Hoofdstuk 40

 

 

 

 

 

 

 

 

Chiquita had Sofia gevraagd of ze bleef eten. Omdat Maria niet in staat was bij hen aan tafel te zitten, wilde ze Sofia graag dicht bij zich hebben. ‘Ik wil geen seconde missen van je verblijf hier. Straks ga je weer weg en wie weet hoe lang we je dan niet meer zien,’ had Chiquita gezegd. Sofia dacht niet dat haar ouders het erg zouden vinden; ze had tenslotte de vorige avond met hen gegeten.

   Ze aten buiten tussen de krekels en de wilde honden. Eduardo zag er bleek uit in het spookachtige licht van de stormlantaarns. Hij zei niet veel en hij verschool zich achter zijn kleine, ronde brillenglazen. Zijn verdriet had lijntjes rond zijn ogen veroorzaakt, die zelfs zijn bril niet kon verbergen. Santi en Sofia haalden samen met Chiquita en Miguel herinneringen op – opnieuw zat Claudia met een glimlachje dat niet bij haar ernstige gezicht paste te luisteren. Kennelijk wilde ze niet al te geïnteresseerd lijken, maar evenmin beschuldigd worden van onbeleefd gedrag. Dus zat ze ingetogen te luisteren, terwijl ze met haar vork de pasta at en af en toe met een wit servet haar mondhoeken depte. 

   Sofia gebruikte zelden een servet. Anna had altijd geprobeerd om haar dochter te leren zich ‘als een dame te gedragen’. Grootvader O’Dwyer, daarentegen, had altijd partij voor haar gekozen. ‘Wat heb je nou aan een servet, Anna Melody? Persoonlijk vind ik mijn mouw veel handiger – die weet ik tenminste altijd te vinden,’ zei hij altijd. Hij klaagde dat servetten altijd maar van je knieën op de grond glijden. Sofia keek op haar schoot – grootvader O’Dwyer had weer eens gelijk. Haar servet was onder de tafel verdwenen. Ze bukte zich om het op te rapen. Panchito, die rechts van haar zat, grijnsde naar haar waarna hij het servet met zijn voet opwipte. 

   Chiquita en Miguel waren intens trots op Panchito. Hij was lang en knap en hij had de charme van Santi. Hij glimlachte op precies dezelfde manier als zijn broer, met dezelfde lijnen om zijn mond. Het was duidelijk dat de turbulente levens van zijn broers hun weerslag hadden gehad op zijn jeugd. Als tegenwicht voor zijn broers moest hij het volmaakte kind zijn. Omdat hij zijn moeder ineen had zien schrompelen gedurende de nasleep van Santi’s schandaal en Fernando’s overhaaste aftocht naar Uruguay, had hij zijn uiterste best gedaan om haar gelukkig te maken. Hij had een hechte band met haar – net als de anderen. Ze aanbad hen, en zij konden altijd op haar rekenen. Haar leven werd bepaald door dat van haar kinderen. Ze waren haar leven en zij leefde voor hen. 

   Op het poloveld had Panchito een handicap van negen goals, en hoewel het niet als een geschikt beroep werd beschouwd, hadden zijn ouders het goedgevonden dat hij profspeler werd. Hoe konden ze hem een polocarrière ontzeggen, terwijl hij zoveel talent had dat alles in hem schreeuwde om te spelen. Zijn moeder zat veel te dicht op zijn huid. Uit hun gesprekken bleek wel dat Chiquita het moeilijk kon verdragen dat ‘haar’ Panchito volwassen werd. Het grootste deel van de familie noemde hem nu Pancho in plaats van Panchito (‘kleine Pancho’), maar voor zijn moeder zou hij altijd Panchito blijven. Hij was nu eenmaal de jongste, en zij bleef zich maar vastklampen aan zijn kindertijd; als ze goed had opgelet, zou ze hebben gemerkt dat er niets meer was om zich aan vast te klampen. Haar Panchito had het nest jaren geleden al verlaten. 

   Van Soledad had Sofia gehoord dat hij in het geheim een verhouding had met de dochter van Encarnación, Maria (vernoemd naar Maria Solanas). Deze Maria was niet alleen getrouwd, maar had ook een dochter die door iedere man in de pueblo verwekt zou kunnen zijn. ‘Een keurige jongeman zoals Pancho gaat niet naar een bordeel. Zo leert hij met vrouwen om te gaan,’ had ze te zijner verdediging gezegd. Sofia hoefde maar naar de ‘jonge Pancho’ te kijken om te zien dat hij al vanaf het moment dat hij ontdekte waar zijn penis voor diende had geweten hoe hij met vrouwen moest omgaan.  

