Hoofdstuk 12
Santa Catalina, 1973
Het was al laat toen Sofia de slaapkamer van haar grootvader binnensloop. Het winterse maanlicht gaf aan de duisternis een vaalblauwe tint. Bij het hoofdeinde van zijn bed bleef ze staan en keek op hem neer. Hij snurkte hard, maar het geluid dat hij maakte gaf Sofia een vertrouwd gevoel. Het deed haar denken aan haar jeugd, toen ze zich veilig en bemind voelde. Ze kon de zoete geur van zijn pijp ruiken, die na zovele trekjes in de gordijnen en het meubilair was getrokken. Het raam stond open en de wind waaide naar binnen op het ritme van zijn ademhaling.
Sofia wilde hem niet wekken maar ze wilde wel dat hij wakker werd. Ze wist dat ze eigenlijk niet midden in de nacht op zijn kamer mocht zijn; haar moeder zou het zeker afkeuren als ze het te weten zou komen. Anna had de hele dag al op haar zitten mopperen. Ze vond het niet goed als haar vader haar dochter verwende. Ze vond dat Dermot het meisje te veel haar zin gaf en zij probeerde telkens weer zijn beloften ongedaan te maken. Maar nu had grootvader O’Dwyer Sofia een leren riem beloofd met een zilveren gesp met haar initialen erin gegraveerd. Anna had gezegd dat hij zijn geld beter kon besteden, dat Sofia het niet waard was. Ze zei dat Sofia niet goed voor haar spullen zorgde, alles op de grond gooide en vervolgens verwachtte dat Soledad het voor haar zou opruimen.
Als hij dan toch iets voor haar wilde kopen, moest hij haar iets degelijks geven, zoals een boek of pianomuziek. Paco had de piano van zijn moeder geërfd. Sofia speelde er zelden op. Het werd hoog tijd dat het kind zich ergens op concentreerde, iets afmaakte. Ze kon haar aandacht niet lang op iets richten: ze begon ergens aan en liet het vervolgens versloffen. Ja, besloot Anna, pianospelen was zinvoller dan voortdurend boven in die belachelijke boom te zitten. Alle meisjes van haar klas zaten op schilder- of pianoles, lazen Engelse literatuur en leerden hoe ze een huishouden moesten runnen. Geen enkel meisje reed de hele dag op pony’s rond en klom in bomen.
‘Ik wou dat je haar aanspoorde om iets verstandigs te doen, vader,’ opperde ze. Maar grootvader O’Dwyer moest en zou een riem voor Sofia kopen, zoals hij had beloofd.
Daarom was Sofia nu in zijn kamer. Ze wilde hem zeggen dat ze dolblij was met de riem en er heel voorzichtig mee zou zijn omdat ze van hem hield, en dat de riem haar altijd aan haar dierbare grootvader zou herinneren. Haar moeder had nooit begrepen waarom ze zo dol was op haar grootvader, maar Sofia en Dermot voelden een diepe genegenheid voor elkaar die hen woordeloos met elkaar verbond.
Ze schuifelde onhandig heen en weer. Ze hoestte. Weer schuifelde ze heen en weer. Eindelijk kwam er beweging in het grote lijf van grootvader O’Dwyer. Hij rolde zich op zijn rug en kneep zijn ogen tot spleetjes. In de veronderstelling dat Sofia een kabouter of een of ander monster was hief hij verschrikt zijn arm op.
‘Ik ben het, grootvader. Sofia,’ fluisterde ze.
‘Jezusmarianogantoe, kind. Wat doe je hier bij mijn bed? Ben je soms mijn beschermengel die over me waakt als ik slaap?’
‘Als je al een beschermengel hebt, heb je die met je gesnurk wel weggejaagd,’ lachte ze zachtjes.
‘Wat doe je hier, Sofia Melody?’
‘Ik wil met u praten,’ zei ze, en ze schoof met haar voeten over de grond.
‘Blijf daar niet staan, kind. Je weet toch dat het hier op de grond krioelt van de krokodillen die van je voeten willen eten. Kom in bed.’
Zo klom Sofia in het bed van haar grootvader – weer iets wat haar moeder zeker zou afkeuren. Een meisje van zeventien hoort niet met een oude man in bed te liggen. Ze lagen naast elkaar als een paar beelden op een grafsteen. Ze voelde zijn lichaam naast het hare en werd plotseling bevangen door een diepe genegenheid voor hem.
‘Waar wil je over praten, Sofia Melody?’ vroeg hij.
‘Waarom noemt u me toch altijd zo?’
‘Omdat je grootmoeder Emer Melody heette. Toen je moeder werd geboren, wilde ik haar Melody noemen, maar je grootmoeder was het daar niet mee eens. Ze kon ontzettend koppig zijn. Dus hebben we haar Anna Melody O’Dwyer genoemd. Melody als tweede naam.’
