Hoofdstuk 36
November 1997
Wat is het toch vreemd dat de liefde tussen twee mensen een leven lang kan duren. Hoe lang of hoe ver ze ook van elkaar verwijderd zijn, in hun hart blijven de gevoelens voor de ander bestaan. Zo was het altijd voor Sofia geweest. Haar liefde voor Santi en Santiguito was gebleven. Ze wist ook dat het niet verstandig was; vaak genoeg had ze het boek gesloten, de laatste regel geschreven, de deur achter zich dichtgetrokken. Ze had hen hun eigen weg laten gaan. Samen met al haar geheimen had ze hen in een schatkist opgeborgen en naar de bodem van de oceaan laten zakken. Maar sommige dingen verdwijnen nooit helemaal, ze houden zich alleen maar een tijdje stil. En ze had de sleutel van de kist nooit weggegooid.
In de herfst van 1974 had Sofia noodgedwongen Argentinië moeten verlaten. Nooit had ze ook maar één moment gedacht dat ze pas vierentwintig jaar later zou terugkeren. Zo had ze het niet gepland. Ze had nooit iets gepland. Maar de jaren hadden zich aaneengeregen tot decennia en de dag was aangebroken dat haar verleden haar wenkte om naar huis te komen.
Buenos Aires, 14 oktober 1997
Lieve Sofia,
Het spijt me dat ik je al die jaren niet geschreven heb. Ik neem aan dat jij en Maria ook al die tijd geen contact meer met elkaar hebben gehad. En daarom schrijf ik je nu. Het is niet gemakkelijk om je dit te vertellen, maar Maria heeft kanker en is stervende. Elke dag zie ik haar verder achteruitgaan – je kunt je niet voorstellen hoe moeilijk het is om iemand van wie je houdt voor je ogen te zien doodgaan, terwijl je er niets tegen kunt doen. Ik voel me volkomen machteloos.
Ik weet dat jullie levens verschillende wendingen hebben genomen, maar ze houdt nog steeds veel van je. Je aanwezigheid hier zou een positieve uitwerking op haar kunnen hebben.
Sinds je vertrek heb je ons in een leegte achtergelaten en waren we allemaal erg verdrietig. We hadden nooit kunnen denken dat je ons totaal zou vergeten. Ik betreur het dat we niet meer moeite hebben gedaan om je over te halen terug te keren. Ik weet eigenlijk niet waarom geen van ons zich daarvoor heeft ingezet. Dat hadden we wel moeten doen – ik voel me schuldig. Ik ken je, Sofia, en ik weet dat je onder je ballingschap moet hebben geleden.
Alsjeblieft, lieve Sofia, kom naar huis. Maria heeft je nodig. Het leven is kostbaar: dat heeft Maria me geleerd. Het spijt me dat het zo lang heeft moeten duren voordat ik iets van me liet horen.
Veel liefs,
Chiquita
Chiquita’s brief deed de zweer met Sofia’s verdrongen herinneringen openbarsten. In een koortsachtige beeldenstroom kwam alles weer terug, alsof de verbittering en het verdriet uit een lange winterslaap werden gewekt. Maria gaat dood. Maria gaat dood. De woorden bleven maar door haar hoofd tollen totdat ze niet meer waren dan holle lettergrepen. Maar dat veranderde niets aan de betekenis. Dood. Grootvader O’Dwyer zei altijd dat het leven te kort was om spijt en wrok te voelen. ‘Gedane zaken nemen geen keer. Wat gebeurd is, is gebeurd. Laat het verleden maar rusten.’ Ze miste haar grootvader. Op momenten als deze had ze hem zo nodig. Maar nu het verleden zich van alle kanten aan haar opdrong, was ze pas in staat zijn raad op te volgen. Ze wou dat ze de moed had gehad om jaren geleden terug te gaan. Eva had gelijk, ze had er te veel tijd overheen laten gaan. Ze was nu al veertig. Veertig! De jaren waren voorbijgevlogen. Maria was een vreemde voor haar geworden.
Vertwijfeld las Sofia de brief. Ze vroeg zich af hoe Chiquita haar had gevonden. Op de envelop stond het adres inclusief de postcode correct aangegeven. Ze dacht erover na terwijl ze de brief in haar trillende handen hield. Toen wist ze het ineens: Eva had haar adres aan Zaza gevraagd. Haar maag draaide zich om. Na al die jaren was Argentinië haar weer op het spoor gekomen. Ze hoefde zich niet meer te verstoppen, en ze was er dankbaar om.
Het was tien jaar geleden dat ze met Eva onder die ceder had gezeten. Tien jaar. Hoe anders zou alles gelopen zijn als ze naar haar had geluisterd en naar huis was teruggekeerd om het verleden te begraven. Maar nu waren er tien jaar van vervreemding bij gekomen. Opgeteld bij de veertien jaar daarvóór was dat vierentwintig jaar. Een eeuwigheid. Was het mogelijk dat de verhoudingen zich na zo’n lange tijd nog zouden herstellen? Zouden ze nog wel weten wie ze was?
Sofia reed door de met rijp bedekte heuvels. Het landschap zag eruit alsof het besprenkeld was met lichtblauwe glitters, terwijl achter de bossen de zon al opkwam om het ijs te doen smelten. Boven haar schitterde de zeegroene lucht, waarin geen enkel wolkje de volmaaktheid verstoorde. Ze dacht na over de laatste tien jaar van haar leven. In de winter van 1986 was India geboren, zodat Honor een klein zusje had om mee te spelen, hoewel ze in het begin niet erg veel belangstelling had voor de baby. Maar nu waren ze dikke maatjes en deden ze alles samen ondanks het leeftijdsverschil van drieënhalf jaar. Honor was een onafhankelijk en vrijmoedig meisje; India was een stuk rustiger, meer een huismusje.
