Hoofdstuk 31

 

 

 

Engeland, 1982

 

 

 

 

‘“Zijn moeder stopte hem maar in bed. Ze maakte kamillethee en gaf een kopje aan Pieter. Maar Flopsie, Mopsie en Wipstaart kregen brood en melk en bosbessen voor ze gingen slapen”,’ zei Sofia zacht, en ze klapte het boekje van Beatrix Potter dicht.

   ‘Nog een keer,’ zei Jessica slaperig, met haar duimpje in haar mond.

   ‘Eentje lijkt me wel genoeg, hoor.’

   ‘Het verhaal van Poekie Poes?’ stelde ze hoopvol voor, terwijl ze nog dieper in Sofia’s schoot wegzakte. 

   ‘Nee, het blijft bij één verhaaltje. Kom, geef me eens een lekkere knuffel,’ zei ze, en ze sloeg haar armen om het kind heen en kuste haar op haar zachte roze wangetje. Maar Jessica, die wilde dat Sofia bleef, klampte zich aan haar vast.

   ‘En als er heksen komen?’ vroeg ze, terwijl Sofia haar instopte.

   ‘Er zijn hier geen heksen. Kijk, dit is een heel bijzondere toverbeer,’ zei ze, terwijl ze de teddybeer naast haar in bed legde. ‘Als er een heks in je buurt durft te komen, spreekt de beer een vloek uit en gaat de heks in een wolkje rook op.’

   ‘Wat een slimme beer,’ zei Jessica tevreden.

   ‘Een heel slimme beer,’ beaamde Sofia. Ze boog zich naar het kind toe en kuste het teder op het voorhoofd. ‘Welterusten.’ Toen ze zich omdraaide, zag ze dat David haar vanachter de halfgeopende deur gadesloeg. Hij glimlachte peinzend naar haar. ‘Wat doe je daar?’ fluisterde ze, terwijl ze de kamer uit sloop.

   ‘Ik stond naar je te kijken.’

   ‘Is dat zo?’ lachte ze. ‘Waarom?’

   Hij trok haar in zijn armen en kuste haar voorhoofd. ‘Je gaat zo natuurlijk met kinderen om,’ zei hij hees.

   Ze wist waar het gesprek toe zou leiden. ‘Weet ik, maar David…’

   ‘Lieverd, ik maak het samen met je door, je bent niet alleen.’ Hij keek in haar bange ogen. ‘We hebben het over ons kind. Een deel van mij en een deel van jou, het enige in de wereld dat een deel van ons samen zal zijn en alleen aan ons zal toebehoren. Ik dacht dat je dat wilde.’

   Ze loodste hem door de gang van de kamer van het kind weg. ‘Ik hou van kinderen en op een dag zal ik er ook graag een willen hebben – meer dan een zelfs. Een deel van mij en een deel van jou, wat is er mooier en romantischer dan dat? Maar nu nog niet. Alsjeblieft David, geef me de tijd.’

   ‘Ik heb geen tijd, Sofia. Ik word er ook niet jonger op. Ik wil jong genoeg zijn om van een gezin te kunnen genieten,’ zei hij. Een vreemd déjà vu-gevoel deed zijn maag omkeren. Hoe vaak had hij hetzelfde gesprek niet met Ariella gehad?

   ‘Binnenkort. Heel binnenkort, lieverd, dat beloof ik je,’ zei ze, zich uit zijn omhelzing losmakend. ‘Ik kom zo beneden. Wil je even tegen Christina zeggen dat haar dochter in bed ligt en dat ze nog even welterusten kan gaan zeggen?’

   Sofia sloot haar slaapkamerdeur achter zich. Even luisterde ze om er zeker van te zijn dat David haar niet was gevolgd. Op de overloop was het echter stil; hij moest naar beneden zijn gegaan om haar boodschap aan Christina door te geven. Ze liep naar het bed, tilde de sprei op en stak haar hand onder het matras, waar ze een smoezelige witte flanellen doek onder vandaan haalde – Santiguito’s doek. Ze ging in kleermakerszit op de grond zitten. Ze bracht de doek naar haar neus en snoof met gesloten ogen het luchtje op dat ooit van Santiguito was geweest. Door de jaren heen was de stof door het vele vasthouden versleten en verkleurd, en was de geur vervlogen. Het leek wel een vod; iemand die niet beter wist zou het in de vuilnisbak gooien. Sofia koesterde het echter als een kostbaar bezit. 