‘Net als Maria Elena Solanas.’
‘Precies. Net als Maria Elena Solanas, God hebbe haar ziel.’
‘Maar mijn tweede naam is Emer, niet Melody.’
‘Voor mij zul je altijd Sofia Melody heten.’
‘Ik vind het mooi.’
‘Dat is je geraden. Zo heet je en niet anders.’
‘Grootvader?’
‘Ja.’
‘Weet u, over die riem?’
‘Ja.’
‘Nou, mama zegt dat ik er niet voorzichtig mee zal zijn, maar dat ben ik wel. Ik beloof het u.’
‘Je moeder heeft het niet altijd bij het rechte eind. Ik weet dat je er voorzichtig mee zult zijn.’
‘Dus krijg ik hem?’
Hij kneep in haar hand en liet een kortademig lachje horen. ‘Je krijgt hem, Sofia Melody.’
Zo lagen ze een tijdje, starend naar de schaduwen die op het plafond dansten terwijl de koude wind door de gordijnen naar binnen woei en voor afkoeling van hun verhitte gezichten zorgde.
‘Grootvader?’
‘Wat is er nu weer?’
‘Ik wil de riem graag hebben om sentimentele redenen,’ zei ze verlegen.
‘Om sentimentele redenen zeg je?’
‘Omdat ik van u hou, grootvader.’ Ze had dit nog nooit eerder tegen iemand gezegd. Even bleef hij zwijgend liggen. Hij was ontroerd. In het donker knipperde ze met haar ogen en vroeg zich af hoe hij op deze plotselinge ontboezeming zou reageren.
‘Ik hou ook van jou, Sofia Melody. Ik hou zielsveel van je. En nu kun je beter gaan slapen,’ zei hij kalm, maar zijn stem begon halverwege de zin te beven. Sofia was de enige die in staat was zijn oude, sentimentele hart wakker te schudden.
‘Mag ik hier blijven?’
‘Zolang je moeder er maar niet achter komt,’ fluisterde hij.
‘O, ik ben toch veel eerder wakker dan zij.’
Toen Sofia wakker werd, had ze het koud. Ze voelde een rilling door haar lichaam trekken van haar hoofd tot aan haar grote teen. Ze schoof dichter naar haar grootvader om warm te worden. Het duurde even voor ze besefte dat hij het was die de kou veroorzaakte. Hij was zo koud en stijf als een dooie vis. Ze kwam overeind en keek naar zijn stoppelige gezicht waarop een blije uitdrukking lag. Als hij niet zo koud en stijf was geweest, had ze zeker verwacht dat hij op het punt stond om in een van zijn kortademige lachbuien uit te barsten. Zijn gezicht was echter strak en hol als een masker; zijn ogen waren open en staarden leeg in het niets.
Ze drukte haar verhitte gezicht tegen het zijne en trok het naar zich toe. Dikke tranen biggelden over haar wangen en rolden via haar neus op de zijne totdat ze zo heftig snikte dat haar hele lichaam ervan schokte. Nooit eerder had ze zich zo verdrietig gevoeld. Hij was weg. Waarheen? Bestond er een hemel? Was hij nu ergens op een mooi plekje samen met Emer Melody? Waarom is hij gestorven? Hij was toch gezond en vol levenslust. Niemand was levenslustiger dan haar grootvader. Ze wiegde zijn grote lichaam heen en weer in haar armen, totdat haar kaken en haar maag pijn deden van het huilen. Een gevoel van paniek beving haar toen ze zich zijn laatste woorden probeerde te herinneren. De riem, ze hadden over de riem gesproken. Vervolgens had zij hem gezegd dat ze van hem hield. De herinnering aan dat tedere moment maakte haar weer aan het huilen. Ze had zichzelf niet meer in de hand en haar gejammer maakte iedereen in huis wakker. Eerst dacht Paco dat er buiten voor zijn raam een dier werd gedood door een valse prairiehond. Maar toen Sofia even haar adem inhield alvorens opnieuw in snikken uit te barsten, herkende hij de stem van zijn dochter.
Toen haar broers, Rafael en Agustin, en haar vader en moeder haar te hulp kwamen, herinnerde ze zich zijn laatste woorden: ‘Zolang je moeder er maar niet achter komt.’ Grootvader was altijd haar bondgenoot geweest.
Ze moesten haar van hem loswrikken. Vervolgens klampte ze zich aan haar vader vast. Het schokkende feit dat ze haar grootvader dood had aangetroffen, drong plotseling tot haar door. Het was alsof ze een keiharde klap in haar gezicht kreeg en ze niet meer kon ophouden met trillen. Anna liet haar tranen de vrije loop. Ze zat op de rand van het bed en wreef met haar slanke hand over zijn voorhoofd. Nadat ze het gouden kruisje dat om haar hals hing had afgedaan, drukte ze het tegen zijn lippen.