De jaren waren voorbijgevlogen. Het waren gelukkige, zonnige jaren geweest. Onder het dunne laagje geluk werd ze echter nog altijd achtervolgd door de herinnering aan Santi. Er ging zelden een dag voorbij dat er niet iets gebeurde dat haar aan hem herinnerde. Hoewel de gedachte vaak vluchtig was en het moment van herkenning maar eventjes duurde, dacht ze nog steeds aan hem. En nog steeds bewaarde ze de flanellen doek van Santiguito onder haar matras. Meer uit gewoonte dan uit genegenheid. Ze had twee dochters die haar volledig in beslag namen. Santiguito leefde ergens ter wereld zijn eigen leven en ze wist dat ze hem nooit meer zou vinden. Maar ze kon het niet loslaten. De doek was het enige wat ze van hem had en op de een of andere manier was het ook het enige wat ze nog van Santi had. Dus bleef hij tussen het bed en de matras liggen, ofschoon ze er nauwelijks naar omkeek.
Terwijl Sofia over de heuvels galoppeerde, was ze zich er ten volle van bewust dat ze leefde. Ze dacht erover na. Het leven met al zijn energie, met al zijn emoties, met al zijn avonturen. Maria zou dat allemaal moeten achterlaten. Plotseling werd het verleden ongelofelijk belangrijk, want er zou geen toekomst meer zijn die ze met Maria kon delen. Sofia wilde zich eraan vastklampen, maar het verleden glipte als zand door haar vingers en er bleef haar niets anders over dan vooruit te kijken. Ze moest naar haar toe.
‘Het spijt me dat je nichtje ziek is, maar ik ben blij dat er eindelijk iets is gebeurd waardoor je tot bezinning komt,’ was Davids reactie op het nieuws. Sofia zag ertegen op de kinderen te moeten achterlaten, maar hij verzekerde haar dat hij zelf voor ze zou zorgen; deze reis was té belangrijk. Enerzijds wilde ze graag gaan, maar anderzijds was ze bang voor wat ze daar zou aantreffen. David kende het verhaal maar half; hij had geen idee dat de man die ze had liefgehad en verloren op Santa Catalina woonde. Als hij dat geweten had, zou hij haar niet zo graag laten gaan. Ze vroeg zich af of ze door hem niet over Santi te vertellen misschien onbewust de deur op een kier wilde houden. Juist om die reden besloot ze Dominique niet te vertellen dat ze terugging.
David stond erop dat ze meteen haar koffers ging pakken. Ze moest haar tijd niet verspillen aan speculaties over hoe het zou zijn om weer thuis te komen. Ze moest praktisch zijn, zei hij. Ze ging terug om Maria te zien, en verder dan dat moest ze niet denken. Hij bracht haar naar het vliegveld met Honor en India, die vliegvelden associeerden met vakantie en zon, en kocht veel te veel tijdschriften voor haar om tijdens de lange reis te lezen. Sofia voelde dat het hem aangreep. Als hij zich zorgen maakte, was hij altijd erg kortaf, praatte hij te snel en kon hij doorzeuren over onbelangrijke details.
‘Lieverd, wil je soms ook een roman?’ vroeg hij, terwijl hij een boek van Jilly Cooper omhooghield en het vervolgens omdraaide om de achterflap te lezen.
‘Nee, aan deze tijdschriften heb ik wel genoeg,’ zei Sofia, die India bedankte voor de zak vol met Snickers, waarmee ze kwam aanhuppelen. ‘Liefje, die kan ik echt niet in mijn eentje op. Als je het lief aan papa vraagt, mag je misschien wel iets voor jezelf uitzoeken,’ voegde ze eraan toe, terwijl ze naar Honor keek, die zich door een zak chocoladerozijnen heen werkte waarvoor nog niet was betaald.
Het was moeilijk om haar kinderen achter te laten. Ze bleef veel te lang dralen bij het afscheid nemen, waardoor India puur vanwege de spanning in tranen uitbarstte. Hoewel ze bijna elf was, hing ze nog sterk aan haar moeder en was ze nooit langer dan een paar dagen van haar gescheiden geweest. Honor, die erg zelfstandig en zelfverzekerd was, sloeg haar arm om haar jongere zusje heen en beloofde dat ze haar in de auto zou opvrolijken.
‘Ik blijf niet lang weg, schatje. Ik ben al terug voordat je de kans krijgt om me te missen,’ zei Sofia, die het betraande kind in haar armen nam. ‘O, ik hou zo van je,’ fluisterde ze, en ze kuste haar natte wangetje.
‘Ik hou ook van jou, mama,’ snikte India, die als een koalabeertje om Sofia’s nek hing. ‘Ik wil niet dat je weggaat.’
‘Papa is er toch en het is bijna vakantie. Allemaal leuke dingen om naar uit te kijken,’ antwoordde ze, terwijl ze met haar duimen de tranen van India’s gezichtje veegde. Het kind knikte en probeerde flink te zijn.
Grijnzend gaf Honor haar moeder een kus en wenste haar een goede reis. Als een echte volwassene klopte ze India op haar schokkende schouders. David omhelsde zijn vrouw en wenste haar sterkte.
‘Bel me alsjeblieft als je bent aangekomen,’ zei hij. Toen drukte hij zijn lippen langdurig op de hare en bad in stilte dat ze veilig bij hem zou terugkeren. Voordat Sofia door de paspoortcontrole verdween, zwaaide ze nog een keer naar haar gezinnetje. India kon nog net een glimlach opbrengen, maar zodra haar moeder uit het zicht was, rolden de tranen weer over haar wangen. David nam haar hand en gedrieën verlieten ze het vliegveld om naar huis te gaan.
