Op drift
Ofschoon het naderend kerstfeest mij eigenlijk met milde inkeer
zou moeten vullen, kreeg ik 's middags opeens knetterende ruzie met
mijn vrouw, omdat ze verklaarde het eigenlijk niet met mij eens te
zijn, in een zaak des geestes, die mij principieel erg hoog zat. Ik
voegde haar enige vervloekingen toe, die je eigenlijk niet kunt
zeggen, laat staan drukken, en verliet spinnijdig het huis, de deur
achter mij dicht dreunend als een man die misschien wel nóóit meer
terugkomt. Grimmig voortstappend door de nauwe straatjes van de
binnenstad begon mijn woede wat te zakken en maakte plaats voor een
ander sentiment. Door haar opmerking voelde ik mij zo eenzaam als
de dameshandschoen die je soms op straat ziet liggen — de vrouw die
'm verloor, heeft aan die andere óók niks meer. Ofschoon het nog
vroeg in de middag was, besloot ik tot het oude huismiddeltje —
drank. Ik leende vijftig gulden van een bevriende kastelein en
plaatste de eerste bestelling. Opeens bevond ik mij ergens anders
en was het een uur later en hoorde ik me zelf lachen, omdat die
énepaarse man aan de tapkast zei: 'Jongen, ik heb vroeger geld
verdiend als water, ' waarop die andere paarse man antwoordde:
'Maar je heb 't nooit aan water uitgegeven. ' Daarna viel ik,
ergens in een hoek in slaap en droomde dat ik, in de tropen, twee
jongens op de grond zag liggen, kermend en zich radeloos wentelend
van onduldbare pijn. Er stond een oudere man bij, die zei: 'Niets
aan te doen. 't Zijn die vergiftigde pijlen. ' En ik wilde iets
roepen, maar de oudere man veranderde in een kastelein die, met
zijn grote hand op mijn schouder, vroeg of ik soms onwel was. Ik
schudde sidderend mijn hoofd. Ik wist niet waar ik mij bevond. Ik
voelde alleen honger en wilde betalen, maar dat had ik al gedaan,
zei de man...
Buiten bleek het avond. Ik liep een te hel verlicht eethuis binnen
en bestelde een bord spaghetti en een karaf rode wijn. Terwijl ik
at en dronk, kwam een jongeman met een guitaar achter me op een
krukje zitten en begon te spelen en te zingen. Door de drank en de
droom uiterst broos geworden, vond ik het onmiddellijk subliem.
'U speelt uitstekend, ' zei ik, toen het nummer uit was.
'I'me sorry, sir, ' antwoordde de jongen, 'I ammeh Italian and I
can not understand the dutch. '
'You are a genious, ' zei ik royaal. En hij dankte zeer en vroeg of
ik soms een speciale wens had en ik zei 'Tenderly', en ik ving de
kelner en zei 'Give this gentleman a drink. '
'Wat segt u meneer?' vroeg de man.
'Geef 'm iets te drinken, ' zei ik.
'Tenderly?' vroeg de jongen achter me op een toon van volstrekte
onwetendheid.
'Nou, speel dan maar waar je zin in hebt, ' zei ik.
'Zorry, sir?' vroeg de jongen.
'Lieve God, wie spreekt hier nu eigenlijk wat?' riep ik en ik
betaalde de spaghetti en het drankje van de jongen, dat geel was en
ƒ 2, 60 beliep en stapte naar buiten. De grimmigheid was
weergekeerd. Ik wist volstrekt zeker dat mijn vrouw, net als
vroeger, alle vrienden en alle bekende kroegen had afgebeld, om een
vangnet om mij heen te plaatsen, maar met duivelse slimheid ging ik
naar een jazztent, waar ze me vast niet vermoeden zou, omdat we er
in geen tien jaar zijn geweest.
De klok stond op negen uur en ik was de enige bezoeker, maar de
band speelde toch, want die jongens doen dat daar eigenlijk voor
hun plezier. En ik bleef een vol uur lang uiterst somber alles
geniaal zitten vinden en ik klapte solo voor elke solo. Ik dacht
aan de dameshandschoen op 't trottoir en toen ze 'I surrender dear'
hadden gespeeld, was ik zó tot krokodillentranens toe bewogen, dat
ik naar de telefoon ging.
Vijf minuten later zat ze naast me en zei dat ze het toch niet zo
erg had bedoeld als ze gezegd had. En: 'Laten we hier weggaan, want
't is zo'n herrie. '
En opeens vond ik het óók herrie en we verlieten het bouwwerk en
bezochten — pratend en pratend— nog allerlei plaatsen waar we
eigenlijk beter niet heen hadden kunnen gaan en haar huishoudgeld
slonk zienderogen en het werd laat die nacht, heel laat, net als
vroeger toen we daar nog zo goed tegen konden.
Maar dat was lang geleden...