Hoofdstuk 37

 

 

 

Donderdag, 6 november 1997

 

 

 

 

Sofia was emotioneel totaal uitgeput toen ze in het Alvear Palace Hotel aankwam. Eenmaal in haar kamer ontdeed ze zich van haar kleren, die gekreukt en bezweet waren van de reis, en ging onder de douche. Ze liet de straal op haar huid kletteren en zich door de stoom omhullen. Ze wilde zichzelf verliezen. Ze wilde dat Santi’s gezicht oploste in de damp. Maar toch kwamen de tranen even gemakkelijk als het water en bleef Santi’s gezicht door haar gedachten zweven. Hoewel ze wist dat ze moest ophouden, stond ze zichzelf de luxe van het hardop in haar eentje huilen toe. Toen ze er uiteindelijk uit kwam, was haar huid zo gerimpeld als die van een neushoorn en waren haar ogen dik van het huilen. 

   Sofia had niet verwacht dat ze Santi tegen het lijf zou lopen. Wat ze wel verwacht had wist ze ook niet, maar zeker niet dat ze hem in het eerste uur na aankomst al zou zien. Haar zenuwen waren niet op de dubbele schok voorbereid geweest. Maria’s stervende lichaam was zonder de verschijning van de man van wie ze altijd was blijven houden al genoeg. Ze had gehoopt hem pas later te zien, wanneer ze tijd had gehad zich voor te bereiden. Wat moest ze er vreselijk hebben uitgezien. Ze kromp ineen. Hoewel ze allebei hun eigen weg waren gegaan, wilde ze nog steeds dat hij haar begeerde. Ze was altijd ijdel geweest. 

   Uit Maria’s verhaal begreep ze dat ze allebei dachten dat de ander hen verraden had. Wat zou hij denken nu hij de waarheid wist? Stel dat hij had gewacht totdat hij werkelijk was gaan geloven dat ze hem vergeten was? Stel dat hij op haar had gewacht terwijl de jaren zonder een teken van leven waren verstreken? Ze kon er nauwelijks aan denken zonder misselijk te worden van verlangen; ze wilde hem vasthouden en hem vertellen dat ze maandenlang op zijn brief had gewacht en het pas had opgegeven toen ze nooit iets ontving. Wat een verspilde jaren. Maar nu? 

   Ze liep naar de telefoon. Ze wilde met David praten, al was het alleen maar om zijn stem te horen. Ze voelde het gevaar van een ontmoeting met Santi en ze vertrouwde zichzelf niet. Toen ze echter het nummer wilde draaien, ging de telefoon. Met een zucht nam ze de hoorn op.

   ‘Señor Rafael Solanas voor u bij de receptie,’ zei de receptionist.

   ‘Bij de receptie?’ Het nieuws moest als een lopend vuurtje door Buenos Aires zijn gegaan. ‘Stuurt u hem maar naar boven,’ antwoordde ze.

   Sofia schoot in de witte, zachte badjas van het hotel en borstelde haar natte haren uit haar gezicht. Ze bestudeerde haar gezwollen ogen in de spiegel. Hoe kon ze van Rafael verwachten dat hij haar herkende als ze zichzelf niet eens herkende? Wat zou hij gaan zeggen? Ze had hem voor haar gevoel in geen eeuwen gezien of gesproken.

   Hij klopte, zij wachtte. Ze staarde een ogenblik naar de deur alsof die vanzelf zou opengaan. Hij klopte weer, ongeduldiger nu. Ze moest hem wel opendoen. Toen hij binnenkwam stonden ze een moment tegenover elkaar terwijl ze elkaar in de ogen keken. Hij was in al die jaren nauwelijks veranderd. Sterker nog, hij zag er beter uit dan vroeger. Je kon aan hem zien dat hij gelukkig was; zijn geluk straalde van hem af als een aura die zich naar haar uitstrekte en haar omhulde. Hij glimlachte, sloeg zijn armen om haar heen en tilde haar van de grond. Ze voelde zich net een kind, met haar voeten bungelend boven de grond. Onwillekeurig omhelsde ze hem met evenveel genegenheid. De kloof van de tijd leek alleen maar in haar hoofd te hebben bestaan.

   Na een poosje lachten ze in elkaars nek.