Vlak voordat het vliegtuig in Buenos Aires ging landen, drongen de feiten pas echt tot Sofia door. Het was vierentwintig jaar geleden dat ze voor het laatst een voet op Argentijnse bodem had gezet. Al die tijd had ze haar familie niet gezien, hoewel ze van Dominique had gehoord dat haar ouders in het begin wanhopig geprobeerd hadden om haar op te sporen. Maar Sofia had het contact met hen definitief verbroken. Ze had zich diep gekrenkt gevoeld dat ze haar hadden weggestuurd en ze had er een pervers genoegen in geschept hen verdriet te doen. Dominique had haar beschermd. Maar naarmate de tijd was verstreken, had ze steeds meer moeite gehad om het heimwee naar haar vaderland te verdragen, totdat ze had moeten toegeven dat haar trots het enige obstakel was dat haar terugkeer in de weg stond.
Talloze malen had David geprobeerd haar tot een bezoek over te halen. ‘Ik ga met je mee, ik zal je steunen. We gaan samen. Je moet je wrok laten varen,’ had hij gezegd. Maar Sofia kon het niet opbrengen. Ze kon haar trots niet opzijzetten. Nu vroeg ze zich af hoe haar familie zou reageren als ze haar weer zouden zien.
In haar gedachten wist ze nog precies hoe Argentinië rook en eruitzag toen ze jaren geleden was vertrokken; ze was niet voorbereid op de verandering. Maar toen het vliegtuig op het vliegveld Eseisa landde, was de skyline van de stad, die in het flamingoroze ochtendlicht baadde, nog steeds hetzelfde als toen ze er voor het laatst was geweest. Ze werd door hevige emoties overspoeld. Ze kwam thuis.
Niemand kwam haar van het vliegveld ophalen, maar wat had ze anders verwacht? Niemand wist immers dat ze zou komen. Ze had eigenlijk moeten bellen, maar wie in vredesnaam? Daarom had ze besloten het allemaal zelf op te lossen; er was toch niemand die ze om hulp zou kunnen vragen. Vroeger zou ze Santi hebben gebeld. Die tijd was echter voorbij.
Op het moment dat ze het vliegveld betrad, snoof ze die bedwelmende, vertrouwde geur van gekarameliseerde, vochtige lucht op. Haar huid voelde onmiddellijk klam aan en haar zintuigen deinden mee op de woeste golven van haar herinneringen. Ze keek om zich heen naar de donkergetinte beambten die in hun gesteven uniformen gewichtig over het vliegveld rondliepen en bol stonden van het gezag. Terwijl ze op haar bagage wachtte, bekeek ze de andere reizigers, luisterde ze naar hun Spaanse gebabbel met hun sprankelende Argentijnse tongval. Nu pas voelde ze zich echt thuis. Nadat ze zich als een slang had ontdaan van haar Engelse huid, liep ze als de Porteña die ze ooit was langs de douane.
Aan de andere kant was het een geduw en gedrang van mensen met bruine gezichten, van wie sommigen een bord droegen met daarop de naam van degene die ze kwamen ophalen, en anderen met hun gillende kinderen en blaffende honden in de verstikkende atmosfeer stonden te wachten op familie en vrienden die uit een ver land terugkwamen. Met hun donkere ogen volgden ze Sofia terwijl ze haar bagagewagen door de menigte duwde, die als de Rode Zee uiteenweek om haar te laten passeren.
‘Taxi, señora?’ vroeg een donkerharige mestizo, die met trage bewegingen de uiteinden van zijn snor omkrulde. Sofia knikte.
‘Al Hospital Alemán,’ antwoordde ze.
‘De dónde es usted?’ vroeg de man, nadat hij haar bagagewagen het verblindende licht in duwde. Sofia wist niet of ze terugdeinsde vanwege het zonlicht of vanwege de vraag van de taxichauffeur waar van ze vandaan kwam.
‘Londres,’ antwoordde ze aarzelend. Kennelijk sprak ze Spaans met een Engels accent.
Toen ze eenmaal achter in de zwart-met-gele taxi was gestapt, ging ze bij het open raampje zitten, dat ze zo ver mogelijk omlaag draaide. De chauffeur stak een sigaret op en zette de radio aan. Voordat hij de motor startte, raakte hij met zijn droge, bruine handen even het koele beeldje van de Madonna aan dat aan de spiegel hing.
‘Volgt u het voetbal?’ riep hij naar achteren. ‘Argentinië heeft in 1986 Engeland verslagen in de wereldkampioenschappen. U hebt toch wel van Diego Maradona gehoord?’
‘Luister, ik ben Argentijnse, maar ik heb de afgelopen vierentwintig jaar in Engeland gewoond,’ antwoordde ze geërgerd.
‘Nee!’ zei hij verbijsterd, terwijl hij de e-klank overdreven langgerekt en bijna fluisterend uitsprak.
‘Ja,’ zei ze ferm.
‘Nee,’ fluisterde hij weer, vol ongeloof dat iemand Argentinië uit vrije wil kon verlaten. ‘Hoe voelde u zich dan tijdens de Falkland-oorlog?’ vroeg hij, terwijl hij in de achteruitkijkspiegel naar haar gezicht keek. Ze had liever dat hij zijn blik op de weg gericht hield, maar door haar verblijf in Engeland was ze beleefder geworden. Als ze een echte Argentijnse was geweest, had ze hem iets brutaals toegeschreeuwd. Hij toeterde luidruchtig naar een stilstaande auto voor hem en haalde hem rechts in, terwijl hij zijn vuist uit het raam stak en er woedend mee zwaaide naar de al even woedende chauffeur.
‘Boludo!’ Hij zuchtte, schudde zijn hoofd en trok aan de sigaret die slap in zijn mondhoek hing. ‘Nou, hoe voelde u zich toen?’
