Een glaasje thuis
Gisteren hadden we, tussen vijf en acht, wat vrienden op bezoek
om een borreltje te drinken, 't Was zó maar, zonder tastbare
aanleiding, om eikaars gezichten weer eens te zien. Henk en Elly
waren er ook. Ze vormen een intellectueel echtpaar en ze zijn pas
laat aan kinderen begonnen, zodat ik ze een hele generatie vóór
lig. Een zoontje van vier hebben ze, dat zonder flauwekul Keesje
heet. Ik vroeg hoe hij het maakte en ze zeiden fijn: hij was op dat
moment in handen van een studente, die als oppas fungeerde en zou
door haar straks in bed worden getild. Ik schonk ze iets in de
oporto sfeer en ze vermengden zich met de anderen, meteen inhakend
bij het gesprek, dat over kunst en letteren ging. Gevestigde
reputaties vielen als tinnen soldaatjes en de stemming begon al
geanimeerd te worden, toen de telefoon ging. Ik zat er het dichtste
bij.
'Jullie oppas, ' riep ik.
Elly, geheel moederdier, was in één sprong bij het apparaat.
'Ja?
'Wat is er?' riep Henk, uit de andere hoek.
Maar ze wuifde geruststellend met haar hand, luisterde nog even,
het toen de hoorn op haar borst zakken en zei: 'Ach, 't is niks.
Keesje vraagt of God bestaat. '
'Noem dat maar niks, ' zei mijn vrouw.
Henk haalde kribbig zijn schouders op. 'He, waarom komt hij daar
nóu ineens mee, ' riep hij.
'Nou, hij zit op het moment zijn hoopje te doen, ' antwoordde zijn
vrouw, 'en dan moet toch altijd de deur open blijven, omdat hij met
je wil praten, in de kamer? Goed, dat doet hij nu met de oppas. En
toen vroeg hij het ineens. Vandaar dat ze opbelt. Dat mens weet
natuurlijk ook niet hoe wij dat zienHenk was opgestaan. Hij liep
naar zijn vrouw toe en nam haar de hoorn uit de hand.
'Ja juffrouw? Hoe kwam hij eigenlijk op dat onderwerp?' Hij
luisterde even, knikte een paar maal en besloot toen: 'O ja, ik
begrijp het. Nou, zegt u maar: "Nee". Ja. Dag juffrouw. ' En de
hoorn neerleggend: "t Idee. Zo'n klein wurm ga je toch niet met
zulke dingen belasten. ' Hij ging weer bij zijn glas zitten.
'En hoe kwam hij nou op dat onderwerp?' vroeg ik.
'O, door mij, ' antwoordde hij, 'ik zeg dikwijls: "God mag 't
weten" of: "God zal me bewaren", gewóón, zonder bijgedachten. En
vandaag ben ik blijkbaar nog al kwistig geweest met die
uitdrukkingen en daar zat hij nou over na te denken. '
Ik knikte. Willen jullie nog wat drinken?' vroeg ik.
Toen ik de ronde net volgeschonken had, ging de telefoon weer.
'Ja, hallo?' vroeg ik.
'U spreekt nog eens met de oppas, 't Spijt me erg, maar... Ziet u,
ik heb het hem gezegd, maar nou wil hij weten of Sinterklaas dan
wél bestaat. '
'Ogenblikje, ' zei ik.
Henk zat in een levendig discussie over het oeuvre van Jan Wolkers.
Ik tikte hem op de schouder en vroeg: 'Zeg, Sinterklaas, hoe sta je
daar tegenover?'
'Waarom?' vroeg hij.
Ik wees naar de telefoon. 'Je oppas, ' zei ik. 'Nu God dan niet
bestaat, wil je kind weten hoe het dan zit met Sinterklaas. '
'Bestaat óók niet, ' zei Henk, met een maaiend handgebaar.
Ik ging terug naar het toestel en wiste de lieve grijsaard
telefonisch uit. 't Werd naar mijn gevoel wel eenzaam rond het
kereltje daar ginds op de W. C., maar ik zweeg, want bij het
opvoeden geldt in zeer sterke mate 'elk voor zich, God voor ons
allen', al klinkt de uitdrukking in dit verband misschien niet zo
gelukkig. Terwijl ik de fles weer hief, ging de telefoon ten derden
male. Voor ik de hoorn op nam riep ik: 'Henk! Kabouters, hoe zie je
die?'
'Heb ik al lang uitgeroeid, ' antwoordde hij.
't Was dan ook niet de oppas maar een knorrige abonnee, die door de
bezorger was vergeten en nuwilde dat ik hem de krant bracht. Dat
beloofde ik hem, kortheidshalve. Hopelijk hebben de kaboutertjes
het even gedaan.