De Leidsestraat

Het café le Vinicole in de Leidsestraat gaat precies om vier uur in de middag open. Als ik er om vier uur vijf binnen treed ben ik er de enige klant. Daaraan is het voordeel verbonden, dat je dan geheel zeker kunt zijn van een tafeltje aan het raam. Achter de vitrage gezeten, ben je de man met de tarnkap: je ziet, zonder gezien te worden.
In de Leidsestraat valt veel te zien. Er lopen geen gewone mensen. Die mogen er, geloof ik, niet in. Vreemdelingen zijn er talrijk. Ook als ze geen uitheems uiterlijk vertonen, kun je ze herkennen aan de manier waarop ze zich voortbewegen — drentelig, ondoelgericht en in beginsel open voor een wonder. De inheemsen, die wel beter weten, stappen fermer door. Ze gaan misschien wel ergens heen, ofschoon je daar in de Leidsestraat nooit helemaal zeker van bent. Een romantische verkeers-teller, zou er een ongewoon aantal verliefden turven en ook veel jongens, die het wel willen worden. Ze dragen de wervende pakken, waar je heel dun voor moet zijn, of van die hooggesloten jasjes, die tenonrechte de indruk wekken dat de stad wemelt van jonge priesters.
Aan de overkant passeert een mij bekende copywriter, die op een moment van genade, de uitdrukking 'kakelverse eieren' bedacht. Zijn tred is gevaarlijk ambulant. Die komt niet vroeg op bed vannacht. Uit een zijstraat komt een dikke, middelbare man aanslenteren in een wat te wijd kreukelig pak. Ik ken hem al jaren van gezicht en ik hou een beetje van hem. Hij heeft donkere, zwaarmoedige ogen en de hulpeloosheid van een moederloos kind en op een niet te torsen herfstmiddag zat ik eens naast hem aan de leestafel van het Parkhotel en hoorde ik hem tegen de ober zeggen: 'Och, brengt u mij nog maar zo'n cognacje, want 't is zulk droevig weer. ' Hij zei het zo sonoor dat het bijna een dichtregel werd. Als ik hem op straat zie denk ik er altijd aan en dan verlang ik een beetje naar de herfst.
Het verkeerslicht slaat op rood en er stopt een spierwitte open sportauto vlak voor mijn tafeltje. Achter het stuur zit een jongeman en kijkt precies zoals je kijken moet als je in de Leidsestraat in een spierwitte open sportauto zit. Dat luistert erg nauw. Je moet niet kijken of je het fijn vindt. Eerder een beetje nors en verveeld, als een heel mooie vrouw die weet dat ieder haar begeert en daarom aan de openbare weg nooit eens lekker gewoon mag doen.
Het stoplicht werd groen en de jongen scheurde weg met zijn opzienbarend voertuig.
Ik benijdde hem niet. U zult wel menen dat de druiven zuur zijn, maar ik dacht aan al het gemieter dat hij nog voor de boeg had: trouwen, carrière maken, het bitter zoet der kinderzegen, enfin, die hele stoet van narrow escapes waaraan je later, als 't toch nog goed afgelopen is, huiverend terugdenkt.
Aan de overkant ging een juffrouw voorbij die zich in een winkel had laten overhalen tot het aanschaffen van een spierwit, tot op de neuswortel gezakt hoedje, waardoor zij er uit zag of ze na door een dakpan op het hoofd te zijn getroffen, zojuist in een apotheek provisorisch was verbonden. De verkoopster in de winkel moest een sadiste zijn. Vrouwen doen elkaar trouwens meer aan dan mannen, dat praat niemand me uit het hoofd.
De draaideur van het café kwam in beweging en produceerde een jong echtpaar dat even ontsteld naar mij keek en toen weer haastig naar buiten draaide.
Ik had misschien moeten lachen of wuiven.
Om het voor de zaak een beetje goed te maken, bestelde ik nog maar een glaasje wijn. Er passeerde een oude, doorgroefde man, die mij voornamelijk op zoek leek naar een rustig plaatsje om zich op zijn gemak op te hangen. De donkergrijze veeg die hij teweeg bracht, werd echter onmiddellijk weer uitgewist door een zeer kwieke stapper, die veel weg had van de heer Anton Kersjes.
Hij bracht mij het zoontje van een mijner vrienden te binnen dat, toen de televisie een symfonieorkestuitzond, op de dirigent wees en vroeg: 'Mamma, waarom loopt die éne meneer los?'