   Tijdens de maaltijd voerden Santi en Sofia een stroeve conversatie. Van de buitenkant was niet te zien dat ze zich allebei gespannen voelden, dat het hen moeite kostte om te doen alsof ze niets anders voelden dan de warmte van een oude vriendschap. Ze lachten terwijl ze eigenlijk wilden huilen en spraken rustig terwijl ze het liefst wilden schreeuwen: ‘Hoe voel jij je?’ 

   Ten slotte stond Sofia op om haar familie een nachtkus te geven. Claudia stond stijfjes bij de openslaande deuren, verlangend om het terras te verlaten en zich met haar man in huis terug te trekken. ‘Tot morgen, Sofia,’ zei ze glimlachend, maar haar ogen deden niet mee. 

   Op dat moment drukte Santi een papiertje in Sofia’s hand. Met een blik van verlangen keek hij haar aan, waarna hij een kus op haar wangen drukte. Claudia had niets in de gaten, want hij stond met zijn rug naar haar toe. Ze wachtte op hem.

   Met het papiertje tegen haar borst gedrukt liep Sofia naar buiten. Ze kon niet wachten het briefje te openen, maar op het moment dat ze het verfrommelde en versleten papier bekeek, wist ze dat het precies hetzelfde briefje was dat ze vierentwintig jaar geleden aan Soledad had gegeven. Vechtend tegen haar tranen opende ze het papiertje en las weer dezelfde woorden: Kom om middernacht naar de ombu-boom.  

   Opnieuw werd ze door de haar inmiddels vertrouwde gevoelens van spijt overvallen. Ze hield het briefje tegen haar borst geklemd en liep verder. Ze kon niet zitten, zoals ze anders altijd deed om tot rust te komen. Ze was er te opgewonden voor. Ze bleef doorlopen.

   Santi’s gevoelens waren niet veranderd. Hij had haar briefje bewaard, gekoesterd. En nu gaf hij het haar met dezelfde haast en geheimzinnigheid als zij het die vreselijke avond aan hem had gegeven. Hij verlangde nog steeds naar haar. Net als zij altijd naar hem was blijven verlangen. Ze kon er niets aan doen. Ze wist dat het verkeerd was, maar ze was niet in staat zichzelf te beheersen. Haar hart deed pijn bij de gedachte hoe het had kunnen zijn.  

 

Ze voelde zich een kind dat de regels overtreedt. Terwijl ze aan haar oude toilettafel haar haren vlocht, voelde ze zich weer achttien. Ze was zo ver verwijderd van het leven dat ze met haar man en dochters deelde dat het leek alsof ze zich in een fantasiewereld bevond waar geen ruimte voor hen was. Op dat moment deed alleen Santi ertoe. Het voelde zo goed. Santi was een deel van haar. Hij hoorde bij haar. Ze had vierentwintig jaar op hem gewacht.

   Net toen ze op het punt stond de kamer te verlaten, werd er aarzelend op de deur geklopt. Ze keek op de klok. Het was kwart voor twaalf.

   ‘Kom binnen,’ zei ze geërgerd. Langzaam ging de deur open. ‘Papa.’

   Besluiteloos stond Paco in de deuropening. Ze had geen zin om hem binnen te laten, omdat ze niets liever wilde dan naar de ombu-boom gaan. De gedachte dat ze te laat zou komen voor Santi was onverdraaglijk, zeker nadat ze zo lang had moeten wachten.

   ‘Ik kom alleen maar even vragen of het goed met je gaat,’ zei hij korzelig, en zijn blik schoot heen en weer door haar kamer alsof hij haar niet aan durfde te kijken.

   ‘Ik voel me goed, papa. Dank je.’

   ‘Je moeder en ik zijn erg blij dat je weer thuis bent. Je hoort hier,’ zei hij onhandig. Hij zag er fragiel uit, zoals hij daar stond te zoeken naar woorden. Vroeger had hij altijd precies geweten wat hij moest zeggen.

   ‘Een deel van mij zal altijd hier horen,’ antwoordde Sofia. Ze vond het erg dat er een kloof tussen hen was. Dat het zo gemakkelijk was om in het leven een totaal andere richting uit te gaan. Ze liep naar hem toe en omhelsde hem. Terwijl ze hem in haar armen hield, wierp ze een blik op haar horloge. Er was een tijd dat niets haar van zijn liefde had kunnen weerhouden. 