   ‘Wat fijn je te zien,’ stamelden ze tegelijkertijd, en weer lachten ze. Hij nam haar bij de hand en loodste haar naar het bed, waarop ze de volgende paar uur zittend doorbrachten, pratend over het heden, het verleden en de verloren jaren. Rafael was een zeer tevreden man. Hij vertelde haar over Jasmina, en hoe hij in het begin van de jaren zeventig verliefd op haar was geworden toen Sofia nog op Santa Catalina woonde. Hij bracht haar in herinnering dat ze de dochter van de succesvolle advocaat Ignacio Peña was. ‘Mama was gek van blijdschap,’ zei hij. ‘Ze had Alicia Peña altijd bewonderd.’ Sofia dacht geërgerd terug aan Anna’s snobisme, maar Rafael scheen boven dat soort trivialiteiten te staan, zoals men dat kan wanneer men echt gelukkig is. Hij had vijf kinderen – de oudste was veertien, de jongste nog maar een paar maanden. Sofia vond dat hij er veel te jong uitzag om een dochter van die leeftijd te hebben. 

   ‘Je weet dat Maria vanavond mee terug naar Santa Catalina gaat?’ zei hij ten slotte. Het onderwerp dat ze al die tijd hadden gemeden bracht hen met een schok terug in het heden.

   ‘Ja,’ antwoordde ze. De herinnering aan het ziekenhuisbezoek van die ochtend deed de vreugde van het weerzien weer teniet.

   ‘Ik ben bang dat ze gaat sterven, Sofia, maar voor haar zal het een opluchting zijn. Ze is zo ziek geweest en heeft zoveel pijn gehad.’

   ‘Ik voel me schuldig, Rafa. Als ik had geweten dat ze maar zo kort te leven had, was ik nooit zo egoïstisch geweest. Dan was ik niet zo lang weggebleven. Ik wou dat ik eerder terug was gekomen.’

   ‘Jij had ook zo je redenen,’ zei hij begrijpend.

   ‘Ik wou dat ik haar leven had gedeeld. We waren dikke, heel dikke vriendinnen. Het is zo’n verlies.’

   ‘Het leven is te kort om spijt te hebben, zei grootvader altijd. Weet je nog?’ Ze knikte. ‘Je bent er nu toch?’ Hij keek haar teder aan en glimlachte. ‘Je hoeft niet terug naar Engeland. Je bent weer thuis.’

   ‘O, ik zal op een gegeven moment toch weer terug moeten, want die meiden halen David het bloed onder de nagels vandaan!’

   ‘Het zijn mijn nichtjes, mijn familie, ze moeten ook naar huis komen, Sofia. Jij hoort thuis op Santa Catalina. Jullie zouden hier allemaal moeten komen wonen.’ Hij klonk net als haar vader, dacht ze bij zichzelf.

   ‘Rafa, dat is onmogelijk, ik heb mijn leven in Engeland. Dat weet je ook wel.’

   ‘Maar het kan ook anders. Heb je Santi al gezien?’

   Sofia voelde haar wangen warm worden bij het horen van zijn naam. Ze probeerde neutraal te klinken. ‘Ja, heel even in het ziekenhuis,’ zei ze nonchalant.

   ‘Heb je Claudia ook ontmoet?’

   ‘Zijn vrouw? Ja. Ze zag er… heel aardig uit.’

   Haar broer merkte niet hoe moeilijk het haar viel om over Santi te praten, laat staan over zijn vrouw. Voor Rafael maakte haar affaire met Santi deel uit van een ander leven, dat ze eens samen deelden, maar dat inmiddels zo lang geleden was dat het niet meer telde. Hij vermoedde niets, geen moment zelfs, van de liefde die bij iedere gedachte aan Santi vlam vatte, alsof ook die na al die jaren een vage herinnering was geworden.

   ‘Ik rij vanmiddag terug naar Santa Catalina. Wil je met me meerijden?’ vroeg hij terloops. Ze was blij niet op Santi aangewezen te zijn. Ze was nog niet klaar voor de confrontatie.

   ‘Ik weet het niet. Ik heb papa en mama al zo lang niet gezien, en ze weten niet eens dat ik er ben.’

   ‘Dat is dan een verrassing,’ zei hij opgewekt. Hij straalde helemaal.

   ‘Geen leuke, vrees ik. Maar goed, ik ga met je mee. Ik doe het voor Maria.’

   ‘Mooi. We lunchen laat vandaag. Jasmina en de kinderen zijn al op de ranch. Ze hebben vanmiddag vrij van school gekregen om erbij te kunnen zijn als Maria komt.’

