Vader
Ouwe Jan kende ik al lang voordat hij in het huis zat. Hij is
een timmerman van negenenzeventig en hij heeft vroeger al die mooie
welvaart bij elkaar helpen staken, in een tijd toen ze nog geen
uitkeringen kregen en van vorstverlet nooit hadden gehoord. Hij is
wel oud van jaren, maar dat dwarse kunnen ze niet in hem dood
krijgen... 'En ik dacht — ach, krijg allemaal de pleurus, ' ligt
bestorven in zijn mond. Maar het is geen bittere mond. Vroeger zag
ik hem vrijwel dagelijks, in een kleine buurtkroeg. Toen leefde
hij, als weduwnaar, nog in zijn eentje, op een kamertje, maar
voornamelijk in die kroeg. Sinds hij in het huis zit, zie ik hem te
hooi en te gras. Hij houdt niet van het huis. Dat komt niet door
het huis. Maar...
'Ach, al die ouwe kerels worden zo sjagrijnig, ' zegt hij. 'Dan is
't bij voorbeeld zomer. En je wilt eens een raampie open zetten.
Dat mag niet van ze. Vanwege de tocht op die kale koppetjes. En dan
zeg ik: ben je soms bang dat je dóód gaat?7De verachting
waarmee hij dat laatste zinnetjeuitspreekt, kan ik niet
reproduceren, maar daardoor krijgt 't iets gróóts.
'Weet je wat het is, ' zei hij, toen ik hem laatst weer eens in een
kroeg trof, 'je moet er zo veel mogelijk uitlopen, uit zo'n huis.
Maar ja... ' Hij maakte het telgebaar, met duim en vinger.
'Nou heb ik een zoon, ' vervolgde hij. 'Een zéér leergierige
jongen, hoor. Ik heb hem vroeger op een knappe school gedaan, hij
heb zelf hard doorgestudeerd en nou is hij, hoe noem je dat —
akketant. '
'Accountant, ' begreep ik.
Hij knikte instemmend.
'Hij heb een mooi, eigen kantoor, hier in de stad, ' zei hij. 'En
hij woont, met dat wijf van 'm, in zo'n hoge flat, je weet wel, die
gezet is door zo'n bunkerbouwer. Nou, die goser heb op die bunkers
voor de mof indertijd meer z'n best gedaan dan op die flats, want
elk ogenblik is er wat mee loos en ik kan je hier, in de ouwe stad,
langs verscheidene pandjes geleiden, die ik in 1908 als blaag heb
helpen zetten en al most ik om de haverklap een kan genever gaan
halen voor die jongens — die pandjes staan er nog gaaf bij. Daar
mankeert niks an. Maar goed, die jongen woont in dat hoge rotding.
Dat mot hij, van dat wijf. Een zéér leergierige jongen. Maar ja,
hij komt niet af. '
Weer maakte hij dat tel-gebaar.
'Dat komt ook door dat wijf. Die zegt: "Hij koopt er toch maar
drank voor. " En dat is ook zo. Maar tochHij keek eens in zijn
ledig glas.
Ik liet het vullen.
'We hebben zes gulden zakgeld van het huis, ' sprak hij, nog zonder
te nippen, maar reeds opgemonterd door het veilige feit dat de kelk
weer vol was. 'Door zes gulden ben je gauw heen. Tenminste, als je
veel langs de weg loopt, zoals ik. Nou heb me zoon gezegd: "Vader,
je mot niet op me kantoor komen. " Dat snap ik wel. Hij is
akketant, hij heb een portier in zo'n hokkie en, nou ja, ik óóg.
niet. Maar die rotflat is zo ver. En daar zit dat wijf, dus ik
krijg er toch geen poot aan de grond. '
Hij nam een nipje en zijn ogen kregen een slimme glans.
'Nou was ik laatst al in één dag uitverkocht. Je hebt wel eens zo'n
dag. Iedereen heb wel eens zo'n dag. Maar ik hield me mooi stijf en
ik kwam om twaalf uur rechtop, als een man, de poort binnen. Maar
de volgende ochtend — geen geld en wel dorst — neem ik een stukkie
papier en schrijf ik een brieffie aan me zoon. Dat me scheergerei
op is en dat ik hem daarom verzoek om een tientje, om nieuw te
kopen. En dat brieffie geef ik af bij die portier van z'n kantoor.
Ik zeg er nog bij: spoed. Wat denk je dat me zoon doet?'
'Geen idee, ' zei ik.
'Hij stuurt me een scheerkwast, 'antwoordde hij, met een moedeloos
handgebaar.
We bleven even stil.
'Nou heb ik twéé scheerkwasten, ' zei hij. Ik zagze staan, naast
elkaar, de oude en de nieuwe. Vader en zoon.
"t Komt allemaal door dat wijf, ' besloot hij. 'Want 't is een zeer
leergierige jongen, hoor. '
En zijn glas heffend: 'Ach, laat ze de pleurus krijgen. '