   Zodra ze het tegen haar gezicht drukte, leek het alsof er een videoband werd gestart. Als ze dan haar ogen sloot zag ze haar baby weer helder en levendig voor zich, alsof ze hem de dag daarvoor nog had gezien. Dan herinnerde ze zich zijn kleine voetjes, de perfecte roze teentjes, de donshaartjes en zijn zachte, zachte huid. Ze herinnerde zich het gevoel dat hij haar had gegeven wanneer hij aan haar borst zoog en de wazige blik in zijn oogjes als hij zijn ronde buikje vulde. Ze herinnerde zich alles, daar zorgde ze wel voor. Telkens weer zou ze de band afspoelen om niets, maar dan ook niets, te vergeten.

   David en zij waren nu vier jaar getrouwd en iedereen wilde weten wanneer ze een gezin zouden gaan stichten. Alsof dat iemand iets aanging, dacht Sofia geïrriteerd bij zichzelf. Het was iets tussen haar en David, hoewel Zaza om de een of andere reden het idee had dat ze een speciale status had. Sofia had haar al een paar keer afgesnauwd, maar het wilde maar niet door haar dikke olifantshuid heen dringen. Alleen Dominique, Antoine en David begrepen waarom ze geen kind wilde. Dominique en Antoine waren overgevlogen voor haar huwelijk dat ze, hoewel het niet meer dan een formaliteit bij de burgerlijke stand was, niet hadden willen missen. Sinds Genève waren ze betere ouders voor haar geworden dan haar eigen ouders in haar herinnering ooit waren geweest. Wanneer ze aan Anna en Paco dacht, wat ze zoveel mogelijk probeerde te vermijden, leek ze zich alleen nog hun bleke gezichten voor de geest te kunnen halen. Gezichten die inmiddels bijna in een ijzig groen waren veranderd en haar zeiden dat ze haar spullen moest pakken omdat ze voor lange tijd werd weggestuurd. Dominique, die vaak belde, begreep en steunde haar altijd. Ze dacht aan haar verjaardag, stuurde cadeautjes uit Genève, ansichten uit Verbier en scheen aan te voelen wanneer het even iets minder met haar ging, want ze belde altijd net op het goede moment.

   ‘Ik wil een kind, Dominique, maar ik ben bang,’ had Sofia de dag daarvoor nog bekend.

   ‘Chérie, ik weet dat je bang bent, en David begrijpt je angsten. Maar je kunt je niet aan een herinnering vastklampen. Santiguito is niet echt. Hij bestaat niet meer. Door aan hem te denken blijf je de pijn voelen.’ 

   ‘Weet ik. Dat zeg ik ook steeds tegen mezelf, maar het lijkt alsof ik ergens een blokkade heb. Zodra ik me mijn buik dik en zwaar voorstel, raak ik in paniek. Dan komt alle ellende weer boven.’

   ‘De enige manier om hem te vergeten is door een kind te krijgen met de man van wie je houdt naast je. De vreugde die dat kind je zal geven, zal je de pijn doen vergeten die de herinnering aan Santiguito teweegbrengt, dat beloof ik je.’

   ‘David is zo lief. Hij probeert er zo weinig mogelijk over te zeggen, maar ik weet dat hij er constant mee bezig is. Ik zie het in zijn ogen. Ik voel me zo schuldig,’ zei ze, terwijl ze zich op haar bed achterover in de kussens liet zakken.

   ‘Je hoeft je niet schuldig te voelen. Op een dag zal je hem een kind geven en worden jullie een gelukkig gezinnetje. Je moet alleen geduld hebben. De tijd heelt alle wonden.’

   ‘Jíj heelt alle wonden, Dominique. Ik voel me al weer een stuk beter,’ lachte Sofia.

   ‘Hoe is ’t met David?’ vroeg Dominique. Ze was blij dat Sofia opnieuw verliefd was geworden en het verleden – bijna – achter zich had gelaten.

   ‘Zoals altijd goed. Hij heeft me heel gelukkig gemaakt. Ik heb echt met hem geboft,’ zei ze oprecht.

   ‘Maak je dan maar niet te druk. Je bent nog jong en hebt alle tijd van de wereld om aan kinderen te beginnen,’ zei Dominique warm, hoeveel begrip ze ook voor Davids angsten had.