   ‘Ik wil iedereen dolgraag ontmoeten,’ zei ze, in een poging enthousiast te klinken.

   ‘Ze zullen van je houden, ze hebben al zoveel over je gehoord.’

   Sofia vroeg zich af wat ze precies gehoord zouden hebben. Voor ze later die dag naar het platteland zou afreizen, belde ze David. Ze zei dat ze hem miste, wat ook echt zo was, en ze wenste ineens dat hij met haar mee was gegaan.

   ‘Lieverd, het is juist goed dat je alleen bent. Je hebt tijd nodig om met je familie alleen te zijn,’ zei hij, ontroerd te horen dat ze hem nodig had. Hij wist niet hoeveel.

   ‘Ik weet niet eens of ik dit wel wil,’ zei ze, nerveus op haar duimnagel bijtend.

   ‘Lieverd, dit is wat je wilt, je bent alleen bang.’

   ‘Je bent zo ver weg.’

   ‘Nou overdrijf je, meisje.’

   ‘Nee, ik wou dat je hier was. Ik wil dit niet alleen doen.’

   ‘Het komt wel goed. Bovendien kun je altijd het vliegtuig naar huis nemen als het echt heel erg is.’

   ‘Je hebt gelijk, dat kan altijd nog,’ reageerde ze opgelucht. Als het allemaal te moeilijk werd kon ze gewoon vertrekken – net zo gemakkelijk! Dat had ze immers al eens eerder gedaan. David liet haar dochters aan de telefoon komen, die enthousiast doorrebbelden, zonder zich bewust te zijn van de kosten van het gesprek. De spaniël Dougal, hun nieuwe pup, had bijna alle sokken van David opgegeten en was daarna aan de telefoondraad begonnen, die nu ook bijna door was. ‘Het is een wonder dat je ons nog te pakken hebt gekregen!’ giechelde Honor. Toen Sofia de hoorn neerlegde voelde ze zich veel sterker.

 

Buenos Aires bracht haar uit haar evenwicht. In de stad waar ze ooit had thuisgehoord, voelde ze zich een toerist. Ze kende iedere zijstraat en zag de schaduwen uit haar verleden rondwaren op de trottoirs en pleinen, waar ze scènes uit lang vervlogen tijden opvoerden. Ze vroeg zich bezorgd af of Santa Catalina hetzelfde gevoel zou oproepen. Misschien had ze er toch beter aan gedaan thuis te blijven.

   Tot haar vreugde stelde ze echter tijdens de rit door het platteland vast dat alles haar steeds vertrouwder voorkwam. Ze lieten de drukke, bedrijvige stad achter zich en kwamen steeds minder huizen tegen, totdat ze de lange, rechte wegen uit haar jeugd bereikten, die de vlakte als oude littekens doorsneden. Ze snoof de bekende geuren op: het frisse gras, het stof en de onmiskenbare, bedwelmende geur van eucalyptus.

   Toen ze bij de hekken van Santa Catalina aankwamen leek het alsof de afgelopen vierentwintig jaren niet meer dan een lange droom waren geweest. Er was niets veranderd. De geuren, het zonlicht dat in gefilterde banen door de laan esdoorns op de stoffige oprit viel, de broodmagere honden, de velden met pony’s, en zelfs haar ouderlijk huis was nog hetzelfde huis dat ze indertijd had achtergelaten. Er was niets veranderd. 

   Ze reden naar het huis en parkeerden onder een van de grote, schaduwrijke eucalyptusbomen. Sofia zag een groepje kinderen op de schommels in het park. Ze herkenden de auto en kwamen naar hen toe rennen. In hun enthousiasme om Rafael te omhelzen liepen ze hem bijna omver. Sofia begreep meteen dat er twee kinderen van hem bij waren. Het meisje was blond en had een ondeugend gezichtje; haar jongere broertje had het rode haar van grootmoeder.

   ‘Clara, Felix, zeg eens hallo tegen tía Sofia.’ 

   Het jongetje kroop verlegen achter de benen van zijn vader weg, dus glimlachte Sofia alleen maar naar hem. Het meisje, daarentegen, liep vrijmoedig op haar af en kuste haar. ‘Als u mijn tante bent, waarom heb ik u dan nog nooit gezien?’ vroeg ze, haar recht in de ogen kijkend. 

