Hoofdstuk 24
Londen, 1974
Half november 1974 kwam Sofia in een lusteloze stemming in Londen aan. Toen ze de grijze lucht en de motregen zag, verlangde ze hevig naar haar vaderland. Haar nicht had een kamer voor haar gereserveerd in het Claridges. ‘Het is vlak bij Bond Street,’ had ze opgewekt gezegd, ‘de mooiste winkelstraat van Europa.’
Maar Sofia’s hoofd stond niet naar winkelen. Ze zat op haar bed en keek door het raam naar de regen, die onafgebroken uit de lucht bleef vallen. Het was koud en vochtig. Ze had geen zin om naar buiten te gaan. Omdat ze niet wist wat ze moest doen, belde ze Dominique om te zeggen dat ze veilig was aangekomen. Ze kon de kleine Santiguito op de achtergrond horen huilen en haar hart kromp ineen van verlangen naar hem. Ze zag zijn kleine vingertjes en volmaakte teentjes voor zich. Toen ze de hoorn had neergelegd, liep ze naar haar koffer en rommelde er even in. Ze haalde een stukje witte flanellen stof tevoorschijn en drukte het tegen haar neus. Het rook naar Santiguito. Ze ging opgerold tot een bal op bed liggen en huilde zichzelf in slaap.
Het hotel was, met zijn hoge plafonds en fraaie pleisterwerk op de muren, erg deftig. Het personeel was zeer voorkomend en zorgde ervoor dat aan al haar wensen werd voldaan, zoals Dominique haar had voorspeld. ‘Vraag maar naar Claude, hij zal goed voor je zorgen,’ raadde ze haar aan. Sofia had Claude ontdekt. Hij was een kleine, stevige man met een glimmend kaal hoofd dat haar deed denken aan een pingpongbal. Toen ze de naam van haar nicht Dominique noemde, was zijn hoofd rood aangelopen, tot aan zijn glimmende kruin. Terwijl hij met een witte zakdoek zijn voorhoofd depte, zei hij dat ze, als ze ook maar iets nodig had, niet moest aarzelen het hem te vragen. Haar nicht was een zeer goede klant en een zeer charmante gast van het hotel. Het zou hem een genoegen zijn haar van dienst te kunnen zijn.
Ze wist dat ze eigenlijk woonruimte en een baan zou moeten zoeken, maar de energie ontbrak haar. In plaats daarvan maakte ze lange wandelingen door Hyde Park en leerde ze haar nieuwe woonplaats beter kennen. Als ze zich niet zo neerslachtig had gevoeld, zou ze hebben genoten van de vrijheid om Londen te verkennen zonder ouders of lijfwachten die haar voortdurend in de gaten hielden. Ze kon overal naartoe gaan, met iedereen praten, zonder enige argwaan. Ze slenterde door de straten, keek naar de etalages die glinsterden van de kerstversieringen, ze bezocht zelfs enkele galeries en tentoonstellingen. In een winkeltje op Piccadilly kocht ze een paraplu; het zou achteraf haar meest nuttige aankoop blijken.
Londen was zo anders dan Buenos Aires. Het leek helemaal niet op een stad, meer op een groot dorp. De huizen waren laag en de straten, met aan weerszijden rijen bomen en perfect aangelegde trottoirs, kronkelden zich in allerlei bochten zodat men geen idee had waar men uitkwam. In Sofia’s ogen glansde het bekoorlijke Londen als een gepolijste parel. Daarmee vergeleken was haar eigen stad armzalig en vervallen. Maar Buenos Aires was haar thuis, en ze miste het.
Na een paar dagen begon ze uit te kijken naar woonruimte. Op aanraden van Claude zocht ze contact met een vrouw, Mathilde, die op een verhuurkantoor in Fulham werkte en voor haar een klein tweekamerappartement vond in Queens Gate. Verheugd over haar nieuwe woning ging Sofia de stad in om allerlei spullen voor de inrichting te kopen. Hoewel de flat volledig gemeubileerd was, wilde ze er toch haar persoonlijke sfeer aan geven, zodat het haar eigen kleine toevluchtsoord in dit vreemde land zou worden. Dus kocht ze een sprei, vloerkleedjes, porselein, vazen, een paar geïllustreerde boeken voor op de salontafel, kussens en schilderijtjes.