‘Het was een moeilijke periode. Mijn man is Engels. We vonden het allebei heel naar. Geen van ons beiden wilde die oorlog.’
‘Ik weet het. Het was iets tussen de regeringen, het had niets te maken met wat de mensen wilden. Die klootzak van een Galtieri ook – ik was erbij op de Plaza de Mayo in 1982, samen met die duizenden anderen, om de invasie van de eilanden toe te juichen, maar een paar maanden later stonden we er weer en konden we zijn bloed wel drinken. Het was een zinloze oorlog. Al dat bloedvergieten, waarvoor? Tijdverdrijf. Dat was het, gewoon tijdverdrijf.’
Toen ze roekeloos de snelweg opreden die rechtstreeks naar het centrum van Buenos Aires leidde, keek ze uit het raam en zag ze een wereld die op een oude vriend leek, maar wiens gezicht was veranderd. Het leek alsof iemand over al haar herinneringen heen had gebouwd en het roestige laagje waarmee ze was opgegroeid en waarvan ze zoveel had gehouden, had weggeschuurd. Terwijl ze door de stad reden, viel het haar op dat de parken er zo netjes uitzagen met hun goed bijgehouden bloemperken. De winkelruiten hadden glimmende koperen kozijnen en in de etalages lagen de laatste Europese collecties uitgestald. Het leek meer op Parijs dan op een Zuid-Amerikaanse stad.
‘Wat ziet het er hier prachtig uit,’ zei ze. ‘Zo… ik denk dat “welvarend” het juiste woord is.’
‘U bent toch al vierentwintig jaar niet meer hier geweest, qué barbaridad! Dan hebt u het regime van Alfonsín niet meegemaakt. De inflatie was toen zo hoog dat ik elke dag, soms wel twee keer per dag, een nieuwe tarievenlijst moest drukken. Het ging zelfs zo ver dat ik om dollars moest vragen, de enige manier om geen verlies te lijden. Sommige mensen verloren van de ene op de andere dag al hun spaargeld. Vreselijk. Maar de situatie is nu veel beter. Menem is een heel goede president geweest. Een prima president,’ zei hij, terwijl hij goedkeurend met zijn hoofd knikte. ‘De austrál werd vervangen door de peso – een peso voor een dollar. Daarmee is alles veranderd. We kunnen nu weer op onze munt vertrouwen en er trots op zijn. Een peso voor een dollar, kunt u zich dat voorstellen?’
‘De straten zien er zo mooi uit – moet je die boetieks toch zien.’
‘Dan hebt u de winkelcentra nog niet gezien. Patio Bulrich en nu die chique Paseo Alcorta. Je waant je in New York. De fonteinen, de cafés, de winkels. Er wordt zoveel geïnvesteerd door het buitenland, het is ongelofelijk.’ Sofia staarde uit het raam, terwijl ze een keurig onderhouden park passeerden. ‘Bedrijven zorgen voor het onderhoud van de parken – het is goede reclame voor ze en het betekent dat onze kinderen er veilig kunnen spelen,’ zei hij met trots.
Sofia’s hoofd duizelde van de geur van diesel vermengd met die van de struiken en bloemen in het park en de zoete lucht van chocolade en churros die opsteeg uit de kioscos. Ze zag een jongen met een bruine huidskleur die de straat overstak met ongeveer twintig rashonden aan de lijn, die uitgelaten achter hem aan liepen. Toen de chauffeur afstemde op een voetbalwedstrijd tussen Boca, waarvan hij kennelijk supporter was, en River Plate, wist Sofia dat hij zijn aandacht er niet meer bij had. Toen Boca scoorde, zwenkte hij zo gevaarlijk over de weg dat hij zeker een aanrijding zou hebben veroorzaakt als niet alle andere auto’s hetzelfde hadden gedaan. Opnieuw claxonneerde hij en stak hij zijn vuist uit het raam naar de andere auto’s om uiting aan zijn vreugde te geven. Sofia zag de porseleinen Madonna heen en weer schommelen aan de spiegel en na een tijdje merkte ze dat ze helemaal opging in het hypnotiserende ritme.
Ten slotte stopte de taxi voor het Hospital Alemán en ze betaalde hem met de voor haar onbekende pesos. Er was een tijd geweest dat je niet eerder dan de chauffeur uit een taxi durfde te stappen, uit angst dat hij met je bagage nog in de kofferbak zou wegrijden. Sofia kon echter niet wachten om uit te stappen. Ze voelde zich wagenziek. De chauffeur zette haar twee koffers op de stoep en ging vervolgens terug naar zijn radio. Ze keek hem na terwijl hij de straat uit tufte en zag hem opgaan in de zwerm zoemende auto’s.
Vermoeid van de dertien uur durende reis en met een brok in haar keel liep Sofia met bagage en al het ziekenhuis in en vroeg naar Maria Solanas. Toen ze haar naam noemde, keek de zuster haar even vragend aan, waarna ze begrijpend knikte.
‘O ja,’ zei ze. Ze was niet gewend dat Maria’s meisjesnaam werd gebruikt. ‘U moet haar nichtje zijn – ze heeft het vaak over u gehad.’ Sofia voelde haar wangen rood worden; ze vroeg zich af wat ze precies te horen had gekregen. ‘Gelukkig mag ze vanmiddag naar huis. Anders had u haar hier nog misgelopen.’
‘O,’ antwoordde Sofia wezenloos. Ze wist niet wat ze moest zeggen.
‘U bent wel erg vroeg – meestal laten we geen bezoek toe voor negen uur ’s ochtends.’