 

Sofia had de afgelopen vijf jaar heel bewust geleefd. Ze had haar leven met David nooit vanzelfsprekend gevonden. Geen moment was ze de ellende vergeten die als een zwarte mist boven de eerste jaren van haar verbanning had gehangen en die enkele van haar al te pijnlijke herinneringen gedeeltelijk had verduisterd. Santi had haar geleerd in het heden te leven; David had haar bewezen dat het mogelijk was. Haar liefde voor haar man was puur en standvastig. Hij was zelfverzekerd en talentvol, en toch had ze onder zijn masker van gereserveerdheid een kwetsbaarheid ontdekt die hem voor haar had ingenomen. Hij zei zelden tegen haar dat hij van haar hield, dat lag niet in zijn karakter, maar ze wist dat het zo was. Ze begreep hem.

   Sofia had de pech dat ze aan haar schoonmoeder, Elizabeth Harrison, moest worden voorgesteld. David had hen een week voor het huwelijk tijdens de thee in het Basil Street Hotel aan elkaar voorgesteld. Hij had gezegd dat het verstandiger was haar op neutraal terrein te ontmoeten, zodat zijn moeder haar niet kon intimideren of een scène kon maken.

   Het was een korte en vervelende ontmoeting geweest. Elizabeth Harrison was een streng uitziende vrouw met grijs haar, dunne paarse lippen en bolle, waterige ogen die de warmte van een graf uitstraalden. Ze was iemand die gewend was haar zin te krijgen en die iedereen in haar omgeving net zo ongelukkig wist te maken als zijzelf. Ze had het David nooit vergeven dat hij van Ariella was gescheiden, wier aantrekkingskracht voor haar meer in haar afkomst dan in haar persoonlijkheid had gelegen. Bovendien verweet ze hem dat hij zijn geld in de productie van toneelstukken stak, terwijl zij hem altijd had aangemoedigd om net als zijn vader bij het ministerie van Buitenlandse Zaken te gaan werken. Toen ze Sofia met een buitenlands accent had horen spreken, had ze afkeurend haar neus opgehaald, en toen ze vertelde dat ze in kapsalon Maggie’s had gewerkt in Fulham Road, was ze – voorzover dat ging met een wandelstok – fier naar buiten geschreden. David had haar enkel nagekeken en was niet achter haar aan gegaan om haar te smeken terug te komen. Dat had haar nog het meest geërgerd. David had haar niet nodig en scheen niet om haar te geven. Verbitterd perste ze haar lippen op elkaar en ontevreden over de ontmoeting keerde ze terug in haar koude, lege herenhuis in Yorkshire. David had Sofia beloofd dat ze haar nooit meer hoefde te zien. 

   Hoe bewust Sofia echter ook in het heden leefde, het verleden had de vervelende gewoonte plotseling uit het niets op te duiken, wanneer haar gedachten door de een of andere vage associatie op Argentinië werden gebracht. Soms waren het gewoon de lange schaduwen van de bomen op het gazon of de bijzonder heldere maan, die de dauw op het gras als diamant deed glinsteren. De geur van hooi in de oogsttijd of de felle kleuren van de bladeren in de herfst. Maar niets bracht alles zo scherp terug als de eucalyptusgeur. Sofia had om die reden veel moeite gehad met haar huwelijksreis in het Middellandse-Zeegebied, vanwege de vochtige warmte en de eucalyptusbomen. Haar hart was ineengekrompen en ze was door zo’n diep verlangen overvallen dat ze nauwelijks nog had kunnen ademhalen. David had haar in zijn armen gewiegd tot het gevoel uiteindelijk was gezakt. Daarna hadden ze gepraat. Hoewel ze dat niet graag deed, had David volgehouden dat het niet goed was als ze alles opkropte, waarna hij haar steeds maar weer over het verleden had laten vertellen. 

   De twee gebeurtenissen die Sofia telkens ophaalde waren de afwijzing van haar ouders en de dag dat ze uit Genève vertrok en de kleine Santiguito voorgoed achterliet. ‘Ik herinner het me als de dag van gisteren,’ had ze gesnikt. ‘Mama en papa in de woonkamer, de gespannen sfeer. Ik was zo bang. Ik voelde me net een crimineel. Ze waren vreemden voor me, allebei. Ik had altijd een heel bijzondere band met mijn vader gehad, maar ineens had ik het gevoel dat ik hem niet meer kende. Toen hebben ze me verbannen. Ze stuurden me weg. Ze wezen me af.’ Ze had gehuild totdat het schokken de spanning in haar borst had verminderd en ze weer vrij had kunnen ademen. Over het verdriet dat de scheiding met Santi had meegebracht kon ze niet met hem spreken, omdat ze bang was dat ze hem daarmee pijn zou doen. Die tranen vergoot ze inwendig, in het geheim, waardoor ze de pijn onbewust de kans gaf zich dieper in haar ziel in te graven. 

