

‘Dat kan ik niet.’

‘Vergeet mij dan niet.’

‘Ik bel je over een paar dagen weer, dat beloof ik.’

‘Heb je alles wat je nodig hebt?’

‘Alles.’

‘Doe voorzichtig.’

‘Dat doe ik.’

‘Denk aan hén.’

‘Maar natuurlijk, mamá. Ik zal niemand kwaad doen.’

 

Maar je doet mij wel kwaad, dacht ze toen ze de hoorn neerlegde en haar ogen afveegde met een schone witte pañuelo. Maria Carmela Santoro werkte zich overeind uit de fauteuil en liep de betegelde gang door die naar Rafa’s slaapkamer voerde. Het was nu stil in huis. Haar man was bij Jezus en haar vier oudere kinderen waren al lang geleden uitgevlogen. Rafa was haar jongste, een godsgeschenk, toen ze eigenlijk al te oud was om nog meer kinderen te krijgen. De anderen hadden een donkere huid en donker haar, net als hun vader, maar Rafa was een heel blond kind geweest. Met zijn lichte haar en natuurlijke charme was hij heel speciaal.

In de deuropening bleef ze staan en ze keek de kamer door die zo veel herinneringen bevatte, verwarmd door haar niet-aflatende tedere zorg. Toen haar andere kinderen klein waren hadden ze met z’n tweeën een kamer moeten delen, want de boerenwoning midden op de pampa was maar klein. Maar Rafa had, omdat hij de laatste was, een eigen kamer gehad.

Nu woonde hij natuurlijk in Buenos Aires in een elegant appartement vlak bij de Avenida del Libertador. Maar hij kwam vaak naar huis, vaker dan de anderen. Hij was een prima zoon. Nu zijn vader niet langer leefde om voor haar te zorgen, wist ze zich veilig onder zijn hoede. Hij had haar gevraagd of ze bij hem in wilde trekken, maar ze had een hekel aan al het lawaai en het vuil van de stad. Ze had haar hele leven op de boerderij gewoond, had ruim vijftig jaar lang hard gewerkt als meid voor señora Luisa, en nadat die was overleden voor haar schoondochter Marcela, en ze had haar wortels diep begraven in de vruchtbare aarde, waar nu de stoffelijke resten van haar overleden echtgenoot in rustten, gemarkeerd door een simpele steen en de bloemen die ze hem wekelijks kwam brengen.

Ze liep naar het raam en duwde de groene luiken open. De geur van de herfst kwam naar binnen, die ze met welbehagen opsnoof. De zon was al warm en er lagen een paar blaadjes op het gras, gekruld, verdroogd en bruin, als melancholieke brieven die werden rondgeblazen door de wind. Platanen rezen hoog en majestueus op langs de lange oprijlaan die de estancia doorsneed en naar het hoofdgebouw voerde, waar haar werknemers hun weekends en vrije dagen doorbrachten met heerlijk nietsdoen. Vlekkerig licht viel op het stoffige wegdek en een hond blafte luid, waarna hij bestraffend werd toegesproken door Angelina, de kokkin, in een stortvloed van woedend Spaans.

Maria Carmela herinnerde zich nog dat de kleine Rafa van zijn vader had leren paardrijden. Ze glimlachte vol genegenheid bij het beeld dat ze daarbij voor zich zag. De lange, zwartharige Lorenzo met zijn baret en rode sjaal losjes om zijn hals geknoopt. De glinsterende riem van muntstukken en de ruim vallende bombachas die in afgedragen leren laarzen waren gestoken. Het blonde jongetje op witte espadrilles, zijn bruine enkels bloot onder olijfgroene bombachas en een geborduurde rode sjerp, met zelf ook een baret op, tegen het lichaam van zijn vader aan gevlijd, terwijl ze samen lachend over de vlakte heen en weer galoppeerden. Wat een contrast: de oude, verweerde huid van haar man tegen de gladde, jonge huid van hun zoon. Wat een vreugde had hij iedereen toch gebracht.

Het was die engelachtige charme geweest die de aandacht had getrokken van señora Luisa. Toen hij nog maar zes was, had zijn vader een keer op een ochtend hem haar pony laten brengen. Trots op deze gewichtige taak liep hij met het dier naar de voorkant van het huis en bleef in de schaduw van de eucalyptusboom staan wachten, met rechte rug en zijn kin fier geheven. Toen ze hem had aangesproken, had hij haar met vaste blik aangekeken en breed geglimlacht, en ze had moeten lachen om zijn stoutmoedigheid; hij had veel lef voor zo’n kleine jongen. Ze had een lang gesprek met hem gevoerd, geïntrigeerd door de wijze uitdrukking op zo’n jong gezicht, en hij had haar aan het lachen gemaakt en had ernstig geantwoord. Het was wel duidelijk dat hij heel wat intelligenter was dan zijn ouders.

Van toen af aan had ze hem persoonlijk onder haar hoede genomen en belangstelling getoond voor zijn schoolwerk en zijn hobby’s. Toen ze had gehoord van zijn liefde voor kunst, had ze ervoor gezorgd dat hij alle materialen kreeg die hij nodig had en had ze hem zelfs zelf geholpen, met het beetje dat ze ervan wist, tot dat niet meer voldeed en ze een jonge man uit Buenos Aires had aangenomen om hem in de zomer les te geven. Lorenzo en Maria Carmela waren allebei trots en dankbaar, maar Maria Carmela was doodsbang dat de jonge man hem van haar weg zou halen, dat op de een of andere manier het geschenk van dit kind haar niet altijd zou blijven toebehoren.