‘Ik kom net uit Londen gevlogen,’ antwoordde ze vermoeid. ‘Maria weet niet dat ik er ben. Ik zou graag alleen met haar willen zijn voordat haar familie komt. Ik hoop dat u daar begrip voor heeft.’
‘Natuurlijk.’ De zuster knikte meelevend. ‘Ik heb foto’s van u gezien. Maria vindt het leuk om samen met ons haar albums te bekijken. U lijkt veel…’ Ze aarzelde en voelde zich niet op haar gemak, alsof ze ineens besefte dat ze bijna te ver was gegaan.
‘Ouder?’ suggereerde Sofia behulpzaam.
‘Misschien wel,’ mompelde de zuster blozend. ‘Ik weet dat ze dolblij zal zijn om u te zien. Gaat u maar vast naar boven – het is op de tweede verdieping, kamer 207.’
‘Hoe gaat het met haar?’ polste Sofia, die zich een beetje wilde voorbereiden voordat ze haar nicht te zien zou krijgen.
‘Ze is een moedige vrouw, en erg geliefd. Iedereen is dol op señora Maraldi.’
Sofia begaf zich in de richting van de lift. ‘Señora Maraldi’ – de naam klonk haar vreemd in de oren en plotseling werd de afstand tussen haar en Maria nog groter, alsof ze in een bootje wegdreef in de mist. Toen ze nog in Engeland was, had Sofia geprobeerd het nieuws dat haar nichtje ernstig ziek was te verwerken, maar het stond zo ver af van haar eigen leven dat het niet echt, zoals nu, tot haar was doorgedrongen. De geur van schoonmaakmiddelen, het geluid van haar voetstappen op het glimmende zeil waarmee de lange ziekenhuisgangen waren bedekt, de zusters die vastberaden heen en weer liepen met dienbladen vol medicijnen, de sombere sfeer die meestal in dit soort gebouwen hing, drongen tot haar bewustzijn door en plotseling werd ze bang. Bang om haar nichtje na al die jaren weer te zien. Bang dat ze haar niet zou herkennen. Bang dat ze niet welkom zou zijn.
Sofia aarzelde bij de deur, niet wetend wat ze aan de andere kant zou aantreffen. Met moeite verzamelde ze haar laatste restje moed en ging naar binnen. In de vroege ochtendschemer zag ze onder de witte lakens een onbekende gestalte liggen. Ze begreep dat ze per vergissing de kamer van een arme invalide was binnengevallen, die vredig in het halfdonker lag te slapen. Verlegen mompelde ze een haastige verontschuldiging. Maar toen ze aanstalten maakte te vertrekken, hoorde ze een zwakke stem die haar naam riep.
‘Sofia?’ Ze draaide zich om en stelde haar blik scherp. In het bed lag inderdaad haar dierbare vriendin, die haar met een bleek, uitgemergeld gezicht toelachte. Met een brok in haar keel strompelde ze naar het bed en nadat ze op de grond was neergeknield, begroef ze haar gezicht in Maria’s uitgestrekte hand. Maria was te overrompeld om iets te kunnen zeggen, en Sofia was te ontroerd om haar te kunnen aankijken. Ontsteld bleef ze een hele tijd zo zitten. Maria was door haar ziekte veranderd; ze zag er zo anders uit dat Sofia haar niet had herkend.
Het duurde even voordat Sofia was gekalmeerd. Zodra ze in staat was haar nichtje aan te kijken, barstte ze echter weer in snikken uit. Terwijl Sofia zich overgaf aan haar verdriet, bleef Maria kalm en sereen. Eindelijk zag ze haar helder voor zich. Bleek en mager lag Maria daar, glimlachend ondanks het noodlot dat langzaam het leven uit haar zoog.
‘Ik heb zo gehoopt dat je zou terugkomen. Ik heb je zo gemist, Sofia,’ fluisterde ze.
‘O Maria, ik heb je ook gemist. Je weet niet half hoe erg,’ snikte Sofia.
‘Wat grappig, je spreekt Spaans met een accent,’ riep ze uit.
‘Is dat zo?’ antwoordde Sofia droevig. Weer een deel van haar verleden dat ze onderweg had verloren.
‘Van wie heb je het gehoord?’ vroeg Maria, terwijl ze in Sofia’s bedroefde ogen keek.
‘Van je moeder – ze heeft me geschreven.’
‘Mijn moeder? Ik wist niet eens dat ze je adres had. Ze heeft het vast geheimgehouden voor het geval je niet zou komen. Qué divina,’ zei ze, en ze liet het dankbare glimlachje zien van een jonge vrouw die elk vriendelijk gebaar koestert, omdat met de dood voor ogen liefde nog de enige troost is. ‘Je ziet er zo goed uit.’ Ze liet haar hand over Sofia’s wang glijden om haar tranen weg te vegen. ‘Wees niet verdrietig. Ik ben sterker dan ik eruitzie. Het is omdat ik mijn haren kwijt ben.’ Ze grinnikte. ‘Ik hoef het lekker niet meer te wassen. Dat scheelt weer!’
‘Je wordt vast weer beter,’ hield Sofia vol.
Verdrietig schudde Maria haar hoofd. ‘Ik word niet beter, nu niet meer. Om je de waarheid te zeggen ben ik zo’n hopeloos geval dat ze me naar huis sturen, naar Santa Catalina.’
‘Maar er moet toch iets aan gedaan worden? Ze mogen het niet opgeven. Je hebt zoveel om voor te leven.’
‘Klopt. Om te beginnen, mijn kinderen. Ik maak me voortdurend zorgen over hen. Maar ze zullen in liefde opgroeien. Eduardo heeft een goed karakter. Laten we nu niet alleen maar naar de negatieve dingen kijken, dat heeft geen zin. Je bent teruggekomen, daar gaat het om. Op dit moment ben ik zo gelukkig!’ In haar grote ogen glommen tranen.