   Na hun trouwen had Sofia niet echt meer aan Ariella gedacht. Ze was nog een paar keer ter sprake gekomen, zoals die keer dat ze de zolder was opgegaan voor een lamp die daar volgens David moest liggen. Daar had ze enkele schilderijen van Ariella ontdekt, die met een laken erover tegen de muur stonden. Dat had ze niet vervelend gevonden. David was naar boven gekomen om ze te bekijken, waarna hij het laken er weer overheen had gegooid. ‘Ze kon best aardig schilderen,’ was alles wat hij erover had gezegd en Sofia was er niet verder op doorgegaan. De lamp had ze gevonden en naar beneden gebracht, en de zolderdeur had ze achter zich gesloten. Daarna was ze er niet meer geweest en was Ariella uit haar gedachten verdwenen. De laatste plaats waar ze haar verwacht had te ontmoeten was op een societyfeest in Londen. 

   Sofia werd zenuwachtig van feesten. Ze wilde er niet heen, maar David bleef aandringen. Ze kon zich niet haar hele leven blijven verstoppen. ‘Niemand weet hoe lang deze oorlog gaat duren – je kunt de mensen niet blijven ontlopen,’ had hij gezegd. Toen Groot-Brittannië Argentinië in april de oorlog had verklaard over de Falklandeilanden, had Sofia zich verscheurd gevoeld. Ze was Argentijnse, en hoe diep ze dat deel van haar leven ook had weggestopt, ze was nooit vergeten wat ze was: door en door Argentijns. Iedere krantenkop stak, iedere wrede opmerking deed pijn. Het was haar volk. Het had echter geen zin om haar land aan deze zijde van de Atlantische oceaan te verdedigen, want de Britten wilden koppen zien rollen. David raadde haar aan gewoon te blijven zwijgen, tenzij ze haar het vuur te na aan de schenen legden. Het was moeilijk geen steken onder water te geven wanneer mensen zo tactloos waren. Bijvoorbeeld wanneer die lomperiken tijdens een etentje met hun vuist op tafel sloegen en die ‘vervloekte Argies’ voor van alles en nog wat uitmaakten. En als ze de Argentijnen ‘Argies’ noemden, was dat allesbehalve vriendelijk bedoeld. Hoewel de meesten nog nooit van de Falklandeilanden hadden gehoord, had ineens iedereen er een mening over. 

   Sofia moest haar handen tot vuisten ballen om niet te laten merken hoezeer de opmerkingen haar raakten. Dat genoegen gunde ze hun niet. Pas als ze thuis waren, kroop ze tegen David aan en snikte ze uit op zijn borst. Ze vroeg zich af hoe haar familie zich thuis zou redden. Ze zou het liefst op Lowsley met de vlag op het dak springen en uitschreeuwen dat ze er trots op was een Argentijnse te zijn. Ze had geen afstand gedaan van haar nationaliteit. Ze had hen niet verlaten. Ze was een van hen.

   Het feest, dat gegeven werd door Ian en Alice Lancaster, was een diner dansant dat op een ongewoon drukkende avond in mei werd gehouden. Het was het soort feest waarover iedereen al maanden van tevoren sprak en waarover nog maanden daarna werd nagepraat. Sofia had voor een kapitaal in Belville Sassoon een brievenbusrode strapless jurk gekocht, die door de subtiele glinstering mooi afstak tegen haar olijfkleurige huid. David was voldoende onder de indruk geweest om zich niet druk te maken over de prijs en glimlachte trots toen hij de bewonderende blikken van de gasten zag.

   Op gelegenheden als deze ging ieder van hen gewoonlijk zijn eigen weg, zonder zich druk om de ander te maken. Omdat Sofia echter bang was dat iemand een gesprek over de oorlog zou beginnen, gaf ze David een hand en volgde ze hem nerveus waar hij maar ging. De vrouwen hadden stijve kapsels, droegen schoudervullingen en ontelbare diamanten, en waren zwaar opgemaakt. Sofia voelde zich een beetje kaal in haar eenvoudige jurk en met haar ene diamantje, dat op haar naakte bruine huid schitterde. Het was een verjaardagscadeautje van David geweest. Het viel haar op dat de mensen fluisterden wanneer ze voorbijliep en dat hun gesprekken stilvielen zodra ze dichterbij kwam. Niemand had het over de oorlog.