Door het gewinkel voelde ze zich veel beter, en ondanks de angstaanjagende serie bomaanslagen die Londen in die tijd teisterde, waagde ze zich gewoon op straat. Een bom ontplofte nota bene in Harrods en één vlak voor Selfridges. Maar Sofia had geen televisie en vond het niet nodig kranten te kopen – al het nieuws dat ze wilde weten, hoorde ze tenslotte van de taxichauffeurs, die ze de leukste categorie mannen vond die ze ooit had ontmoet. De taxi’s in Londen glommen en waren lekker ruim, en de bussen waren ook zo leuk, net miniatuurmodellen in een speelgoedstad.
‘U komt uit het buitenland, nietwaar?’ vroeg een taxichauffeur haar in een accent dat voor haar moeilijk te verstaan was. ‘Geen goed moment om Londen te bezoeken, liefje. Hebben ze soms geen kranten in het land waar u vandaan komt? Het lijkt wel of die verdomde unionisten de touwtjes in handen hebben. We hebben een echte leider nodig, dat is het hele punt. Het land gaat naar de verdommenis. Ik zei nog tegen mijn vrouw, ik zei: “Het land gaat naar de bliksem. Er moet eens flink de bezem doorheen worden gehaald.”’ Sofia knikte wezenloos. Ze had geen idee waar hij het over had.
Sofia hield onmiddellijk van Londen, met zijn politieagenten met hun gekke petten, de onbeweeglijke schildwachten voor St. James’s Palace en de rijtjeshuizen; het was zo anders dan wat ze gewend was. Een poppenstad met poppenhuizen, dacht ze, en ze moest terugdenken aan het boek van haar moeder over Engeland met al die bijzondere foto’s. Ze slenterde rond bij Buckingham Palace, alleen maar omdat ze wilde weten wat al die andere mensen daar deden met hun neuzen tegen het ijzeren hek gedrukt. Ze was getuige van het aflossen van de wacht, waarvan ze zo in de ban raakte dat ze de volgende dag terugging om het nog eens te bekijken. Ze pijnigde haar hart met gedachten aan Santi en Argentinië en de kleine Santiguito totdat er een eeltlaag op haar hart kwam, die haar de strijd deed opgeven. Ze zou zichzelf niet langer kwellen.
Toen haar geld begon op te raken, ging ze met tegenzin op banenjacht. Omdat ze geen diploma’s had, begon ze langs de winkels te leuren. Ze wilden allemaal iemand met ervaring en als ze zei dat ze dat niet had, schudde men het hoofd en leidde men haar naar de uitgang. ‘Er is zoveel werkloosheid,’ verzuchtte de een na de ander. ‘Als iemand je wil hebben, mag je je handjes dichtknijpen.’ Na een zoektocht van drie lange weken zonder enig resultaat werd Sofia wanhopig. Haar geld was bijna op, maar ze moest wél huur betalen. Ze wilde Dominique niet bellen. Ze was al zo ruimhartig geweest, en bovendien kon Sofia het niet verdragen om aan haar zoon herinnerd te worden.
Op een dag liep ze terneergeslagen een boekwinkel op Fulham Road binnen. Een vriendelijk uitziende man met een bril op zat achter een stapel boeken, terwijl hij meeneuriede met de radio.
Ze vertelde hem dat ze op zoek was naar werk, maar dat overal waar ze kwam mensen met ervaring werden gevraagd en dát had ze nu eenmaal niet. Ze dacht dat het wel druk zou zijn, met Kerstmis voor de deur. De man schudde zijn hoofd, zei dat het hem speet, maar dat ze geen personeel meer nodig hadden. ‘Het is maar een kleine winkel,’ legde hij uit. ‘Trouwens, hiernaast bij Maggie’s hebben ze wel iemand nodig. Daar zou je het eens kunnen proberen. Ervaring is geen vereiste.’
