Een feestetentje

Die zilveren bruiloft hebben we achter de rug. We waren, zoals gebruikelijk, samen naar onze geboorteplaats, Den Haag, gegaan, 't Viel helaas op een zondag en dan maakt elke stad een wat overleden indruk. Maar we hebben er toch, met het lekkere vooruitzicht dat we 's avonds, in Diligentia, om Wim Kan en zijn Corrie zouden gaan lachen, wel aangenaam rondgezworven. Nogal planloos — want historische plaatsen hadden we niet te bezoeken. Het café ' 't Wachtje' aan de Bosbrug, waar ik haar voor het eerst aanschouwde en voor een volstrekt onbereikbare Fran9aise hield, omdat ze zat te praten met een Parijse vriendin, is in de oorlog door een bom met de grond gelijk gemaakt, dus daar hoefden we niet heen. We liepen gewoon maar wat rond, eigenlijk wel gelukkig. Mijn vrouw is maar door twee dingen ongelukkig te maken: als, bij een bepaalde weersgesteldheid, het riool in onze straat zo stinkt en als er een belastingbiljet komt. Dan zie ik de droefheid in haar ogen. Maar vandaag niet, want op zondag komt er geen post dus ook geen belastingbiljet en Den Haag ruikt eigenlijk wel lekker.
En wij bezochten een café, waar wij vroeger vaak kwamen en dronken er voorzichtig een glaasje sherry. Aan de bar leunde een kennelijke playboy en fluisterde tandschone schuttingtaai in het beeldige oorschelpje van een mooi meisje. Twee dikke mannen zaten naast elkaar op de krukken en bespraken iets zorgelijks, met lamentabele ruggen. Ze zagen er ontmoedigend uit. Misschien had de één een slecht huwelijk en was, voor de ander, zijn vrouw gereduceerd tot een dossier in de safe van zijn advocaat.
Er zijn veel slechte huwelijken.
Maar gelukkig merken de meeste mensen niet dat hun huwelijk slecht is. Ze denken gewoon dat het zo hoort. Ik heb een man gekend die het wél besefte en die zo'n ongelukkig huwelijk had, dat hij voortdurend de hand aan zich zelf wilde slaan, maar als hij dacht aan het grote aantal afscheidsbrieven dat hij dan zou moeten schrijven, ontzonk hem de moed. Zo bleef hij uit luiheid leven. Ik heb zijn gouden bruiloft nog meegevierd.
En wij verlieten de bar en er reed een tram voorbij. En ik dacht aan de conducteur die, toen we in onze verlovingstijd, op het lege vóórbalkon van de tweede wagen, een beetje met elkaar stonden te vrijen, door het luikje tegen me zei: 'Ja> an 't begin ken je d'r wel opvreten en later hebbie spijt dat je 't niet gedaan heb. '
En ik voelde geen spijt.
Zwijgend op de aangename manier, slenterden we naar het restaurant om lekker te eten, want dat hoort er toch bij. De oude kelner had een geheel uit wangzakken en plooien opgetrokken gelaat, waarop permanent de wat pruilende uitdrukking stond van iemand die denkt: Dat overkomt mij nou weer. Een ander niet. Nee — mij.
Terwijl hij aan ons tafeltje stond en de bestelling noteerde, kwam een vluchtige kennis langs en zei: 'Jullie zijn vijfentwintig jaar getrouwd vandaag, he? Gefeliciteerd hoor. '
'Bedankt, ' riepen we. Hij liep door met zijn gasten.
De kelner zei met een stem, die geheel bij zijn gelaat paste: 'Vijfentwintig jaar. Ach ja. Ik was laatst veertig jaar kelner. Hier, bij deze zelfde baas. Veertig jaar. Ze hebben me zo'n beetje gehuldigd. Maar toen de baas me toesprak, dacht ik: ach, ik had toen ik jong was, eigenlijk veel beter hier weg kunnen gaan, dan had ik het misschien ergens anders veel verder geschopt. Maar je blijft. Uit bangigheid. '
Na deze korte feestrede ging hij, op zijn platvoeten, heen om onze bestelling door te geven. Hij bedoelde het niet kwaad, geloof ik. Hij was meer een geboren miesmacher.
Mijn vrouw hief haar sherryglas en zei, met een glimlach: 'Proost, bangerd. '
En ik hief ook mijn glas. Maar ik zweeg. Want ik was op dat moment erg druk bezig haar te beminnen.