   In de achtertuin van het herenhuis van de Lancasters in Hampstead was een feesttent met blauwwitte strepen opgezet. Op de tafels stonden boeketten als bloemenfonteinen en in de tent schitterde het licht van duizenden kaarsen. Toen het diner werd aangekondigd, stelde Sofia tot haar opluchting vast dat ze aan dezelfde tafel als David zat – de tafel van de gastheer. Toen ze plaatsnam knipoogde ze naar David om hem te verzekeren dat ze zich op haar gemak voelde. Hij scheen de gepoederde dame aan zijn linkerzij te kennen, maar de stoel rechts van hem bleef leeg. 

   ‘Leuk je weer te zien!’ riep de man uit die links van haar zat. Hij was kaal en had een bol, vrolijk gezicht met dunne lippen en lichte, waterige oogjes. Sofia keek op zijn naamkaartje. Jim Rice. Ze had hem al eens eerder ontmoet. Het was zo’n dertien-in-een-dozijn type, dat je overal tegenkwam maar van wie je nooit de naam onthield. 

   ‘Ja, leuk jou ook weer eens te zien.’ Terwijl ze hem een glimlach schonk, probeerde ze zich te herinneren waar ze hem van kende. ‘Waar heb ik je ook weer voor het laatst gezien?’ vroeg ze terloops.

   ‘Bij de presentatie van Clarissa’s boek,’ antwoordde hij.

   ‘Ach, natuurlijk,’ zei Sofia, die zich afvroeg wie Clarissa ook weer was.

   ‘God, kijk eens wie we daar hebben,’ zei hij ineens, zijn blik op de lange, elegante vrouw richtend die tussen de tafels door op hen af kwam schrijden. Sofia klemde haar kaken op elkaar; ze was bang dat als ze haar mond openhield, ze hem niet meer dicht zou krijgen. De elegante verschijning in de eenvoudige witte jurk was niemand minder dan Ariella. Sofia zag haar de tafel naderen. Ze zag ook dat de stoel naast David nog steeds vrij was. O God, alsjeblieft niet, bad ze, niet naast David. 

   ‘Is dat Ariella Harrison niet, Davids ex?’ zei de man rechts van haar. ‘Wat een lekker ding,’ mompelde hij, terwijl Ariella een verbijsterde David groette en naast hem ging zitten.

   ‘George,’ zei Jim op waarschuwende toon, in een poging hem de komende blunder te besparen.

   ‘Verdomme, zeg, is dat een lekker wijf, of niet?’ zei de ander verlekkerd. Hij likte zijn lippen af. Toen wendde hij zich tot Sofia en vroeg: ‘Denk je dat Ian en Alice het met opzet hebben gedaan?’

   ‘George! 

   ‘Hé, leuk dat je er bent, Jim. Lekker wijf, hè?’ herhaalde hij, en hij trok een veelbetekenend gezicht.

   ‘George, mag ik je aan Sofia Harrison voorstellen, David Harrisons vrouw. George Heavyweather.’

   ‘Shit,’ zei George.

   ‘Dat kun je wel zeggen,’ verzuchtte Jim.

   ‘Het spijt me verschrikkelijk. Werkelijk waar. Wat ben ik toch een idioot.’

   ‘Het geeft niet, George,’ zei Sofia, met haar ene oog op George Heavyweather, die een kleur als rode peper kreeg, en het andere op Ariella.

   Ariella zag er in het zachte licht van de kaarsen prachtig uit. Haar hoogblonde haar had ze in een strak knotje opgestoken, waardoor haar lange nek en strakke kaaklijn extra goed uitkwamen. Ze zag er gereserveerd maar beeldschoon uit. David leunde achterover in zijn stoel alsof hij de afstand tussen hen wilde vergroten, terwijl Ariella zich verontschuldigend en met een scheef hoofd naar hem toe boog. David knikte naar Sofia, waarna Ariella haar ogen op haar richtte en beleefd glimlachte. Het lukte Sofia zwakjes terug te glimlachen, waarna ze snel haar blik afwendde om de angst in haar ogen te verbergen.

   ‘Het spijt me van George. Tactloze gek. Een mens moet altijd tot tien tellen voordat hij er iets uit kraamt. Laat de domme opmerkingen maar aan George over. Daar is hij een kei in,’ zei Jim, van zijn wijn slobberend. ‘Laatst liep hij op Duggie Crichton af en zei: “Ik zou met die blonde del daarachter wel eens een nummertje willen maken, want die lijkt me wel in voor een pretje”, totdat hij zich realiseerde dat het Duggies nieuwe vlam was. Stond hij even goed voor joker. Altijd even tactloos.’