   ‘En nu naar bed en lekker slapen. We hebben nog alle tijd om bij te praten. Ik ben moe. Het was een lange dag. Morgen praten we verder,’ zei ze, terwijl ze hem langzaam maar zeker naar de deur leidde.

   ‘Bueno, Sofia. Welterusten dan maar,’ fluisterde hij, zichtbaar teleurgesteld. Hij had haar iets willen zeggen, iets dat al vele jaren op zijn geweten drukte. Maar het zou moeten wachten. Hij zou het haar een andere keer zeggen. Met tegenzin verliet hij de kamer. Terwijl hij door de gang schuifelde, voelde ze een traan die hij op haar wang had achtergelaten toen hij haar kuste. 

 

Die nacht had Sofia geen zaklamp nodig; het fosforescerende maanlicht wierp een zilveren schaduw over het gras en de velden. Er hing een eigenaardige surrealistische sfeer toen ze erdoorheen rende. Ze herinnerde zich de nacht dat ze dezelfde weg had genomen voor haar laatste ontmoeting met Santi. Toen was de lucht donker en dreigend geweest. In de verte hoorde ze honden blaffen en een kind huilen. Pas toen ze de contouren van de ombu-boom tegen de donkerblauwe lucht zag schitteren, werd ze bang.

   Toen ze dichterbij kwam veranderde ze haar looppas in een haastige stap. Ze zocht naar hem in de boom maar zag hem nergens. Ze had verwacht dat ze net als de vorige keer de gloed van zijn zaklamp heen en weer zou zien dansen. Dat moment zou voor de rest van haar leven in haar geheugen gegrift staan. Maar deze keer had hij geen zaklamp nodig; het was licht genoeg om de wijzers op haar klok te onderscheiden. Ze was laat. Had hij niet op haar gewacht? Ze huiverde. Haar keel trok samen van ongeduld. Toen kwam hij plotseling als een donkere schaduw vanachter de boom tevoorschijn. Ze keken elkaar aan. Ze probeerde de uitdrukking op zijn gezicht te duiden, maar ondanks het maanlicht kon ze het niet precies zien. Hij deed hetzelfde. En toen lieten ze zich leiden door hun instinct dat hen van alle rationele gedachten bevrijdde. Ze wierpen zich in elkaars armen, streelden elkaar, roken elkaar, ademden elkaars adem, huilden. Hun handelingen spraken boekdelen. Woorden hadden nooit recht kunnen doen aan de jaren van verlangen en spijt. Toen pas had ze het gevoel dat ze echt was thuisgekomen.

 

Ze had geen idee van de tijd toen ze uiteindelijk gelukkig en voldaan in het zoetgeurende gras lagen, en het kon haar ook niet schelen. Ze was zich enkel bewust van zijn hand die met de aan haar vlecht ontsnapte lokjes speelde. Ze snoof zijn mannelijke geur op en drukte haar hoofd tegen zijn borst. Zijn warme adem streelde haar voorhoofd, zijn ruwe kin haar huid. Ze genoot intens van het sensuele moment. Voor haar bestond alleen nog maar Santi.

   ‘Vertel het me, Chofi. Wat is er na je vertrek gebeurd?’ vroeg hij uiteindelijk.

   ‘Dios, ik weet niet waar ik moet beginnen.’ 

   ‘Ik heb mezelf zo vaak gevraagd wat ik verkeerd heb gedaan.’

   ‘Niet doen, Santi. Je moet jezelf niet kwellen. Ik werd gek toen ik me diezelfde dingen afvroeg en nog steeds weet ik de antwoorden niet.’ Leunend op haar elleboog legde ze een vinger op zijn lippen. Hij nam haar hand, drukte er een kus op en keek vervolgens naar haar op. 

   ‘Waarom hebben ze je weggestuurd? Ik bedoel, ze hadden je toch ook naar kostschool kunnen sturen, of zoiets, maar dat je naar Zwitserland moest, vond ik wel wat erg drastisch, en dat ik niet wist waar ik je kon vinden…’

   Sofia keek naar zijn gepijnigde gezicht, naar de gekwelde blik in zijn groene ogen die in de hare een antwoord zochten. Hij leek als een kind zo kwetsbaar, en haar hart ging naar hem uit.

