Proloog

 

 

 

 

 

Toscane, 1966

 

Het kleine meisje stond voor de imposante zwarte hekken van Villa Magdalena en tuurde de oprijlaan af. De lange laan met cipressen sneed dwars door het terrein en bood aan het eind bij wijze van hoogtepunt een verlokkende glimp van een sleutelbloemgeel palazzo. Het stond erbij met de waardigheid en fiere houding van een grootvorstin. Haar hoge, van luiken voorziene ramen waren van een elegant licht eendengroen, haar kroon bestond uit een decoratieve balustrade langs de bovenrand van de gevel en haar muren glansden als zijde; ze behoorde tot een wereld die even betoverend en ontoegankelijk was als die in sprookjes.

De heldere Toscaanse zon wierp inktachtige schaduwen over de oprijlaan, en het meisje kon de zoete geuren ruiken die in de middaghitte opstegen uit de tuin en de lucht verzadigden. Ze stond op haar sandalen en in haar groezelige zomerjurk te kijken, met haar lange bruine haar, dof van het stof en het zeewater, op haar rug en voor haar ogen, die donker en gepijnigd stonden, en vol hunkering. Om haar hals droeg ze een hangertje van de Maagd Maria dat haar moeder haar had gegeven voordat ze ervandoor was gegaan met een man die ze had ontmoet bij het tomatenstalletje op de Piazza Laconda, en haar jongere broertje met zich mee had genomen.

Ze ging vaak naar La Magdalena. Ze klom graag op de muur op de plek waar die voor een deel was ingestort, zodat hij nu laag genoeg voor haar was om erop te stappen. Dan ging ze erbovenop zitten uitkijken over de prachtige tuinen met stenen fonteinen, sierlijke parasoldennen en marmeren beelden van elegante dames en halfnaakte mannen die met gedraaide lijven theatrale poses vol liefde en verlangen hadden aangenomen. Ze mocht zich graag voorstellen dat zíj daar woonde, omringd door al die hemelse pracht: een jongedame die dure jurken en schitterende schoenen droeg, aanbeden door haar moeder die linten in haar haar bond, en door een vader die haar verwende met cadeautjes en haar in de lucht gooide en vervolgens met zijn sterke, beschermende armen weer opving; ze kwam naar La Magdalena om haar eigen dronken vader te vergeten, en het woninkje aan de Via Roma dat ze met zo veel moeite schoonhield.

Haar kleine handen grepen de spijlen vast en ze drukte haar gezicht ertegenaan om de jongen beter te kunnen zien die nu met een bastaardhond achter zich aan naar haar toe gelopen kwam. Ze wist dat hij tegen haar zou gaan zeggen dat ze weg moest gaan, maar ze wilde eerst nog eens goed kijken, voordat ze het pad weer af zou rennen dat slingerend naar het strand liep.

De jongen was knap en een stuk ouder dan zij. Zijn blonde haar was uit zijn gezicht geborsteld en hij keek vriendelijk. Hij nam haar op met lichte, glimlachende ogen, en toen ze nog eens goed keek, zag ze dat die groen waren. Ze verroerde zich niet en waagde het erop om tot het laatste moment te blijven staan. Haar vingers kromden zich om de spijlen en ze klemde vastberaden haar kaken op elkaar, maar zijn grijns ontwapende haar; die leek helemaal niet op de gezichtsuitdrukking van iemand die haar weg wilde jagen. Hij stak zijn handen in zijn zakken en nam haar door het hek heen op. ‘Hallo daar.’ Ze reageerde niet. Haar verstand zei haar dat ze moest vluchten, maar haar benen wilden niet gehoorzamen. Ze bleef naar hem staan staren zonder dat ze haar blik kon losscheuren. ‘Wil je binnenkomen?’ Op zo’n uitnodiging had ze niet gerekend en ze rechtte argwanend haar rug. ‘Want je bent duidelijk nieuwsgierig.’

‘Ik kwam gewoon langs,’ antwoordde ze.

‘Dus je kunt tóch praten?’

‘Natuurlijk kan ik praten.’

‘Daar was ik nog niet zo zeker van. Je zag er nogal verschrikt uit.’

‘Ik schrik niet van jou, als je dat soms bedoelt.’

‘Mooi zo.’

‘Ik was alleen onderweg ergens naartoe.’

‘Grappig, want het is hier anders behoorlijk afgelegen.’

‘Dat weet ik. Ik was op het strand.’ Dat was tenminste niet gelogen.

‘Dus kwam je hier boven even een kijkje nemen?’

‘Het ziet er zo mooi uit. Het viel me op.’ Haar gezicht klaarde op toen de villa ter sprake kwam en haar blik dwaalde verlangend naar de oprijlaan.