‘Vertel me alles over je man. Ik heb het gevoel dat ik je door de jaren heen ben kwijtgeraakt. Wat is het voor iemand?’
‘Nou, hij is arts, hij is lang, slungelig en vriendelijk. Ik zou van geen enkele man zo kunnen houden als van Eduardo. Hij laat me vanbinnen glimlachen. Ondanks alle ellende houdt hij zich kranig.’
‘En je kinderen?’
‘We hebben er vier.’
‘Vier!’ riep Sofia uit. Ze was onder de indruk.
‘Dat stelt niks voor in dit land, dat weet je toch nog wel?’
‘Ik kan me gewoon niet voorstellen dat jij er met je tengere lichaam zoveel op de wereld hebt gezet.’
‘Ik was niet tenger toen, dat kan ik je verzekeren. Ik ben nooit tenger geweest.’ Ze lachte.
‘Ik wil ze allemaal dolgraag ontmoeten. Ik wil ze leren kennen. Het zijn ook mijn neefjes en nichtjes.’
‘Natuurlijk. Je zult ze allemaal zien op Santa Catalina. Ze komen me elke dag opzoeken. Trouwens, Eduardo kan elk moment komen. Hij komt ’s ochtends, na de lunch en dan ook meestal ’s avonds nog een keer. Ik moet hem echt zeggen dat hij naar huis moet gaan, of aan het werk. Hij ziet er zo moe uit. Ik maak me zorgen over hem. Of hij het zal redden zonder mij. In het begin was hij altijd mijn rots in de branding maar nu ben ik, ondanks mijn ziekte, de zijne. Ik kan het niet verdragen om hem te moeten achterlaten.’
‘Het verbaast me dat je je dood zo kalm tegemoet kunt zien,’ zei Sofia zachtjes, en haar hart liep over van liefde en verdriet. Maria’s moed maakte haar nederig en ze dacht na over haar eigen egoïstische trots, die haar nu ineens kleinzielig en ongemanierd toescheen. O, hoe frustrerend was het om je fouten pas achteraf in te zien, wanneer het te laat was om het goed te maken, dacht ze treurig. Geen van beiden durfde over Santi te beginnen.
‘En wat is er van de Sofia met wie ik ben opgegroeid terechtgekomen? Wie heeft jou kunnen temmen?’
‘Je was vroeger nooit zo flink, Maria. Por Dios, ik was altijd de sterkste van ons twee.’
‘Nee, je deed alsof je de sterkste was, Sofia. Je was ondeugend en opstandig, omdat je hunkerde naar de aandacht van je moeder. Maar zij had alleen maar oog voor je broers.’
‘Misschien wel.’
‘Ik heb heus wel momenten van wanhoop gehad, van angst, geloof me. Ik heb me afgevraagd: waarom ik? Wat heb ik misdaan dat ik zo’n ellendig einde verdien? Maar uiteindelijk moet je het accepteren en je laatste dagen zo gelukkig mogelijk maken. Ik vertrouw op God. Ik geloof dat de dood niet meer is dan een poort naar een ander leven. Het is geen afscheid voor eeuwig. Ik heb mijn geloof,’ zei ze sereen, en Sofia geloofde dat ze inderdaad een soort innerlijke rust had gevonden.
‘Dus je bent met een theaterproducent getrouwd?’ zei Maria opgewekt.
‘Hoe weet je dat?’ vroeg Sofia verrast.
‘Omdat er tijdens de Falklandoorlog een artikel over jou in een van de kranten stond.’
‘Echt waar?’
‘Ja, een Argentijnse die tijdens het conflict in Londen woonde. Er was een foto bij. Die hebben we allemaal gezien.’
‘Wat vreemd. Ik heb toen zo vaak aan jullie moeten denken. Ik had het gevoel dat ik een landverrader was,’ bekende Sofia, terugdenkend aan die moeilijke tijd waarin ze heen en weer geslingerd werd tussen haar vaderland en haar nieuwe thuisland.
‘Je bent een echte Engelse geworden. Wie had dat ooit kunnen denken? Vertel eens iets over je man.’
‘O, hij is veel ouder dan ik. Hij is lief, erg intelligent en een fantastische vader. Hij behandelt me als een prinses,’ zei Sofia trots, en ze zag Davids schrandere gezicht voor zich.
‘Wat fijn voor je. Hoeveel kinderen heb je?’
‘Twee meisjes. Honor en India.’
‘Wat een mooie namen. Honor en India,’ herhaalde ze. ‘Erg Engels.’
‘Ja, dat zijn ze ook,’ antwoordde ze, en ze zag India weer huilend op het vliegveld voor zich. Even werd ze bevangen door bezorgdheid, maar algauw brachten Maria’s vragen haar weer terug in de realiteit.
‘Ik heb altijd geweten dat je ooit met het theater te maken zou krijgen. Vanaf je geboorte was je al een prima donna. Weet je nog dat we als kind altijd toneelspeelden?’
‘Ja, en ik was altijd de jongen,’ lachte Sofia.
‘Omdat de jongens nooit wilden meedoen. Dat vonden ze niet stoer!’ Ze zuchtte. ‘Weet je nog dat we de volwassenen lieten betalen om ons te zien optreden?’
‘Ja, dat weet ik nog. Wat deden we eigenlijk met het geld?’
‘Nou, we zeiden dat het voor een goed doel was, maar ik geloof dat we ermee naar de kiosco gingen.’
‘Weet je nog die keer dat Fercho Agustin had omgekocht om naakt door onze slotdans te rennen?’
‘Jazeker. Die lieve Fercho. Weet je dat hij in Uruguay woont?’ vroeg Maria met een verdrietige zucht.