   ‘Ze hebben me weggestuurd, Santi, omdat ik in verwachting was van jouw kind,’ zei ze kalm, maar haar stem trilde. Vol ongeloof staarde hij haar aan. ‘Weet je nog dat ik ziek was? Nou, toen heeft dokter Higgins me onderzocht. Mama was razend. Papa had wat meer begrip, maar was evengoed woedend. Er moest iets gebeuren omdat ik het kind natuurlijk niet kon houden. Onze relatie was verboden; ze zouden het nooit geaccepteerd hebben. Mama was alleen maar bang dat ik de familie te schande zou maken, dat was het enige waaraan ze dacht. In haar ogen was ik op dat moment door de duivel bezeten. Ik zal het mijn hele leven niet vergeten.’ 

   ‘Nu even rustig, Chofi – je ratelt maar door. Wat zei je nu?’

   ‘Lieve Santi, ik was zwanger.’

   ‘Je was zwanger van mij?’ stamelde hij langzaam, niet in staat het in één keer te bevatten. Plotseling kwam hij overeind en wreef met de palm van zijn hand over zijn voorhoofd.

   ‘Ja,’ antwoordde ze bedroefd, terwijl ze ging zitten en zich door hem in zijn armen liet nemen.

   ‘O Chofi, waarom heb je me dat niet verteld?’

   ‘Ik moest van mama en papa beloven dat ik het tegen niemand zou zeggen. Ze hebben me naar Genève gestuurd om abortus te laten plegen. Ze wilden niet dat iemand dat wist. Ik was bang dat als ik het jou zou vertellen, je met me mee zou gaan, je rechten als vader zou opeisen en tegen mijn ouders zou ingaan. Ik weet het niet – ik was gewoon bang. Ik was bang om tegen hun wil in te gaan. Je had ze moeten zien. Die avond waren het gewoon andere mensen. Ik besloot dat ik zou schrijven zodra ik ver genoeg van je vandaan was en mijn ouders er niets meer tegen konden doen.’

   Ze kon hem niet zeggen dat ze het kind had gekregen en vervolgens had weggegeven. Ze schaamde zich te zeer. Hoe kon ze hem duidelijk maken dat ze sinds die grijze winterochtend in Londen waarop ze tot bezinning was gekomen, spijt had dat ze hem had opgegeven. Zou hij haar geloven als ze hem vertelde dat er geen dag voorbijging zonder dat ze aan Santiguito dacht, zich afvroeg waar hij was en wat hij deed? Hoe kon ze hem dat vertellen zonder hardvochtig of luchthartig over te komen? Zo was ze nooit geweest. Daarom liet ze hem in de veronderstelling dat ze de zwangerschap had afgebroken en besloot ze de pijn alleen te dragen.

   ‘Maria,’ zei hij mat.

   ‘Het is allemaal zo lang geleden,’ zei Sofia kalm, omdat ze het niet eerlijk vond om haar nichtje, dat op sterven lag, te bekritiseren. Hij hield haar stevig vast, en ze voelde dat het feit dat ze zijn kind had gedragen hen nog dichter bij elkaar bracht. Hij dacht aan hoe het geweest had kunnen zijn. Ze herkende in hem de spijt die ze zelf ook voelde. 

   ‘Ben je daarom nooit teruggekomen? Omdat je je kind had verloren?’ vroeg hij in haar haren.

   ‘Nee. Ik ben niet teruggekomen omdat ik dacht dat je me niet meer wilde, dat je verderging met je leven en iemand anders had ontmoet. Ik wilde niet zonder jou in Argentinië leven. Op een gegeven moment was ik te trots om naar huis te gaan. Ik heb er te veel tijd overheen laten gaan.’

   ‘Je wist toch dat je me kon vertrouwen?’

   ‘Dat wilde ik graag, maar na een tijdje verloor ik alle hoop. Je was zo ver weg – ik wist niet hoe je over me dacht. En ik heb zo lang gewacht. Ik heb jaren zitten wachten.’

   ‘O Chofi, je had terug moeten komen. Dan had je zelf kunnen zien hoe ik naar je verlangde. Ik was niets zonder jou. Niets was meer hetzelfde. Ik voelde me totaal nutteloos. Ik wist niet waar ik je kon vinden. Ik wist niet waar je was, anders had ik je geschreven.’

   ‘Dat weet ik nu ook. Ik had nooit gedacht dat Maria mijn brieven zou verbranden.’