Ze liep naar buiten, de kou in. Het werd al donker. Ze keek op haar horloge. Nog steeds verbaasde het haar hoe vroeg het donker werd in Engeland. Het was pas half vier. Maggie’s bleek een kapsalon te zijn. Sofia deinsde terug. Ze was nu ook weer niet zó wanhopig dat ze zich tot dit niveau moest verlagen. Nadat ze door de beslagen ruit had gekeken, liep ze verder, bestelde warme chocolademelk in een café en zat vervolgens in haar beker te staren. Na een tijdje keek ze naar de mensen om zich heen. Sommigen hadden kerstinkopen gedaan en hun tassen puilden uit van de feestelijke cadeautjes. Allemaal kwebbelden ze erop los, zonder enige aandacht aan haar te schenken. Ze legde haar handen om de beker om ze te verwarmen en boog zich over de tafel. Plotseling voelde ze zich verschrikkelijk eenzaam. Ze had geen enkele vriend in dit land.
O, wat miste ze Santi – en ze miste Maria ook. Maria was haar beste en dierbaarste vriendin geweest. Ze verlangde ernaar om met haar te praten en haar ervaringen met haar te delen. Ze betreurde het dat ze haar nooit had geschreven. Ze betreurde het dat ze haar niet in vertrouwen had genomen. Ze veronderstelde dat Maria zich net zo verdrietig en eenzaam moest voelen als zij. Ze kende haar vriendin toch. Maar nu was het te laat. Had ze nu maar een jaar geleden geschreven. Maar als ze toen al niet had geweten hoe ze een brief moest beginnen, zou ze het nu helemaal niet meer weten. Nee, ze had het juiste moment voorbij laten gaan. Ze had niet alleen haar geliefde verloren, maar ook de vrouw die, hoewel van nature zachtaardiger en bedeesder dan zij, begrip voor haar had gehad en haar door dik en dun had gesteund. Ze hadden hun hele leven samen doorgebracht, en nu was dat voorbij. Een dikke traan drupte in haar warme chocolademelk.
Buiten krioelde het van de mensen; iedereen ging ergens naartoe. Ergens theedrinken, naar kantoor, bij vrienden op bezoek, even bij een familielid langs. Zij had niemand. Niemand gaf om haar. Als ze op een van deze koude, vreemde stoepen doodging, zou niemand het merken. Ze vroeg zich af hoe lang het zou duren voordat iemand zou hebben ontdekt wie ze was zodat haar familie van haar dood op de hoogte gebracht kon worden. Misschien wel weken, maanden, tenminste als ze al die moeite zouden nemen. Ze had, dankzij haar grootvader, een Brits paspoort, maar ze hoorde hier niet thuis.
Ze betaalde de rekening en verliet het café. Toen ze dezelfde weg terugliep, kwam ze weer langs Maggie’s, en ze besloot zich om te draaien en nog eens te kijken. Ze drukte haar neus tegen de ruit en gluurde naar binnen. Een lange, slungelige man was bezig het haar van een vrouw te knippen, terwijl hij zo nu en dan ophield om met handgebaren zijn betoog kracht bij te zetten. Een jong, blond meisje zat aan de balie te telefoneren. Het kostte haar moeite haar lachen te bedwingen, zodat ze de afspraken kon noteren. Op dat moment ging de deur open, waardoor de sterke geur van shampoo en parfum naar buiten kwam.
‘Kan ik u helpen?’ vroeg een roodharige vrouw van ongeveer vijftig jaar, die haar hoofd naar buiten stak. Ze droeg scharlakenrode lippenstift, net als Dominique, en ze had met onvaste hand de meest afzichtelijke kleur groen op haar oogleden aangebracht.
‘Ik heb gehoord dat u hulp nodig hebt,’ antwoordde Sofia aarzelend.
‘Inderdaad. Kom binnen. Ik ben Maggie,’ zei ze, toen Sofia de warme salon was binnengekomen.