Ze ging naar buiten om de papegaai, Panchito, eten te geven. Hij zat op zijn stok in de zon zijn groene veren op te poetsen voor de dag die komen zou. Ze hield een handjevol noten voor hem op, die hij een voor een aanpakte met behulp van zijn snavel en poot; hij hield er niet van om zich met zijn ontbijt te haasten. Señora Luisa had het mogelijk gemaakt dat Rafa uitsteeg boven de geringe verwachtingen die vanwege zijn afkomst over hem werden gekoesterd. Hij kreeg een goede baan, verdiende behoorlijk, en had een fijn leven… Waarom stond hij dan nu op het punt om dat allemaal weg te gooien?

 

Clementine ging vroeg van kantoor weg. Sylvia had meneer Atwood ervan weten te overtuigen dat hij zijn vrouw mee uit eten moest nemen, en Clementine had gereserveerd in het beroemde restaurant Incoming Tide en was er even tussenuit geknepen om een bos rozen voor hem te kopen die hij haar kon geven samen met het cadeau dat ze voor hem had gekocht. Ze had hem wel haar eigen boeket willen geven als ze zeker zou weten dat niemand het zou merken, maar Sylvia had de bloemen al in een vaas gezet en op haar bureau geplaatst.

Dus vertrok Clementine om vijf uur met de rozen onder haar arm, terwijl het water langs haar jas omlaagsijpelde. Ze verheugde zich op de lange avond die voor haar lag; ze zou wat tv gaan kijken en Joe en het vooruitzicht dat ze hem de avond daarop weer zou zien van zich af zetten. Ze was tenminste niet zwanger. Daar was ze ontzettend dankbaar voor. Hij mocht dan een tikje onbehouwen zijn, hij had geen misbruik van haar gemaakt, terwijl hij dat net zo makkelijk wel had kunnen doen. Misschien was hij wel een ruwe diamant, een heer onder zijn werkmansoverall. Ze glimlachte toen ze aan haar moeder dacht en aan wat zij van hem zou vinden. Haar moeder was een ontzettende snob, die iedereen indeelde in een van vier categorieën: oké, gaat wel, gewoontjes en vreemd, waarbij ‘oké’ de enige acceptabele categorie was.

Ze trof haar vader en Marina in de keuken aan de thee. Haar vader had een kleur op zijn wangen omdat hij bijna de hele dag uit vissen was geweest, en Marina straalde van geluk. ‘Clementine,’ zei ze, terwijl ze met een glimlach opkeek van de tafel, ‘kom er gezellig bij zitten.’

‘Hoe was je dag?’ vroeg haar vader.

‘Saai.’ Clementine haalde een mok van een haakje en pakte een theezakje.

‘Je verdient er geld mee en doet ervaring op, en dat is heel belangrijk.’

‘Geweldig, pap. Bedankt.’

‘We hebben onze kunstenaar gevonden,’ kondigde Marina aan.

‘Hoera!’

Marina negeerde de spot van haar stiefdochter. ‘Ik denk dat hij je wel zal bevallen. Hij is superknap.’

‘Ik heb geen interesse. Hoor eens, hij is jóúw project. Ik heb niks met die vent te maken. Ik kan tenslotte niet schilderen en kunst interesseert me niet.’ Ze schonk water in haar mok en goot er een scheutje melk bij.

‘Wil je samen met ons eten?’

‘Ik eet wel voor de tv.’

‘We eten zeebaars. Die heeft je vader vanochtend gevangen.’

‘Nou, als er genoeg is wil ik wel wat.’

‘Natuurlijk is er genoeg,’ zei Grey trots. ‘Dat beest weegt minstens twee kilo.’

‘Wauw, goed gedaan, pap.’

‘Heb je zin om dit weekend met me mee te gaan?’

Clementine trok een gezicht. ‘Hoezo?’

‘Ik dacht gewoon dat je misschien wel zin had in een boottochtje. Hoe staat het met die zeebenen van je?’

‘Ik heb nooit zeebenen gehad, pap. Ik haat boten en van de zee word ik misselijk, voor het geval je dat was vergeten.’

‘Dat was jaren geleden.’

‘Volgens mij veranderen die dingen niet zomaar in de loop der jaren.’

‘Maar in de loop der jaren heb je wel een steeds grotere mond gekregen,’ kwam Marina koeltjes tussenbeide. ‘Waarom ga je niet eens iets leuks met je vader doen?’

‘Oké, dus ik krijg weer een preek over me heen? Is dat het: dat ik midden op zee niet kan wegrennen?’

‘Nee, geen preek. Ik heb je gewoon de laatste tijd niet veel gezien.’

‘Dat komt doordat ik moet werken, pap. Welkom in de grotemensenwereld.’

Marina’s goede humeur verdween als sneeuw voor de zon toen Clementine alle lucht uit de kamer zoog en die verving door de donkere wolk die altijd om haar heen hing. Ze wierp haar man een blik toe en voelde alleen maar verachting voor haar stiefdochter, die hem keer op keer van zich af stootte.

‘Een andere keer dan maar,’ zei Grey, die zijn best deed niet teleurgesteld te kijken.