‘Kom dan maar binnen, dan geef ik je een rondleiding door de tuinen. Mijn ouders zijn er toch niet, dus ik ben helemaal alleen. Het is fijn om met iemand te kunnen praten.’

‘Ik weet niet…’ Haar blik betrok weer, maar hij maakte het hek open.

‘Je hoeft niet bang te zijn. Ik doe je geen kwaad.’

‘Ik ben helemaal niet bang,’ bitste ze terug. ‘Ik kan heus wel voor mezelf zorgen, hoor.’

‘Dat zal best.’

Ze stapte naar binnen en hij deed het hek achter haar dicht. Ze zag dat hij het op slot deed en heel even sloeg de angst haar om het hart, maar vervolgens werd haar blik weer getrokken door de villa en vergat ze haar angst. ‘Woon jij daar?’

‘Niet de hele tijd. Het grootste deel van het jaar woon ik in Milaan, maar we komen hier altijd in de zomer.’

‘Dan moet ik jullie hebben gezien.’

‘O ja?’

De opwinding dat ze nu op het terrein van de villa stond gaf haar moed. ‘Ja. Ik hou vanaf de muur de boel in de gaten.’

‘Kleine dondersteen.’

‘Ik vind het leuk om naar tuinen te kijken. Mensen interesseren me niet zo.’

‘Dan laat ik je nu beter kijken, zodat je niet meer hoeft te spioneren.’

Ze liep naast hem voort en haar hart zwol van vreugde. ‘Is dit echt allemaal van jou?’

‘Nou ja, van mijn vader dan.’

‘Als dit jullie zomerhuis is, dan moet jullie huis in Milaan wel lijken op het paleis van een koning.’

Hij lachte en wierp zijn hoofd in zijn nek. ‘Het is wel groot, maar voor een koning niet groot genoeg. Dit is groter. Op het platteland is meer ruimte.’

‘Het is oud, hè?’

‘Uit de vijftiende eeuw. Het is gebouwd voor de Medici-familie en is in 1452 door Leon Battista ontworpen. Weet je wie dat was?’

‘Tuurlijk.’

‘Hoe oud ben je?’

‘Tien en tien maanden. In augustus ben ik jarig. Ik denk dat ik dan een groot feest geef.’

‘Dat zou me niks verbazen.’

Ze keek omlaag naar haar voeten. Ze had nog nooit een feestje gehad. Nu haar moeder weg was, zou niemand zich haar verjaardag zelfs nog maar herinneren. ‘Hoe heet je hond?’

‘Truste.’

‘Wat een rare naam.’

‘Hij was een zwerfhond en ik vond hem midden in de nacht op de weg. We konden het meteen goed met elkaar vinden, dus noemde ik hem Truste, omdat het een fijne nacht was toen ik hem vond.’

Ze bukte zich om de hond te aaien. ‘Wat is het voor hond?’

‘Ik weet het niet. Een mengeling van een heleboel verschillende rassen.’

‘Hij is lief.’ Ze giechelde toen de hond haar gezicht likte. ‘Hé, kalm aan, hondje!’

‘Hij vindt je leuk.’

‘Weet ik. Zwerfdieren vinden mij altijd leuk.’ Omdat je er zelf als een zwervertje uitziet, ging het door hem heen toen hij toekeek hoe ze haar armen om Trustes nek sloeg en haar hoofd tegen zijn vacht vlijde.

‘Nu heb ik een vriendje,’ zei ze met een triomfantelijke glimlach.

Hij lachte om haar enthousiasme. ‘Nee, je hebt twéé vrienden. Kom maar mee.’

Ze liepen de hele oprijlaan af, zij aan zij, en haar zelfvertrouwen groeide met elke stap. Hij gaf uitleg over de architectuur en etaleerde zijn kennis, en zij luisterde toe, geboeid door alle details; ze deed haar best ze in haar geheugen te prenten om ze later te kunnen doorvertellen aan haar vriendinnetje Costanza. De villa was nog groter dan ze had gedacht. Ze had alleen nog maar het middengedeelte tussen de bomen door gezien, aan het eind van de laan. Het bouwwerk, klassiek geproportioneerd en zonder overbodige franje, was van een ingetogen grandeur, en de gele verf gaf het een opgewekte, tevreden uitstraling, alsof het wist dat het zijn best niet hoefde te doen om mooi te zijn. Ze wilde graag naar binnen om door de kamers te lopen en de schilderijen aan de muren te bekijken. Ze wist zeker dat het vanbinnen nog mooier moest zijn dan vanbuiten. Maar hij nam haar mee naar de achterkant, waar een gebogen stenen trap vanaf de villa omlaagliep naar een stijltuin met beelden, terracotta potten met in vorm gesnoeide struiken, en torenhoge pijnbomen. Het was alsof ze was doodgegaan en nu door het paradijs liep, want alleen de hemel kon toch maar zo mooi zijn als dit?

