Entertaining van opa

Op zondag, na de kerk, gaan de vrouwen naar huis en de mannen naar de dorpskroeg. Ze vullen de kleine, warme ruimte met de rook van hun sigaren en het geluid van hun stemmen. Alleen Gerrit wordt onbekwaam, maar dat is niks bijzonders, want dat wordt Gerrit elke dag. Hij is de lokale nietsnut, een logge man, met het gezicht van iemand die een probleem torst. Dat doet hij ook. Hij weet alleen niet wélk probleem. En hij drinkt om er achter te komen, denk ik.
Een sieraad van deze zondagse bijeenkomsten was jarenlang opa Joppe, een sinds mensenheugenis gepensioneerde heer van eenennegentig. Hij leest, eet en mompelt nog zonder bril en legt opmerkelijke afstanden te voet af, ofschoon er een bus rijdt, maar die wantrouwt hij en sinds de opheffing van de stoomtram heeft hij geen openbaar vervoermiddel meer betreden. In de kroeg schreeuwen ze allemaal tegen hem, hoewel er ook aan zijn gehoor nog niets mankeert, maar er zijn nu eenmaal grenzen en als je de negentig bent gepasseerd gaan zetegen je schreeuwen, daar valt niets aan te doen.
Opa Joppe woont in bij zijn oudste dochter, een heldere weduwe met handen aan haar lijf. Zij begeleidt hem al vele jaren des zondags naar de kerk en verliest hem, op de terugweg bij de dorpskroeg.
Zo ging dat ten minste tot voor een maand of wat. Toen is er verandering in gekomen.
Want opa Joppe begon het slachtoffer te worden van zijn fenomenale krasheid.
In alle kroegen ter wereld wekken zeer oude mannen, die wel ter been zijn en het glas nog doodleuk weten te vatten, een soort bijgelovige vertedering op. Zij zijn de stram wandelende voorbeelden van de heilzaamheid van het kwaad en daar alle kroeg-gangers hopen het ook zover te brengen, zeggen ze: 'Geef 'm er maar een van mij. '
Het is een plengoffer, om de voorzienigheid gunstig te stemmen.
Ook opa Joppe placht er op zondag van die of gene een paar te krijgen, zodat hij meestal darteier thuis kwam dan zijn begrensde financiële mogelijkheden hadden gereikt.
Goed, zondag is zondag.
Maar na zijn negentigste verjaardag werd het te dol.
Zijn klaarblijkelijke onverwoestbaarheid, begon nu ook de gierigsten onder de zondagsploeg te ontroeren, zodat hij fiks moest doordrinken om alle geoffreerde neuten achter zijn (nog echte) kiezen te krijgen.
Daar het distillaat niet aan hem voorbijging, begon zijn dochter zich zorgen te maken en toen hij, op een zondagmiddag, eens op het dorpsplein werd aangetroffen waar hij, geheel onbevoegd, het verkeer regelde, nam zij maatregelen om verder kroegbezoek te verhinderen.
Zo werd opa Joppe door gulheid gevloerd.
Hij zit nu zondags, na de kerk, in de voorkamer en nuttigt zeer langzaam de drie kelkjes waarvoor hij vroeger het geld afgepast mee kreeg.
Zijn dochter en twee van zijn kleinzoons entertainen hem tot het tijd wordt om te gaan eten. Zij kwartetten met hem of brengen het oude kienspel ter tafel, want daarin heeft de grijsaard wel eens schik getoond. En op een koffergrammofoon, die aan een van de jongens toebehoort, draaien ze plaatjes voor hem.
Opa Joppe zit er op die zondagen een beetje ontheemd bij. Zijn blik verwijlt elders en hij zou zo graag... Maar de organisatie die hem bezig en binnen moet houden is waterdicht. Als er, tussen twee spelletjes, even een gevaarlijke stilte valt, roept een der kleinzoons: 'Opa, zal ik heebabberieba nog eens voor je spelen?'
'Da's goed, ' antwoordt de oude, met een zucht.
En even later steekt het lied op.
'Dat vind je een leuk moppie, he opa?' zegt de dochter dan.