‘Sofia Solanas,’ antwoordde ze. De man was gestopt met zijn verhaal en keek haar aan. Met zijn slangenogen volgde hij haar gelaatstrekken, observeerde hij haar kleding en nam hij haar van top tot teen kritisch op. Hij snoof goedkeurend.
‘Leuk, Sofia. Héél leuk. Ik ben Anton. Eigenlijk heet ik Anthony, maar Anton klinkt exotischer, vind je niet?’ zei hij, waarna hij lachend naar de kast trippelde om er een grote pot gel uit te halen.
‘Anton is me d’r eentje, Sofia. Je hoeft alleen maar om zijn grapjes te lachen en je zit gebakken, liefje. Net als Daisy, nietwaar schat? Anton is dol op Daisy.’ Daisy wierp haar een warme glimlach toe, en vanachter de balie stak ze haar hand naar haar uit. ‘Nou, het is een baantje van tien tot zes, liefje. Dat wil zeggen: je moet vegen, haren wassen en de zaak aan kant maken. Ik kan je niet meer betalen dan acht pond per week, exclusief fooien. Vind je dat genoeg? Ik denk het wel. En jij, Anton?’
‘Meer dan genoeg, Maggie,’ dweepte hij, terwijl hij zijn hand vulde met een groene, slijmerige smurrie.
‘Maar mijn huur bedraagt al acht pond per week,’ protesteerde Sofia.
‘Meer kan ik je niet geven. Graag of niet,’ zei Maggie, terwijl ze haar armen voor haar volle boezem vouwde.
‘Ik huur ook. Zullen we onze inkomsten bij elkaar leggen? Ik bedoel, zullen we huisgenoten worden?’ stelde Daisy enthousiast voor. Ze woonde in een vervallen appartement in Hammersmith en het kostte haar elke ochtend uren om op haar werk te komen. ‘Woon je in de buurt?’
‘Queen’s Gate.’
‘Geen wonder dat je zoveel huur betaalt. Waar kom je eigenlijk vandaan, lieverd?’ vroeg Maggie, die haar accent niet goed kon thuisbrengen.
‘Argentinië,’ antwoordde ze, en ze voelde een brok in haar keel. Ze had het woord al zo lang niet meer hardop uitgesproken.
‘Wat leuk,’ zei Anton, die geen flauw idee had waar Argentinië lag.
‘Luister, als je een huisgenoot zoekt, dan trek ik graag bij je in.’
De gedachte dat ze haar flat zou moeten delen, sprak Sofia niet aan. Ze had nog nooit iets hoeven delen. Maar ze was de wanhoop nabij en Daisy had een vriendelijk gezicht. Dus stemde ze in.
‘Oké Sofia, je eerste karweitje bestaat uit het halen van een fles goeie, goedkope wijn,’ lachte Maggie, die de kassa opende en er wat klein geld uit haalde. ‘Dit moet gevierd worden, vind je niet, Anton?’
‘Dit moet gevierd worden, Maggie,’ herhaalde hij met een nuffig handgebaar waardoor zijn zorgvuldig gemanicuurde nagels zichtbaar werden.
Een paar weken later was deze kleine kapsalon Sofia’s nieuwe thuis geworden, en Maggie, Anton en Daisy haar nieuwe familie. Maggie had haar man verlaten en was om aan de kost te komen haar eigen zaak begonnen. ‘Domme meid,’ zei Anton, als ze zich buiten gehoorsafstand bevond. ‘Hij was erg rijk en had zeer invloedrijke connecties.’ Anton woonde samen met zijn vriend, Marcello, een donkere, knappe, van borsthaar voorziene Italiaan, die af en toe de salon bezocht om zich op de met luipaardenprint beklede sofa te vlijen en naar Antons verhalen te luisteren. Maggie trok dan een fles wijn open en ging bij hem zitten. Maar hoe ze ook met die valse wimpers van haar knipperde, hij had alleen maar oog voor Anton. Maggie flirtte ook met klanten. De meesten genoten van haar aandacht. ‘Ik bestrooi ze met mijn Magische Maggie-poeder, liefje, en dan stuur ik ze terug naar hun vrouwen,’ zei ze altijd. De hele weg naar huis lachten Daisy en Sofia dan om haar waanideeën.