‘God zij met hem en zegene hem. Moge hij het koninkrijk Gods binnentreden.’ Toen keek ze op naar haar familie en vroeg hun haar gedurende enige tijd met hem alleen te laten. Rafael en Agustin sloften weg. Paco drukte een kus op het voorhoofd van zijn dochter, waarna hij haar zachtjes de kamer uit leidde.
Anna Melody O’Dwyer legde de levenloze hand van haar vader tegen haar gezicht. Toen ze haar lippen op de rubberen handpalm drukte huilde ze, niet om het lichaam dat bewegingloos voor haar lag maar om de vader uit haar jeugd in Glengarriff. Er was een tijd geweest dat zijn liefde alleen maar naar haar en haar moeder was uitgegaan, voordat Sofia haar als een koekkoek uit het nest had verstoten. Waarschijnlijk had hij haar nooit vergeven dat ze jaren geleden uit Ierland was weggegaan om met Paco te trouwen, of in elk geval dat ze niet één keer was teruggekomen.
Omdat hij haar had verloren, had hij al zijn liefde aan zijn kleindochter gegeven, die alles wat hij had liefgehad in Anna combineerde met haar eigen aantrekkelijke kanten. Ze had het wel gemerkt: eerst bij Paco en daarna bij haar vader. Sofia had ze allebei van haar afgepakt. Maar ze vroeg zich niet af waarom, omdat ze bang was voor het antwoord. Bang om te moeten toegeven dat Paco misschien gelijk had. Misschien wás ze wel veranderd. Hoe kon het anders dat ze zich had vervreemd van de twee mannen van wie ze meer hield dan van wie ook in de wereld?
In plaats van zich in zichzelf te verdiepen keek Anna neer op wat over was van de dwarse, oude man en zocht in zijn gelaatstrekken de vader die ze in de loop der jaren was kwijtgeraakt. En nu was het te laat om hem terug te krijgen. Te laat. Ze herinnerde zich dat haar moeder haar ooit had gezegd dat ‘te laat’ de twee ergste woorden in het woordenboek zijn. Nu begreep ze waarom. Als hij maar weer zou ademhalen, zou ze hem laten zien hoeveel ze van hem hield. Ondanks de jaren die de band tussen hen hadden doen afslijten, ondanks het leven dat op de een of andere manier een wig tussen hen had gedreven, hield ze met heel haar hart van hem, en toch had ze hem dat nooit gezegd. Hij was haar tot last geweest als een ongehoorzame, schurftige hond voor wie ze zich doorlopend moest verontschuldigen. Hij was echter een gekwelde ziel, die zich liever verlaagde tot zonderling gedrag dan dat hij het werkelijke leven zonder de warme liefde van zijn vrouw onder ogen zag. Zijn excentriciteit was voor hem een verdoving, waardoor hij de toenemende eenzaamheid niet meer voelde. Had ze nu maar de tijd genomen om hem te begrijpen. Zijn pijn te begrijpen. ‘O God,’ bad ze, terwijl ze haar ogen dichtkneep en er een glinsterende traan aan haar lange, lichte wimpers bleef kleven. ‘Laat hem weten dat ik van hem hou.’
Om hem te tonen hoeveel ze van hem had gehouden, regelde Anna dat hij op de vlakte tussen de pony’s en de vogels, in het hoge, wilde gras onder een kromgegroeide eucalyptusboom werd begraven. Antonio en de staljongens hielpen bij het graven van een kuil en padre Julio stamelde enkele gebeden en onder de grijze winterhemel hield hij een hartverscheurend slechte toespraak. Grootvader O’Dwyer had zijn gestotter altijd vermakelijk gevonden, dus in dat opzicht was het een gepast optreden.
De hele familie kwam hem de laatste eer bewijzen. Met gebogen hoofden mompelden ze de gebeden en met terneergeslagen gezichten keken ze toe hoe de dragers de kist wiebelend in het graf lieten zakken. Toen de kist geheel met aarde was bedekt, brak het wolkendek plotseling open en kwam er een heldere zonnestraal tevoorschijn die de vroegwinterse pampa overspoelde met een eigenaardige warmte. Allen keken blij verrast op. Anna sloeg een kruis en dankte God dat hij haar vader in de hemel had opgenomen. Sofia bekeek het licht met een zwaar gemoed en vond de wereld juist zo ontzettend donker geworden. De dood van grootvader O’Dwyer leek zelfs het zonlicht te dempen.