   ‘Ik weet het. Omdat ik niets van je hoorde, kon ik je ook niet terugschrijven. Ik wist niet waar je was. Jaren geleden heeft Maria me alles opgebiecht, maar toen was het al te laat. Ik weet dat ze op dat moment deed wat haar het beste leek. Ze heeft zich jarenlang ontzettend schuldig gevoeld, daarom is ze ook opgehouden met je te schrijven. Ze kon het niet opbrengen om je de waarheid te zeggen, laat staan je onder ogen te komen.’ Hij glimlachte verbitterd. ‘Ik kan maar niet geloven dat we ons zo gemakkelijk uit het veld hebben laten slaan,’ zei hij schor. Hij schudde zijn hoofd. ‘Ten slotte heb ik het opgegeven. Ik moest wel, anders was ik krankzinnig geworden. Ik dacht dat je iemand anders had gevonden. Waarom zou je anders zo lang wegblijven? Toen ontmoette ik Claudia en moest ik een keuze maken: met haar verder leven of op jou wachten. Ik koos voor een leven met haar.’

   ‘Ben je gelukkig?’ vroeg Sofia langzaam.

   ‘Geluk is een relatief begrip. Ik dacht dat ik gelukkig was, totdat ik jou gisteren in het ziekenhuis zag.’

   ‘Santi, het spijt me zo.’

   ‘Nu ben ik wel gelukkig.’

   ‘Echt waar?’

   ‘Echt waar,’ antwoordde hij, terwijl hij haar gezicht in zijn handen nam en haar voorhoofd kuste. ‘Het doet me pijn als ik eraan denk hoe je daar in Zwitserland in je eentje hebt geleden. Ik wil precies weten wat er gebeurd is. Er zijn zoveel jaren die we nog moeten inhalen. Ik wil elke minuut uit die tijd met je delen. Ik wil elk detail van je leven weten, zodat het net lijkt alsof ik erbij ben geweest.’

   ‘Ik zal je over Zwitserland vertellen. Ik zal je alles vertellen.’

   ‘Je moet eigenlijk slapen.’

   ‘Ik wou dat we de hele nacht samen konden blijven.’

   ‘Ik ook. Maar je bent terug. Ik heb talloze keren gedroomd dat je zou terugkomen.’

   ‘Was het in je dromen zoals nu?’

   ‘Nee, ik stelde me voor dat ik woedend zou zijn. Maar toen ik je zag leek het alsof we pas gisteren afscheid hadden genomen. Je bent niks veranderd, helemaal niks.’ En hij keek haar met zo’n tedere blik aan dat ze de tranen in haar ogen voelde branden.

   ‘Ik hou van deze oude boom,’ zei ze, terwijl ze haar gezicht afwendde om haar emoties te verbergen. ‘Hij heeft ons zien opgroeien, hij kent onze pijn, onze liefde, ons plezier. Niemand weet zoveel van ons als deze oude ombu-boom.’

   Hij zuchtte diep en drukte haar tegen zich aan. ‘Mijn kinderen mogen hier niet komen,’ zei hij.

   ‘Weet ik. Je zoon vertelde het me.’

   ‘Gek, eigenlijk. Ik had het gevoel dat de boom me in de steek had gelaten. Ik wilde niet dat mijn kinderen in een fantasiewereld met tovenarij en wensen zouden leven, zoals wij.’

   Ze drukte hem tegen zich aan. ‘Ik snap het wel, maar voor mij betekende de boom veel meer dan dat. Het was ons geheime plekje. Het was ons kleine koninkrijk. Voor mij staat de ombu-boom symbool voor een idyllische kindertijd. Hij ligt diep in mijn herinneringen verankerd. Geen enkele uitgezonderd. En nu is er weer een herinnering bij gekomen.’

   Hij lachte met haar mee en zijn verdriet verdween. ‘Het was misschien wel een belachelijk verbod.’

   ‘Welnee, maar ik denk dat het geen kwaad kan als je kinderen hier kunnen spelen. Weet je nog hoe graag we deze boom beklommen?’

   ‘Ja, je was behoorlijk lenig toen.’

   ‘Toen? Ik zou er nu voor een paar pesos zo weer in klimmen.’ 

   Samen klommen ze de boom in. En toen ze in de top zaten, zagen ze de dageraad aan de horizon doorbreken, die met zijn bloedrode stralen een gouden gloed wierp over de nachtelijke hemel.