   ‘Omdat ik in Engeland woon,’ antwoordde ze.

   ‘Oma woonde in Ierland, weet u. Kent u oma?’

   ‘Ja, ik ken oma – ze is mijn moeder. Weet je, jouw vader en ik zijn net als Felix en jij, broer en zus.’

   Clara kneep haar ogen half dicht en nam haar aandachtig op. ‘Hoe komt het dan dat niemand het over u heeft gehad?’

   Sofia keek naar Rafael en aan de uitdrukking op zijn gezicht kon ze zien dat de kleine Clara een echte deugniet was.

   ‘Dat weet ik niet, Clara, maar ik kan je verzekeren dat daar nu verandering in zal komen.’

   Bij het idee dat er sensatie in de lucht hing zette het kind grote ogen op. Ze greep Sofia enthousiast bij de hand en verkondigde dat haar grootouders op het terras aan de thee zaten.

   Vreemd genoeg gaf dit kind, dat waarschijnlijk een jaar of tien was, Sofia zelfvertrouwen. Clara deed haar aan zichzelf op die leeftijd denken – verwend en onvoorspelbaar. Het trof haar dat het leventje van deze kinderen een echo was van haar eigen jeugd. Ze herinnerde zich hoe zij altijd op de schommels speelden en net als zij in groepjes rondrenden. Santa Catalina was helemaal niets veranderd, het waren alleen de mensen die veranderden, omdat er een nieuwe generatie was verschenen en opgroeide, als een toneelstuk dat zich tegen een onveranderlijk decor voltrok. 

   Sofia volgde Clara naar de voorkant van het huis. Achteraf kon ze lachen als ze aan de uitdrukkingen op de gezichten van haar vader en moeder terugdacht, die als altijd in de rust van de lange middagschaduwen over de uitgestrekte vlakte staarden. Een gewone dag op de ranch, niet anders dan anders, met niets dat hun kalme samenzijn kon verstoren – tenminste dat dachten ze. Toen ze hen zag zitten kwam het allemaal terug en vol vertrouwen liep ze op hen toe. 

   Toen Anna haar zag liet ze van schrik haar theekopje vallen; het porselein brak op de terracotta plavuizen in stukken. Haar lange, bleke vingers schoten naar haar halsketting, waaraan ze zenuwachtig begon te trekken. Ze keek naar Paco voor steun. Paco werd helemaal roze in het gezicht en kwam onthutst overeind. Bij het zien van de berouwvolle blik in zijn trieste ogen werd haar koude hart ontroerd.

   ‘Sofia, ik kan mijn ogen niet geloven. Ben jij het werkelijk?’ vroeg hij hees, en hij schuifelde naar haar toe om haar te omhelzen. Ze merkte dat ze, net als bij Rafael, met warme genegenheid reageerde. ‘Als je eens wist hoe we naar dit moment hebben verlangd. We hebben je zo gemist, zo ontzettend gemist. Ik ben zo blij dat je weer thuis bent,’ zei hij oprecht verheugd. Haar vader zag er zoveel ouder uit dan de laatste keer dat ze hem had gezien, dat ze geen bitterheid meer voelde.

   Anna bleef zitten. Ze wilde haar kind omhelzen, zoals ze zich al zo vaak had voorgesteld, maar nu haar dochter ineens met die afstandelijke blik in haar ogen voor haar stond, wist ze niet wat ze moest doen.

   ‘Hallo, mama,’ zei Sofia in het Engels. Omdat Anna niet was opgestaan om haar dochter te begroeten, bleef Sofia waar ze was.

   ‘Sofia, wat een verrassing. Ik wou dat je ons had laten weten dat je kwam,’ zei ze verward, waarna ze meteen spijt van haar woorden had. Het was niet haar bedoeling geweest het zo te laten klinken. Nerveus streek ze haar roodbruine haar glad, dat ze boven in haar nek in een strenge knot bijeen had gebonden. Sofia was vergeten hoe koud haar blauwe ogen waren. Ondanks de vele jaren die de verschillen tussen hen zouden hebben moeten verzachten, voelde ze geen genegenheid voor Anna. Ze was een vreemde voor haar. Een vreemde die haar herinnerde aan iemand uit het verleden die een moeder voor haar was geweest. 

   ‘Weet ik, maar daar was geen tijd voor,’ antwoordde ze koel, omdat ze niet zeker wist hoe ze het schijnbaar onverschillige gedrag van de vrouw moest uitleggen. ‘Trouwens, ik kwam voor Maria,’ voegde ze eraan toe.