Daisy was slim en geestig, maar ook had ze – en dat was belangrijker – een warme persoonlijkheid. Met haar dikke, blonde haren die op haar rug uitwaaierden in stevige, glanzende krullen en een kin die in een brutale punt uitliep waardoor haar gezicht de vorm van een liefdeshart kreeg, was ze zowel een uitbundig als een vriendelijk type. Ze deelden het appartement, hoe klein het ook was, en alles wat er verder in stond. Aanvankelijk vond Sofia het moeilijk om haar ruimte te delen, maar geleidelijk aan begon ze aan haar nieuwe vriendin te wennen. Ze had haar nodig. Het meisje maakte een einde aan haar eenzaamheid en vulde de leegte op die Maria had achtergelaten.
Daisy’s ouders kwamen van het platteland – uit Dorset, dat Daisy op de kaart had aangewezen. ‘Het is er groen en heuvelachtig. Heel mooi,’ zei ze tegen Sofia, ‘maar provinciaals. Ik heb altijd naar het stadsleven verlangd.’
De ouders van Daisy waren gescheiden. Haar vader, een bouwvakker, was in het noorden van het land op zoek naar werk, terwijl haar moeder, Jean Shrub, met haar nieuwe minnaar Bernard, toevallig ook een bouwvakker, in Taunton woonde, waar ze als schoonheidsspecialiste werkte.
‘Ik heb altijd willen doen wat zij doet, bij mensen thuis komen en daar hun nagels vijlen. Maar toen ik mijn diploma had, heb ik mijn eerste baantje verspeeld door hars te knoeien op de hond van Mrs. Hamblewell. Het was een ramp, die arme hond moest bijna helemaal gevild worden. Toen heb ik mijn manicuresetje aan de wilgen gehangen en ben ik hierheen gekomen. Zeg maar niks tegen Maggie, maar ik zou het graag weer willen gaan doen. Maggie’s zou best een schoonheidsspecialiste kunnen gebruiken, vind je niet?’
Daisy rolde haar eigen sigaretten, die ze zittend voor het open raam in hun appartement oprookte, omdat Sofia een hekel had aan de geur van rook. Daar spraken ze over hun leven en hun dromen. Maar Sofia verzon haar dromen om Daisy een plezier te doen; ze zou de waarheid over haar verleden nooit kunnen onthullen, aan niemand.
In Maggie’s veegde Sofia de vloer, en ze verbaasde zich soms over de veelkleurige haren die ze bij elkaar bezemde. Anton hield ervan haren te verven. Dat was zijn favoriete bezigheid. ‘Alle kleuren van de regenboog zijn mogelijk, schat, er is zoveel keus.’ Hij had een klant, Rosie Mofatt, die letterlijk om de twee weken een nieuwe kleur liet aanbrengen. ‘Ze heeft ze allemaal gehad. Ik moet opnieuw beginnen of ik moet haar strepen geven. Het is écht een probleem,’ klaagde hij.
Sofia waste ook de haren van klanten. Dat onderdeel van haar werkzaamheden beviel haar in het begin niet zo erg, omdat het haar nagels ruïneerde. Maar na een tijdje wende ze eraan, en vooral de mannen gaven haar dikke fooien.
‘Ze vertelt niet veel over zichzelf, hè Anton?’ zei Maggie, die op de sofa haar extreem lange nagels lag te vijlen.
‘Het is anders een beeldschoon meisje.’
‘Beeldschoon, ja.’
‘En ze werkt hard. Alleen wou ik soms dat ze niet zo verdrietig keek,’ zei hij, terwijl hij zich een glas wijn inschonk. Het was half zeven, borreltijd.
‘Ze lacht wel om je grapjes, nietwaar liefje?’
‘O ja! Maar ze heeft iets droevigs over zich alsof ze in het geheim ergens boete voor moet doen. Een wandelende tragedie, lieverd.’
‘Wat ben je toch poëtisch, schat. Je gaat toch, hoop ik, niet bij me weg om dichter te worden, of wel soms?’ Lachend stak ze een sigaret op.
