Twee broodjes kaas
Toen ik de broodjeswinkel binnenkwam vroeg een uitgeteerde man,
die daar moedeloos stond te kauwen, juist hoeveel de schade
was.
'Wat heb je gehad?' zei de bediende.
'Twee ros, twee friek en een overreje, ' antwoordde de man. Er
kroop blijkbaar een lintworm in hem rond. Terwijl het kasregister
deze kloeke lunch reutelend registreerde voor het nageslacht,
bedacht ik dat een briljante Fransman, die aan de Sorbonne grondig
Nederlands heeft gestudeerd, met dit zinnetje toch wel enige moeite
hebben zou. De man betaalde en vertrok met tegenzin naar een
kwellende plicht die hem in leven hield. In het belang van je
humeur kon je hem beter niet nakijken. De bediende zette het
broodje dat ik had aangewezen voor mij neer en zei, mediamiek
voortbouwend op mijn gedachte: 'Die vreemdelingen in de stad — dat
is óók waardeloos. '
Hij keek me aan — een gezonde jongen van een jaar of twintig, erg
thuis in dit leven. Terwijl ik knikte, werkte hij zijn stelling
nader uit.
'Ik kreeg net nog een stel Italianen. Wat is dat nou voor 'n volk?
Die mensen kwekken maar en bewegen nodeloos met d'r armen. Ze slaan
je de bordjes bijna uit je hand. Ik zeg: "Hee, hee — rustig. " *t
Kan toch voor hetzelfde geld rustig? Waar of niet?'
Zijn blik was verongelijkt.
'Doe gewoon, zoals iedereen, ' vond hij.
'Ja, ' zei ik.
Hij was een jongen om gelijk te geven. Sommige mensen hebben nu
eenmaal een staat bereikt, waaraan niets meer te redderen valt".
Uit lijfsbehoud val ik ze altijd bewogen bij. 't Is laf,
natuurlijk, maar zoudt u nou in zo'n winkel met volle mond een
pleidooi gaan houden voor het recht van Italianen op een eigen
volksaard? Als u 'ja' zegt schat ik u hoog, maar dan wordt u in een
stad als Amsterdam niet oud.
Ik nam nog een broodje.
Toen kwam een kleine, oude man binnen, voorzichtig en aarzelend,
als een schaapherder die een paleis betreedt om de vorst iets af te
smeken.
'Kan ik hier een boterham met kaas kopen?' vroeg hij.
'Wel twéé, ' antwoordde de jongen.
'Geef die dan maar, ' zei de oude.
De broodjes werden klaargemaakt en voor hem neergezet. Met een
schuwe blik naar de stoelen en de tafeltjes vroeg hij: 'Is het ook
gepermitteerd plaats te nemen?'
'Al wou je gaan léggen, ' antwoordde de bediende.
De oude man nam het bordje met de broodjes van het marmeren blad,
hield het ter hoogte van zijn kin en sprak verklarend: 'Zie je, ik
ben niet gewend om in zulke zaken te komen. Ik eet altijd thuisWe
namen het voor kennisgeving aan.
Hij vervolgde: 'Maar nou is m'n vrouw in het ziekenhuis opgenomen.
'
De jongen grijnsde breed.
'Op de kraamafdeling zeker, ' riep hij.
Want we zijn enorm lollig in Amsterdam, daar word je wel eens
beroerd van.
De oude behield zijn wat bedremmelde ernst en zei: 'Nee. Was dat
maar waar. Dan kreeg ik haar weer terug. Maar nou ben ik bang dat
ze niet meer beter wordt. '
Hij zweeg en bleef peinzend staan, het bordje met de broodjes nog
altijd vlak bij zijn kin.
'Da's niet zo mooi, ' zei de jongen.
'Die dokter heb 't me eigenlijk al te verstaan gegeven, ' vervolgde
de man. 'Hij zei: er zou een wonder moeten geschieden, meneer.
'
Hij keek naar de broodjes en toen naar de stoel, maar ging toch
niet zitten.
'Een wonder, ' herhaalde hij. 'Maar er gebeuren niet veel wonderen.
'
De jongen geeuwde.
'Da's niet zo mooi, ' zei hij nog eens.
Het verveelde hem.