‘Ja. Ik heb Eva Alarcon gesproken. Ken je haar nog?’
‘Natuurlijk. Ze is met jouw Roberto Lobito getrouwd.’
‘Hij is nooit van mij geweest,’ zei Sofia afwerend. ‘Hoe dan ook, ze waren in Engeland en hebben me een beetje bijgepraat.’
‘Agustin zit nog steeds in Washington. Hij komt één keer per jaar op bezoek, hoewel zijn vrouw dat niet erg leuk vindt. Arme Agustin – als hij dan een keer mag gaan, komt hij alleen. Ik geloof niet dat hij een aardige vrouw heeft. Agustin verdient beter. Maar Rafa woont wel in de buurt, met Jasmina. Hij heeft zulke knappe kinderen. Ik weet zeker dat je Jasmina aardig zult vinden.’
Maria vertelde Sofia zoveel mogelijk over wat er was gebeurd. Dat wilde ze ook graag. Ze had het gevoel dat haar nichtje, als ze haar alles zou vertellen, zich meer betrokken zou voelen en dat ze daarmee misschien haar lange afwezigheid kon overbruggen. Sofia luisterde, soms ontroerd dan weer geamuseerd, naar Maria die over haar leven en dat van haar familie vertelde vanaf het moment dat Sofia van hen was weggegaan.
Toen ze klaar was, zat Sofia nog steeds geknield aan haar bed terwijl ze de knokige hand van haar nichtje in de hare geklemd hield. Ze was vroeger zo weelderig gevormd, zo ‘vrouwelijk’ zoals Paco het wel eens had genoemd. Nu was ze mager en kaal, maar in haar glimlach lagen alle onschuldige momenten verborgen die ze op Santa Catalina hadden beleefd, en ze verlangde niets liever dan de klok terug te zetten om het allemaal nog eens over te doen.
‘Sofia, al die jaren…’ zuchtte Maria verdrietig.
‘O Maria, het is zo moeilijk om er iets over te zeggen.’
‘Het spijt me zo.’
‘Mij ook. Ik had nooit zo lang weg moeten blijven. Ik had…’
‘Ik moet je iets vertellen, je weet niet alles.’ Op Maria’s gezicht lag een beschaamde uitdrukking.
‘Wat bedoel je, Maria? Hoezo niet alles?’
Maria’s bruine ogen, die zo groot als knikkers waren, glansden van berouw. Ze slikte moeizaam, in een poging haar emoties te bedwingen. Emoties die nu, evenals het schuldgevoel dat haar geweten al die jaren had vergiftigd, aan de oppervlakte kwamen.
‘Ik heb tegen je gelogen, Sofia. Ik heb tegen jou en Santi gelogen.’ Ze wendde haar gezicht af. Ze kon haar nichtje niet aankijken. Ze schaamde zich te zeer.
‘Hoe dan? Wat bedoel je?’ Sofia voelde plotseling een koude wind door de kier van de deur naar binnen waaien, en rilde. Jij toch niet, Maria. Alsjeblieft, jij niet, bad ze in stilte.
‘Toen ik erachter kwam dat jij en mijn broer een verhouding hadden, was ik woedend. Altijd had je me alles verteld en ineens sloot je me helemaal buiten. Ik hoorde het pas als laatste, en dat terwijl je mijn hartsvriendin was.’ Grote tranen biggelden over haar wangen en vielen op haar kussen.
‘Ik kon het je niet zeggen, Maria. Ik kon het niemand zeggen. Je weet hoe iedereen reageerde. Het was onmogelijk dat ik ooit met mijn volle neef had kunnen trouwen. Het was een schande!’
‘Dat weet ik, maar ik voelde me zo alleen, en toen ging je ook nog weg. Je hebt me nooit geschreven. Santi wel. Je hebt de moeite niet genomen om mij een berichtje te sturen. Het was alsof ik niets voor je betekende. Helemaal niets.’
Plotseling begreep Sofia wat Maria wilde zeggen. ‘Jij hebt ervoor gezorgd dat hij mijn brieven nooit heeft gekregen, nietwaar?’ zei ze langzaam, maar haar hersens draaiden op volle toeren. Ze zou het nooit hebben geloofd als Maria haar het niet persoonlijk had verteld. Het was niets voor haar om zo wraakzuchtig te zijn. Toch kon ze geen haat voor haar voelen. Ze was immers stervende. Ze kón haar niet haten.
‘Ik zag hoe verdrietig mama was. Ze was ontroostbaar. We voelden ons allemaal verraden. Op onze ziel getrapt. Onze familie werd verscheurd. Mama en Anna hebben bijna een jaar lang niet met elkaar gepraat. En het duurde letterlijk jaren voordat alles weer een beetje zoals vanouds was. Santi had zulke goede vooruitzichten. Papa was als de dood dat hij dat allemaal voor jou zou opgeven. Dus heb ik je geschreven dat…’
‘… hij verliefd was geworden op Máxima Marguiles.’ Die brief had alle dromen van Sofia in één klap vernietigd, alsof een spiegel waarin haar diepste wensen waren afgebeeld in duizend stukjes uiteen was gevallen. Het daaropvolgende jaar in Genève was de zwartste periode uit haar leven geweest. Geen wonder dat Santi nooit had geschreven; hij wachtte op een levensteken van haar. Hij wist natuurlijk niet waar hij haar kon bereiken. Uiteindelijk moet hij, net als zij, eindeloos hebben gewacht. Hij was niet opgehouden van haar te houden.
Sofia was met stomheid geslagen. Het gewicht van Maria’s onthulling verlamde haar geest, beroofde haar van alle gevoel. Ze had haar kind afgestaan omdat ze in de veronderstelling verkeerde dat hij niet van hen hield. Maar dat was niet zo, hij had wel van hen gehouden. De afgelopen vierentwintig jaar waren gebouwd op een leugen. Ze had zich door de afgelopen vierentwintig jaar heen geslagen als reactie op een misverstand, als reactie op een leugen. Maria zou nooit weten wat ze had aangericht.