   Sofia lachte minzaam terwijl hij doorkletste over George. Ze zag de lichaamstaal tussen David en Ariella ontdooien en vriendelijker worden. Stiekem hoopte ze dat Ariella zich in haar zalm zou verslikken of rode wijn op haar smetteloos witte jurk zou morsen. Ze kon zich hun gesprek wel voorstellen: ‘Dus dat is die kleine Argie. Wat ziet ze er schattig uit, net een puppy.’ Ze had een hekel aan haar en ze ergerde zich mateloos aan David die zo aardig bleef. Waarom stond hij niet op en weigerde hij met haar te praten? Zij had hem immers in de steek gelaten? Ze keek naar Ian Lancaster, die diep in gesprek was met een rozige, magere vrouw aan zijn rechterzijde. Het leek wel een stuk gerookt vlees, dat te lang bij iemand in zijn chalet aan de zoldering had gehangen, dacht ze kwaadaardig, terwijl ze beleefd lachte om Jims verhaal. 

   Het diner leek in slowmotion te verlopen. Iedereen leek onnodig traag te eten, te drinken en te praten. Toen uiteindelijk de koffie werd geserveerd en de sigaretten werden aangestoken, stond Sofia te popelen om naar huis te gaan. Op dat moment opende Ian Lancaster echter ineens de aanval op de Argentijnen. Sofia bevroor.

   ‘Die domme Argies,’ zei hij, en hij zoog met zijn dikke, schrale lippen aan zijn sigaar. ‘Lafaards zijn het, stuk voor stuk. Een paar Engelse kogels en ze slaan op de vlucht.’

   ‘Iedereen kan zien dat die Galtieri alleen maar ons grondgebied heeft aangevallen om de aandacht van het volk af te leiden van zijn hopeloze binnenlandse politiek,’ zei George spottend. Jim rolde met zijn ogen.

   ‘Zeg jongens,’ zei David, ‘moeten we het nu weer over die oorlog hebben? Het begint saai te worden.’ Hij keek over de tafel naar Sofia, bij wie de stekels al weer overeind stonden.

   ‘O ja, sorry, dat is waar ook, je bent met een Argie getrouwd,’ vervolgde hun gastheer hatelijk.

   ‘Een Argentijnse,’ verbeterde Sofia hem boos. ‘We zijn Argentijnen, geen Argies.’

   ‘Hoe dan ook, jullie hebben Brits grondgebied aangevallen, dus moeten jullie voor de gevolgen instaan – of vluchten,’ voegde hij eraan toe, en hij lachte gemeen.

   ‘Het zijn kinderen. Dienstplichtige jongens van vijftien. Logisch dat ze doodsbang zijn,’ zei Sofia, vechtend tegen haar tranen.

   ‘Dat had Galtieri zich moeten bedenken voordat hij aan zijn onnozele actie begon. Treurig. Dieptreurig. We blazen ze zo de zee in.’

   Sofia keek hulpeloos naar David, die zijn wenkbrauwen optrok en zuchtte. De tafel was stilgevallen; iedereen staarde beschaamd naar zijn bord. De andere tafels, die Ians aanval hadden opgevangen, wachtten op wat komen ging. Toen verbrak een zachte stem de stilte.

   ‘Ik moet je complimenteren met je hoffelijkheid,’ zei Ariella vleiend.

   ‘Hoffelijkheid?’ vroeg Ian ongemakkelijk.

   ‘Ja, hoffelijkheid,’ herhaalde Ariella langzaam.

   ‘Dat begrijp ik niet helemaal.’

   ‘O toe nou, Ian, niet zo bescheiden.’ Ze lachte bekoorlijk.

   ‘Werkelijk, Ariella, ik begrijp je echt niet,’ zei hij ietwat geïrriteerd. Ariella keek om zich heen om er zeker van te zijn dat iedereen luisterde. Op momenten als deze hield ze van een aandachtig publiek.