‘Ik bén een en al poëzie, schat, maar ik ben echt niet van plan om al die lieve kleine dichtertjes het brood uit de mond te stoten.’ Hij bracht haar een asbak. Ze inhaleerde diep, waarna haar schouders zich onmiddellijk ontspanden.
‘Weet jij waarom ze naar Londen is gekomen?’
‘Dat heeft ze nooit gezegd. Eigenlijk weten we geen mallemoer van haar af, of wel soms?’
‘Ik brand van nieuwsgierigheid, liefje.’
‘O, ik ook. Geef haar wat tijd. Ik weet zeker dat ze een boeiend verhaal te vertellen heeft.’
Naarmate Kerstmis dichterbij kwam en de straten in Londen volhingen met glinsterende versieringen en overal kerstbomen stonden, kon Sofia het niet nalaten zich af te vragen of ze haar thuis zouden missen. Ze stelde zich haar familie voor die voorbereidingen trof voor het kerstfeest. Ze probeerde zich de hitte voor te stellen, de droge vlakten en die lommerrijke eucalyptusbomen, totdat ze ze bijna kon ruiken. Ze vroeg zich af of Santi nog wel eens aan haar dacht, of zou hij haar vergeten zijn? Maria had niet meer geschreven na die pijnlijke brief die ze het afgelopen voorjaar had gestuurd. Ze waren vriendinnen geweest, hartsvriendinnen. Was het dan zo gemakkelijk om dat alles te vergeten? Waren ze haar allemaal vergeten? Als ze aan thuis dacht, voelde ze zich helemaal leeg vanbinnen.
Daisy ging met de kerst naar haar moeder. Ze belde op om te zeggen dat er zoveel sneeuw lag dat ze het huis niet uit konden en dat haar moeder daarom iedereen een manicure en pedicure gaf. ‘Ik hoop dat dit nog even zo blijft, dan krijgen we Bernard vast zover dat hij een nieuw huis voor ons bouwt.’ Sofia vond het jammer dat ze wegging – zij had geen familie om naartoe te gaan en ze miste haar vriendin vreselijk.
Sofia bracht de kerst door met Anton en Marcello bij Maggie thuis, die in Fulham in een huis als een roze poederdoos woonde. ‘Ik ben dol op roze,’ dweepte ze, terwijl ze Sofia rondleidde op haar roze, donzige pantoffels.
‘Wat vertel je me nou?’ lachte Sofia, maar vanbinnen huilde ze. Tot haar verbazing ontdekte ze dat er zelfs roze toiletbrillen bestonden. Er werden flessen champagne ontkurkt. Anton danste door de kamer in een zwart-witgestreepte broek met wijduitlopende pijpen en met engelenhaar op zijn hoofd als een Romeinse kroon, en Marcello lag op de sofa een joint te roken. Maggie had de hele dag in de keuken gestaan met Sofia, die toch niets anders te doen had dan naar huis verlangen. Ze hadden allemaal kleine cadeautjes voor elkaar meegebracht. Maggie gaf haar een doosje met verschillende kleuren nagellak. Sofia wist nu al dat ze die nooit zou gebruiken. Anton gaf haar een groene beautycase, compleet met spiegel en een extra tasje voor make-up. Ze stond even stil bij haar eigen armoede. Eens had ze tot de rijkste families van Argentinië behoord; nu had ze niets meer.
Na het diner en een overvloed aan wijn zaten ze bij de open haard en keken naar de vlammen die, telkens wanneer ze de stenen achterwand raakten, van roze in oranje veranderden. Plotseling liet Sofia haar hoofd in haar handen zakken en huilde. Maggie keek naar Anton, die haar toeknikte. Ze ging op de grond zitten en sloeg een zwaar geparfumeerde arm om haar heen.
‘Wat is er, liefje? Je kunt het ons vertellen, wij zijn je vrienden.’
En zo vertelde Sofia hen alles, behalve over Santiguito. Dat geheim vertelde ze aan niemand, zozeer schaamde ze zich ervoor.