Hij leidde haar door een klein hek in de muur naar een fraaie siertuin die was aangelegd binnen een rond lopende stenen zuilengalerij. Het middelpunt werd gevormd door een prachtige fontein met zeemeerminnen die water in de lucht spoten. Rondom de fontein liep een pad waarlangs hier en daar tijm was geplant, en aan alle vier de kanten waren mooie ijzeren banken neergezet tegen de lage heggetjes die vier keurig onderhouden grasperken en bloembedden omgaven. Ze nam, zoals ze daar stond op haar sandalen, even de tijd om alles in zich op te nemen, en greep naar haar hart omdat ze nog nooit eerder zoiets prachtigs had gezien.

‘Dit is de tuin van mijn moeder,’ zei hij tegen haar. ‘Ze wilde graag een plekje hebben waar ze rustig kon lezen zonder dat iemand haar kon bespioneren.’ Hij knipoogde naar haar en lachte weer. ‘Je moet wel een heel goede spion zijn om tot hier te kunnen doordringen.’

‘Je moeder is vast mooi,’ zei ze, terwijl ze aan haar eigen moeder moest denken en zich probeerde te herinneren hoe zij eruit had gezien.

‘Dat denk ik wel, ja. Maar op die manier kijk je meestal niet tegen je eigen moeder aan.’

‘Waar leest ze dan?’

‘Ik geloof dat ze op een van die banken zit, bij de fontein. Ik zou het niet weten. Ik heb er nooit op gelet.’ Hij kwam naar haar toe gelopen, opeens aangestoken door het ontzag van het meisje. ‘Het is echt mooi, hè?’

‘Stel je voor dat je hier in de zon zit te luisteren naar het klaterende water en naar de vogels kijkt die zich erin baden.’

‘Het is heel vredig.’

‘Ik hou erg van vogels. Jullie zullen er hier wel veel hebben. Andere soorten, waarschijnlijk, dan wij hebben in het dorp.’

Hij lachte ongelovig. ‘Volgens mij vind je hier dezelfde vogels als in Herba.’

‘Niet waar, jullie hebben hier vast speciale.’ Ze leek het zo zeker te weten dat hij om zich heen keek, half en half verwachtend dat hij parkieten in de pijnbomen zou zien. ‘Zit jij hier wel eens?’

‘Nee.’

‘Waarom niet?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Wat zou ik dan moeten doen?’

‘O, er is een heleboel om naar te kijken. Ik zou hier urenlang kunnen zitten – dagenlang zelfs. Ik zou hier voor altijd kunnen blijven, zonder ooit weg te willen.’ Ze liet zich behoedzaam op de bank zakken, alsof het een heilig voorwerp was dat ze bang was te zullen breken. Toen ze eenmaal zat keek ze naar het water en stelde zich voor dat ze een tuin van zichzelf zou hebben waar ze van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat zou kunnen genieten van het veranderende licht. ‘God is hier,’ zei ze zachtjes, en ze voelde een merkwaardige sensatie van ontzag over haar huid kruipen, als de warme adem van een engel.

Hij kwam naast haar zitten; hij strekte zijn benen en vouwde zijn handen achter zijn hoofd.

‘Zou je denken?’

‘O, ik weet het wel zeker. Ik kan Hem voelen.’

Ze bleven zo een hele poos zitten luisteren naar het geruis in de cipressen en de duiven die op het dak van de villa tevreden koerden. Truste snuffelde aan de borders en tilde zijn poot op tegen een heg. ‘Dit is de mooiste dag van mijn leven,’ zei ze na een poosje. ‘Ik geloof niet dat ik ooit zo gelukkig ben geweest.’

Opmerkzaam keek hij haar aan, met een tedere glimlach om zijn lippen. ‘Hoe heet je, piccolina?’

Met ogen vol dankbaarheid en vertrouwen keek ze naar hem terug. ‘Floriana,’ antwoordde ze. ‘En jij?’

Op de een of andere manier wisten ze allebei dat het iets betekende dat ze elkaar hun naam vertelden. Hij aarzelde en staarde naar haar ogen, waarin nu een open blik lag, niet langer bang. Hij stak haar zijn hand toe. Aarzelend pakte ze die aan. Haar eigen hand zag er klein en donker uit in zijn grote lichte.

‘Dante Alberto Massimo,’ zei hij zachtjes. ‘Maar je mag wel Dante zeggen.’