   ‘Ik bewonder je diplomatie. We zitten midden in een oorlog tegen Argentinië en jij en Alice hebben de kleuren van de Argentijnse vlag voor jullie tent gekozen.’ Ze keek omhoog naar de dikke blauwwitte strepen. Iedereen volgde haar voorbeeld. ‘Ik denk dat we daarop allemaal het glas zouden moeten heffen. Ik wou dat we allemaal zo fatsoenlijk waren. We zitten hier af te geven op het Argentijnse volk, terwijl we een van hen in ons midden hebben. Sofia is een Argentijnse en ik neem aan dat zij net zoveel van haar land houdt als wij van het onze. Wat ontzettend jammer dat we zo onfatsoenlijk zijn om ze Argies en lafaards te noemen, terwijl zij gast aan jouw tafel is, Ian. Jouw gast, aan jouw tafel. Wat vervelend nu dat de hoffelijkheid waarmee je deze kleuren voor je tent hebt gekozen zomaar door een glaasje wijn wordt weggespoeld. Maar desondanks wil ik mijn glas heffen op deze avond en je gevoel voor diplomatie, want het gebaar is er. En het is het gebaar dat telt, nietwaar, Ian?’ 

   Ariella hief haar glas alvorens het naar haar bleke lippen te brengen. Ian zoog heftig aan zijn sigaar. Het bloed was naar zijn hoofd gestegen, dat nu een akelig paarse kleur had aangenomen. Net als de rest van de aanwezigen keek David stomverbaasd naar Ariella. Sofia glimlachte dankbaar naar haar en slikte haar woede met een flinke slok wijn weg. ‘Kom, Sofia, zullen we even een frisse neus halen? Ik geloof dat ik nu wel even genoeg heb van sommigen in dit gezelschap,’ zei ze luchtigjes terwijl ze opstond. De mannen sprongen op, knikten vol respect naar haar en keken haar met open mond na, terwijl ze met opgeheven hoofd naar de andere vrouw liep. Ariella nam haar bij de hand en loodste haar langs de sprakeloze gasten naar de deur. Eenmaal buiten, begon Ariella te lachen. 

   ‘Wat een blaaskaak, hè?’ zei ze. ‘Ik snak naar een sigaret, jij?’

   ‘Hoe kan ik je bedanken,’ zei Sofia, die nog altijd op haar benen stond te trillen. Ariella bood haar het pakje aan. Sofia sloeg het vriendelijk af.

   ‘Je hoeft me niet te bedanken. Ik heb van elke seconde genoten. Ik heb Ian Lancaster nooit gemogen. Ik snapte nooit wat David in hem zag – kun je nagaan wat die arme vrouw van hem te verduren heeft! Avond en avond dat gehijg en gepuf, met die rode kop en vieze sigarenadem. Jakkes!’

   Ze kuierden naar een bankje en gingen zitten. Het licht straalde van binnen uit de tent en het geroezemoes was weer aangewakkerd, als uitdovende kooltjes die nieuwe zuurstof hadden gekregen. Ariella stak haar sigaret aan en kruiste haar benen.

   ‘Je moest eens weten hoeveel moeite het me kostte om netjes te blijven. Het liefst had ik hem mijn glas wijn in het gezicht gegooid,’ zei Ariella, met haar sigaret tussen haar lange vingers, waarvan de nagels roze waren gelakt.

   ‘Je hebt je heel netjes gedragen. Hij was woedend en stond met zijn mond vol tanden.’

   ‘Net goed. Moet hij zich maar niet zo onbeschoft gedragen!’ riep ze, en ze inhaleerde diep.

   ‘Dat doen veel mensen, ben ik bang. Daarom wou ik vanavond eigenlijk ook niet mee,’ zei Sofia triest.

   ‘Dit moet een rottijd voor je zijn. Het spijt me voor je. Ik vind het verschrikkelijk knap van je dat je toch bent gekomen, hier in het hol van de leeuw.’

   ‘David wilde zo graag,’ antwoordde ze.

   ‘Natuurlijk. Ik snap echt niet wat hij in die vervelende man ziet.’

   ‘Dat zal na vanavond ook wel anders zijn!’ lachte Sofia.

   ‘Precies. Waarschijnlijk kijkt hij hem nooit meer aan.’ Terwijl ze de rook door haar mondhoek uitblies, bestudeerde ze Sofia’s gezicht vanonder haar lange zwarte wimpers. ‘David mag blij zijn dat hij jou gevonden heeft. Hij is een ander mens geworden. Hij is gelukkig, tevreden. Hij ziet er jong en knap uit. Je doet hem zichtbaar goed. Ik zou bijna jaloers worden.’

   ‘Dank je.’