‘Een man. Het zijn ook altijd die verdomde mannen,’ klaagde Anton boos, toen ze haar verhaal had verteld.
‘Je bent zelf ook een man, lieverd.’
‘Een halve maar, schat,’ antwoordde hij, en hij dronk zijn glas leeg, waarna hij het meteen weer volschonk. Marcello lag te slapen op de sofa, dromend van de Toscaanse heuvels.
‘Wees blij dat je van hem af bent, liefje,’ zei Maggie zacht. ‘Als hij niet eens zijn belofte om je te schrijven kon nakomen, ben je beter af zonder hem.’
‘Maar ik hou zoveel van hem dat het pijn doet, Maggie,’ snikte ze.
‘Je komt er wel overheen. Uiteindelijk komen we er allemaal ooit overheen, nietwaar Anton?’
‘Jazeker.’
‘Je komt vast een leuke Engelsman tegen,’ zei Maggie behulpzaam.
‘Of een Italiaan.’
‘Laat die maar aan mij over, liefje. Een leuke Engelsman, let op mijn woorden.’
De volgende dag werd Sofia wakker met stekende hoofdpijn en een hevig verlangen naar haar kind. Ze rolde zich op tot een balletje en snikte in de flanellen doek tot haar hoofd voor haar gevoel bijna als een meloen in twee stukken uit elkaar barstte. Ze haalde zich Santiguito’s gezichtje voor de geest, met de helderblauwe, onschuldige oogjes die haar vol vertrouwen hadden aangekeken. Ze had hem verraden. Hoe had ze zo hardvochtig kunnen zijn? Wat had haar bezield? Waarom had Dominique toegestaan dat ze haar dierbare baby, het leven dat in haar was gegroeid, zomaar had weggegeven? Ze legde haar handen op haar buik en rouwde om het verlies van haar zoon; plotseling was ze bang dat ze hem nooit meer zou zien. Ze had zo hevig gehuild dat de pijn in haar keel ondraaglijk was geworden. Ten slotte trok ze de telefoon op het bed en draaide ze het nummer voor Zwitserland.
‘Oui?’
Toen Sofia de brommerige stem van de huishoudster aan de andere kant van de lijn hoorde, zonk de moed haar in de schoenen. ‘Madame Ibert, u spreekt met Sofia Solanas in Londen. Kan ik Dominique spreken, alstublieft?’ vroeg ze hoopvol.
‘Het spijt me, maar monsieur en madame La Rivière zijn voor tien dagen naar het buitenland.’
‘Tien dagen?’ vroeg ze verrast. Ze hadden haar niet gezegd dat ze van plan waren weg te gaan.
‘Oui, tien dagen,’ antwoordde ze ongeduldig.
‘Waar zijn ze naartoe?’ vroeg ze wanhopig.
‘Dat hebben ze niet gezegd.’
‘Dat hebben ze niet gezegd?’
‘Nee, mademoiselle.’
‘Hebben ze ook geen nummer achtergelaten?’
‘Nee.’
‘Hebben ze geen telefoonnummer achtergelaten waar ik ze kan bereiken?’
‘Mademoiselle Sofia,’ zei de vrouw geërgerd, ‘ze hebben niet gezegd waar ze naartoe gingen, en ze hebben geen telefoonnummer of adres achtergelaten. Ze hebben gezegd dat ze tien dagen weg zouden zijn, maar dat is dan ook alles. Het spijt me dat ik u niet kan helpen. Sorry.’
‘Het spijt me ook,’ snikte ze, en ze legde de hoorn op het toestel. Te laat, het was te laat.
Wederom rolde Sofia zich op tot een bal en sloeg haar armen om zich heen. Terwijl ze haar gezicht tegen de flanellen doek drukte, herinnerde ze zich dat ze zich voor de laatste keer zo ongelukkig had gevoeld toen grootvader O’Dwyer naast haar in bed was overleden. Nooit weer zou ze Santiguito zien. Nooit weer zou ze haar dierbare grootvader zien. Het was zo onherroepelijk, alsof Santiguito dood was. Ze zou het zichzelf nooit ofte nimmer kunnen vergeven.