Een kater buiten dienst

Des middags dronken wij een kopje thee in de tuin van een boers cafeetje. Je keek er uit op een wei, waarin twee stieren en een koe liepen. De koe was niet geheel wel bij het hoofd. Zonder tastbare aanleiding begon zij zo nu en dan te huppelen, maar ze had er het figuur niet voor. De twee stieren waren onvoldoende voorgelicht. Ze probeerden telkens op elkaar te klimmen, wat tot niets leidde. De koe stond er intens dom naar te kijken. Ik kon mij niet onttrekken aan de gedachte, dat hier voor de NVSH een groot terrein braak lag, om nummers van "Verstandig Ouderschap' in uit te zaaien.
De stieren hadden het opgegeven en de koe begon weer aan een huppeltje. In het tuintje liep de kip van de cafébaas. Hij hield er maar één, een grote, rossige. Naast de kip wandelde een dikke kater met een norse kop. Ik vroeg aan de kip hoe het leven haar beviel en zij antwoordde: 'Nou meneer, niet best. Ik ben hier alleen, ziet u. En dan hoef ik u niet te vertellen hoe dat gaat. Die vent zit de hele dag naar mijn achterwerk te kijken, of ik geen eileg. En dat geneert me. 't Is zo onvrij, vind ik. Als je met een clubje bent, is het heel iets anders. Ach gunst, dan leg je ze ongemerkt, niet waar? Ze doen 't allemaal, dus je weet niet beter. Maar hier ga je er een probleem van maken. Wilt u wel geloven, meneer, als ik gewoon, voor de aardigheid, eens een beetje tokkel, omdat ik nu eenmaal, net als mijn moeder, blijmoedig van hart ben, dan komt die vent het café uitlopen met een schaaltje in zijn hand. Want hij denkt alléén aan eieren. Nou, dan hou je je mond maar weer. Maar van je levensvreugde komt op die manier erg weinig terecht. '
De kip stapte zorgelijk weg.
De baas kwam even naar buiten, keek bewolkt naar haar en ging weer naar binnen.
'Hij heeft weer trek, ' zei de kater.
'Zo, praat u ook al?' vroegen we.
'Ja, dat kinderachtige gemiauw hangt me al jaren de strot uit, ' antwoordde het wakkere dier. 'Trouwens, het hele leven hier is stom vervelend, meneer. Ik ben een uitstekende kater. Ik ken mijn vak. Ik heb al mijn diploma's. Jaren heb ik in vaste dienst gestaan van een zeer vooraanstaande alcoholist. Dat was mijn grote tijd. Iedere ochtend present — en ik deed mijn werk goed hoor. Maar ja, die persoon is helaas ontslapen. En nou zit ik hier en kan ik de hele dag optrekken met een kip. Niet dat het een slecht beest is. Dat beweer ik niet. Maar wat gaat er nou om in een kip? 't Is elke dag hetzelfde gezeur: zal ik ja of zal ik nee een ei leggen.
De ene dag is ze niet gedisponeerd. De andere dag heeft ze geen embouchure. En maar zeuren. Ik word er doodziek van. Maar ja, ik ben een beetje fout geweest in de oorlog. Ik had het aangelegd met zo'n dikke Duitse poes. Ja, voor het eten, hoor. Die had volop. Maar nou kan ik nergens anders terecht dan hier. Bij die snertkip. Elke dag hetzelfde gezemel. En dan met mijn capaciteiten. Maar je praat maar mee, meneer. '
De kater wandelde somber naar een boom en ging in de schaduw liggen. In de wei hadden de stieren hun nutteloos acrobatennummer hervat. De koe stond terzijde en riep met geheven kop om hulp. Maar er kwam niemand.
'Als we eens weggingen, ' opperde ik. Maar mijn vrouw verkruimelde juist haar koekje, voor de vogels. Er landden er twee op het tafeltje en ze begonnen ijverig te pikken.
'Dag lieve musjes, ' zei mijn vrouw.
Onmiddellijk hielden ze op met eten.
'U zegt musjes, ' sprak de voorste koel.
'Ja — en?'
'Dat is zeer beledigend, ' riep het vogeltje. 'Wij zijn merels, dame. '
'Nou merels dan, ' zei mijn vrouw, maar zo gemakkelijk kwam ze er niet af, want de diertjes namen de zaak hoog op.
'Wij verachten de mussen, ' zeiden ze.
'Waarom?' vroeg ik.
'Er zijn er zo verschrikkelijk véél, ' zeiden ze.
En ze vlogen gebelgd weg. Ook het leven der dieren is zeer moeilijk.