   ‘We konden absoluut niet met elkaar overweg. Absoluut niet,’ zei ze, de as op het gras tippend. ‘Hij liep altijd op me te mopperen en ik was veeleisend en verwend. Nog steeds trouwens. Ik heb er spijt van dat ik hem heb gekwetst, maar ik ben blij dat we uit elkaar zijn gegaan. We hadden elkaar kapotgemaakt als we bij elkaar waren gebleven. Het zat gewoon niet goed tussen ons. Maar jij en David… Ik zie meteen wanneer het tussen twee mensen klikt. Je hebt zijn hart geheeld, op een manier waarop het mij nooit zou zijn gelukt.’

   ‘Daar geloof ik niets van,’ zei Sofia, die zich afvroeg waarom ze zich ooit door Ariella bedreigd had gevoeld.

   ‘Ik mocht zijn vrienden ook nooit. Aan Zaza had ik een verschrikkelijke hekel. Ze wilde David voor zichzelf. Ik zou maar uitkijken als ik jou was.’

   ‘O, Zaza is nieuwsgierig en wil zich overal mee bemoeien, maar ik mag haar wel,’ wierp Sofia tegen.

   ‘Ze haatte me. Zie je nu wel, David en jij zijn voor elkaar geschapen. Hoewel, wij hebben nu met elkaar gemeen dat we allebei een hekel aan Ian Lancaster hebben.’ Ze lachte.

   ‘Nou, zeg dat wel,’ zuchtte Sofia. ‘Maar ik dacht dat jij in Frankrijk woonde?’

   ‘Dat was ook zo. Met Alain, de mooie Alain,’ zei Ariella, en ze lachte bitter. ‘Weer iemand met wie het niet lukte. Ik weet het niet,’ verzuchtte ze, ‘ik denk niet dat ik voor een langdurige relatie in de wieg ben gelegd.’

   ‘Waar is Alain nu?’

   ‘Nog steeds in de Provence, waar hij als fotograaf moet worstelen om zijn hoofd boven water te houden. En nog altijd even kwajongensachtig en vaag. Heel, heel vaag. Waarschijnlijk heeft hij niet eens in de gaten dat ik weg ben.’

   ‘Ik kan me niet voorstellen dat iemand jou over het hoofd ziet, Ariella.’

   ‘Wel als je Alain zou kennen. Enfin, ik denk dat ik beter af ben zonder man en verplichtingen. Weet je, diep in mijn hart ben ik een zigeunerin. Altijd geweest ook. Ik schilder en ik reis, dat is mijn leven.’

   ‘Ik heb op Lowsley een paar schilderijen van je gezien op zolder. Die waren erg goed,’ zei Sofia.

   ‘Lieve meid. Dank je. Ik zou ze eens moeten komen ophalen. Misschien dat we dan samen een kopje thee zouden kunnen drinken.’

   ‘Dat lijkt me leuk.’

   ‘Goed.’ Ze glimlachte. ‘Mij ook. Willen David en jij eigenlijk kinderen?’

   ‘Misschien.’

   ‘O, moet je doen. Ik ben dol op kinderen – zolang ze maar van een ander zijn. Ik wilde zelf nooit kinderen, terwijl David er echt naar verlangde. Daar hadden we altijd ruzie over. Arme David, wat heb ik het hem moeilijk gemaakt. Wacht er maar niet te lang mee, want David wordt er ook niet jonger op.’

   Sofia leunde achterover en keek naar de sterrenhemel. Ze dacht aan al die jongens die op de heuvels van de Falklands stierven. Ze hadden allemaal moeders, vaders, broers, zussen en grootouders die om hen treurden. Ze herinnerde zich haar vader die haar als kind de dood had proberen uit te leggen; hij had gezegd dat elke ziel een ster werd. Ze had hem geloofd. Ze geloofde hem nog steeds. Tenminste, dat wilde ze. Ze keek omhoog naar al de zielen die schitterden in de eeuwigheid. Grootvader O’Dwyer had haar verteld dat het in het leven om overleven en voortplanting ging – dat leven gevoed moest worden met liefde, omdat het niet zonder kan. Ze had David om haar liefde aan te geven, maar terwijl ze naar de miljoenen zielen boven zich keek, realiseerde ze zich dat liefhebben bedoeld was om steeds maar meer liefde te scheppen. Ze besloot dat ze eindelijk klaar was voor een baby. In feite was Santiguito voor haar niet meer dan zo’n ster, dacht ze triest, want ze zou hem nooit meer terugzien. Ze herinnerde zich Dominiques advies en wist dat ze hem moest loslaten.