   ‘Natuurlijk,’ antwoordde haar moeder snel, om zichzelf een houding te geven. Sofia meende even te zien dat de teleurstelling Anna’s wangen in vuur en vlam zette, om zich vervolgens als een hete golf over de doorschijnende huid van haar hals te verspreiden. 

   ‘Heb je haar al gezien? Ze is zo veranderd,’ zei Anna droevig, terwijl ze haar blik over de vlakte liet dwalen, alsof ze het liefst ver weg was, tussen het hoge gras en de dieren van de pampa. Ver weg van dit eindeloze menselijke leed. 

   ‘Ja, ik ben bij haar geweest,’ zei Sofia ingetogen. Ze sloeg haar ogen neer, en ineens werd ze overmand door een gevoel van verlies dat haar maag ineen deed krimpen. Door Maria was ze gaan inzien hoe kwetsbaar een mensenleven was, hoe kostbaar ook. Ze keek naar haar moeder en haar wrok werd minder. 

   Op dat moment kwam Soledad naar buiten gesneld om de scherven op te ruimen, op de voet gevolgd door een opgewonden Clara.

   ‘Je had abuelita’s gezicht moeten zien. Ze werd lijkbleek, en toen viel haar theekopje – imagináte…’ 

   Soledad leek niet ouder geworden, maar was uitgedijd als een bekroonde koe op een veemarkt. Toen ze Sofia voor zich zag staan, stroomden de tranen als een waterval over haar wangen. Een brede, verraste glimlach verspreidde zich over haar gezicht. Ze trok Sofia tegen haar vertrouwde boezem en snikte onbeheerst. ‘Niet te geloven. Dank U, God. Bedankt dat U mijn Sofia weer bij me heeft teruggebracht,’ huilde ze. 

   Clara sprong op en neer van opwinding, terwijl de andere kinderen die met haar bij de schommel hadden gespeeld stomverbaasd toekeken.

   ‘Clara, ga iedereen vertellen dat Sofia terug is,’ zei Rafael tegen zijn dochter, die zich onmiddellijk tot haar neefjes en nichtjes wendde en de taak aan hen delegeerde. Ze schuifelden onwillig weg, gevolgd door een paar aan hun enkels snuffelende honden. 

   ‘Tía Sofia, iedereen is zo blij u te zien,’ grijnsde Clara, terwijl Soledad de scherven met bevende handen verzamelde. Sofia ging aan tafel zitten – dezelfde tafel waaraan ze al die jaren geleden zo vaak gezeten had, en trok het kind op haar knie. Anna keek voorzichtig naar haar en Paco greep haar hand vast maar kon geen woorden meer vinden. Zwijgend zaten ze naast elkaar; Paco’s tranen zeiden Sofia echter meer dan hij ooit met woorden zou hebben kunnen zeggen. Rafael sneed voor zichzelf een plakje cake af. 

   ‘Waarom huilt abuelito?’ fluisterde Clara tegen haar vader. 

   ‘Dat zijn tranen van vreugde, Clara. Tía Sofia is heel lang weg geweest.’ 

   ‘Waarom?’ Sofia merkte dat ze de vraag tot haar richtte.

   ‘Dat is een lang verhaal, gorda. Misschien vertel ik het je nog wel eens,’ antwoordde ze, terwijl ze de blik van haar moeder opving. 

   ‘Dat lijkt me nogal ongepast, denk je niet?’ zei Anna in het Engels, in een poging met humor het ijs te breken.

   ‘Dat begreep ik,’ lachte Clara, die duidelijk plezier in de situatie had. Hoe meer intriges, des te leuker ze haar nieuwe tante vond.

   Voor het gesprek haar echt in de problemen kon brengen, kwamen er van alle kanten van de ranch mensen toegestroomd. Groepjes nieuwsgierige kinderen, Sofia’s neven en nichten, Chiquita en Miguel – een lange Panchito, en tot haar schrik een beeldschone, stralende Claudia. Sofia werd ontroerd door de warmte van het welkom, waarop ze zelfs in haar stoutste dromen niet had durven hopen. Haar tante Chiquita omhelsde haar langdurig. Sofia zag in haar ogen dat ze dankbaar was dat ze naar huis was gekomen om Maria in haar laatste dagen bij te staan. Ze zag er moe en gespannen uit, en de vriendelijke schoonheid die haar gezicht vroeger kenmerkte, had plaatsgemaakt voor een gekwelde uitdrukking. Chiquita had altijd iets sereens over zich gehad, alsof de wrede wereld haar vredige bestaan nooit kon binnendringen. Maria’s ziekte had haar bijna gebroken. 