‘Alsjeblieft, vergeef me, Sofia. Probeer te begrijpen waarom ik het heb gedaan. Ik heb gelogen. Hij heeft nooit een Máxima Marguiles gekend. Hij was diep ongelukkig zonder jou.’ Maria ademde diep in en sloot haar ogen. Wat zag ze er moe en kwetsbaar uit. Haar huid was vaal en levenloos; met gesloten ogen leek ze bijna dood, afgezien van haar borstkas die zachtjes op en neer bewoog als ze ademhaalde.
Sofia liet zich op het koude linoleum zakken, terwijl ze terugdacht aan al die uren dat ze had gehoopt en gebeden dat hij haar zou komen opzoeken. Geen wonder dat hij was weggebleven.
‘Maar je had kunnen terugkomen, Sofia. Je hoefde toch niet voor altijd weg te blijven?’
‘Maria, ik ben niet weggelopen, ik ben weggestuurd,’ snauwde Sofia boos.
‘Maar je kwam niet terug. Waarom bleef je zo lang weg? Zeg alsjeblieft dat het niet alleen mijn schuld was.’ Maria opende haar ogen en keek haar nichtje onderzoekend aan. ‘Alsjeblieft, zeg me dat je niet vanwege mijn brief bent weggebleven.’
‘Ik wilde niet terug omdat…’
‘Je hele leven was hier, iedereen die van je hield, waarom heb je dat allemaal weggegooid?’
‘Omdat…’ stamelde ze wanhopig.
‘Waarom? Op een bepaald moment moeten jullie gevoelens voor elkaar toch zijn afgezwakt? Waarom kwam je toen niet terug? Ik heb me zo lang schuldig gevoeld. Alsjeblieft, zeg me dat het niet was omdat je een hekel aan me had. Waarom, Sofia, waarom?’
‘Als ik Santi niet kon hebben, wilde ik ook niet meer in Argentinië of op Santa Catalina zijn. Zonder hem had ik hier niets meer te zoeken.’
De uitdrukking van zelfmedelijden waarmee Maria Sofia aankeek, veranderde in een van verbazing.
‘Hield je dan zoveel van mijn broer? O, wat erg,’ zei ze mat.
Sofia kon niets uitbrengen. Haar keel was samengeknepen en ze was verdoofd van verdriet. Maria staarde haar nichtje bezorgd aan. ‘Het is dus mijn fout geweest,’ zei ze bedroefd. ‘Ik had ongelijk. Ik had niet het recht me met jouw leven te bemoeien. Ik had niet het recht jouw je liefde af te nemen.’
Sofia schudde haar hoofd en glimlachte verbitterd. ‘Niemand heeft me mijn liefde afgenomen. Tot mijn dood zal ik van Santi houden.’
Haar woorden kregen nauwelijks de kans te bezinken, want de deur ging open en Santi stapte naar binnen. Sofia zat nog steeds op de grond. Het zonlicht stroomde inmiddels de kamer in en ze knipperde tegen het felle licht. Eerst herkende hij haar niet. Hij glimlachte beleefd, met in zijn vertrouwde groene ogen een bepaalde droefheid die er vroeger niet was. Zijn jeugdige uitstraling had plaatsgemaakt voor lijnen en groeven die zijn gezicht een volwassen wijsheid en charme gaven. Ook hij was in de loop der jaren zwaarder geworden, maar hij was nog steeds Santi, dezelfde onvervangbare Santi.
Toen brak er een vonk van herkenning in zijn gezicht door en zijn wangen werden eerst donkerrood en daarna verloren ze alle kleur.
‘Sofia?’ hijgde hij.
‘Santi.’ Sofia wilde zich in zijn armen werpen en zich in zijn oude vertrouwde geur begraven, maar een kleine, donkerharige vrouw kwam de kamer in, gevolgd door een grote, magere man. Ze kon niet anders dan naast Maria blijven zitten.
‘Sofia, dit is Claudia, Santi’s echtgenote, en dit is Eduardo, mijn man,’ zei Maria, omdat ze voelde dat haar nichtje zich niet op haar gemak voelde. Niets had Sofia op dit moment kunnen voorbereiden. Hoewel ze al jaren wist dat hij, net als zij, was getrouwd, was hij er in haar dromen altijd voor haar alleen geweest. Diep teleurgesteld kwam ze overeind. Ze gaf iedereen een hand, opzettelijk de Argentijnse gewoonte om te kussen negerend. Ze kon het niet opbrengen de vrouw te kussen die haar plaats in Santi’s hart had ingenomen.
‘Ik moet gaan, Maria,’ zei ze. Ze wilde niets liever dan de kamer verlaten. Ze wilde weg. Ze wilde alleen zijn om alles te overdenken.
‘Waar logeer je?’ vroeg Maria bezorgd.
‘In het Alvear Palace Hotel.’
‘Misschien kan Santi je meenemen naar Santa Catalina, nietwaar Santi?’
Zonder zijn ogen van haar af te houden knikte hij verward. ‘Natuurlijk,’ mompelde hij.
Terwijl Sofia langs hem heen liep om de kamer uit te gaan, kruisten hun blikken elkaar gedurende een fractie van een seconde zoals ze elkaar in het verleden zo vaak hadden gekruist, en in zijn ogen zag ze de Santi met wie ze was opgegroeid en van wie ze had gehouden. In dat korte moment besefte ze dat haar terugkeer haar meer pijn zou gaan doen dan haar vertrek vierentwintig jaar geleden had gedaan.