   Sofia moest Claudia’s elegantie wel opmerken; ze was alles wat Sofia niet was. Ze was vrouwelijk en droeg het soort jurk waarin Sofia Santi had verwelkomd toen hij terug uit Amerika was gekomen, en die hij vreselijk had gevonden. Haar lange, donkere haar viel golvend over haar schouders en haar volmaakte gezicht was niet al te zwaar opgemaakt. Als Santi geprobeerd had een vrouw te vinden die het tegenovergestelde van haar was, dan was hij daarin geslaagd. Sofia wou dat ze na de geboorte van India wat meer aan haar figuur had gedaan. 

   Hoewel Claudia op afstand bleef, hield Sofia al haar bewegingen in de gaten. Ze wist niet of Santi haar het hele verhaal had verteld, maar in haar jaloezie wilde ze dat zijn vrouw het wist. Ze moest begrijpen dat Santi altijd voor haar bestemd was geweest, en dat zij, Claudia, tweede keus was, een plaatsvervanger. Omdat ze het niet kon verdragen met haar te praten, richtte ze haar aandacht op de kinderen, terwijl Claudia achter die koele, glimlachende ogen een en al wantrouwen was en als een dier haar territorium afbakende.

   Sofia herkende een van Santi’s zoontjes meteen aan zijn manier van lopen. Langzaam, ontspannen en vol zelfvertrouwen. Verder was hij echt een kind van zijn moeder. Hij moest een jaar of tien zijn. Ze fluisterde Clara iets in het oor, die hem vervolgens bazig riep. 

   ‘Jij moet een zoon van Santi zijn,’ zei Sofia met een beklemmende pijn in haar borst. In dit kind zag ze wat van haar had kunnen zijn.

   ‘Ja, en wie bent u?’ vroeg hij arrogant, en hij veegde zijn blonde haar uit zijn ogen.

   ‘Ik ben Sofia, ik ben familie van je.’

   ‘Waarom bent u familie van mij?’

   ‘Ze is mijn tante, tía Sofia!’ lachte Clara, die Sofia’s hand liefdevol in de hare nam en er even in kneep. 

   De jongen keek haar met halfdichte ogen achterdochtig aan. ‘O, u bent degene die in Engeland woont,’ zei hij.

   ‘Precies,’ antwoordde ze. ‘Weet je dat ik niet eens weet hoe je heet?’

   ‘Santiago.’

   Sofia werd doodsbleek. ‘Is dat niet een beetje verwarrend?’

   ‘Ach.’

   ‘Hoe noemen ze je dan?’

   ‘Santiguito,’ antwoordde hij.

   Sofia slikte moeizaam om haar gevoelens de baas te blijven. ‘Santiguito?’ herhaalde ze langzaam. ‘Speel je net zo goed polo als je vader?’ vroeg ze met schorre stem, terwijl hij zijn gewicht van de ene voet op de andere verplaatste.

   ‘Ja, ik speel morgenmiddag met papa. U mag wel komen kijken als u wilt.’

   ‘Dat lijkt me heel leuk,’ antwoordde ze. Hij glimlachte onzeker en sloeg zijn ogen neer. ‘Wat doen jullie nog meer hier behalve polo? Weet je, toen ik nog een kind was deden we altijd wensen in de ombu-boom. Doen jullie dat ook?’

   ‘O nee, daar mogen we van papa niet komen. Dat is verboden terrein,’ zei hij.

   ‘Verboden terrein? Waarom?’ vroeg ze nieuwsgierig.

   ‘Ik ben er geweest,’ fluisterde Clara trots. ‘Papa zegt dat tío Santi boos is op de boom, omdat hij ooit een wens heeft gedaan die niet is uitgekomen. Daarom moeten wij er uit de buurt blijven. Als hij zo boos is, moet het wel een heel belangrijke wens zijn geweest.’ 

   Sofia werd ineens misselijk en had behoefte aan ruimte. Ze duwde Clara voorzichtig van haar knie en liep met ferme passen naar de keuken, waar ze op Santi botste.