18

 

 

 

 

 

 

Toen ze erin slaagden om met z’n zessen bij elkaar te komen, koos Branna voor een feestelijke maaltijd van ribstuk, geroosterde pompoen en erwten met boter en munt.

‘Ik had niet verwacht dat je er zo veel werk van zou maken,’ zei Connor, die het vlees in porties verdeelde. ‘Maar je hoort mij niet klagen, hoor.’

‘Het is de eerste keer sinds bijna een week dat we met z’n allen bij elkaar zijn,’ zei Branna. ‘We hebben tussendoor met elkaar gesproken en we weten allemaal wat we hebben gedaan en hoe ver we zijn. De drank ziet er goed uit. Ik heb er vanmiddag nog naar gekeken.’ Ze schepte een lepel pompoen op haar bord en gaf de schaal door. ‘Connor en ik hebben een tweede fles gemaakt van het gif dat we nodig hebben voor Cabhan, dus net als met het brouwsel voor de demon hebben we die achter de hand als er iets misgaat.’

‘Ik ga niet denken aan mislukkingen.’ Meara gaf de erwten door aan Boyle. ‘Die vuile schoft achtervolgt ons nu al bijna een jaar, de drie nog langer, dat weet ik, maar dit jaar heeft hij ons bijna onophoudelijk belaagd en getreiterd. Drie keer is scheepsrecht, toch? Daar geloof ik in en daar denk ik aan, elke keer als ik hem tijdens een buitenrit zie rondsluipen.’

‘Vandaag weer?’ vroeg Branna.

‘Elke dag tegenwoordig. Hij loert vanuit de struiken en loopt soms zelfs een stukje mee. Het lijkt of hij steeds wat dichter bij het pad komt. Zo dichtbij dat Roibeard al twee keer op hem af is gedoken. Op hem of wat het ook maar is.’

‘Hij doet het om ons op stang te jagen,’ merkte Boyle op. ‘Dus dat moeten we niet laten gebeuren.’

‘Precies.’ Connor, die klaar was met het snijden van het vlees, nam een portie op zijn bord. ‘Hij wordt sterker, of brutaler, of allebei. Ik heb hem zien rondsluipen toen ik met de buizerds op pad was. Maar vandaag hoorde ik van Brian dat hij een wolf het pad had zien oversteken.’

‘Mevrouw Baker had hem ook al gezien,’ voegde Branna eraan toe.

‘Inderdaad. Nu is Brian iemand die bij een onverwachte windvlaag al denkt dat de wereld vergaat, maar ik heb hem er gelukkig van kunnen overtuigen dat hij alleen maar een zwerfhond had gezien. Maar het is zorgwekkend dat hij zich aan anderen vertoont.’

‘Zou hij ze kwaad doen?’ vroeg Iona fel. ‘We kunnen niet toestaan dat hij onschuldige mensen iets aandoet.’

‘Dat zou kunnen.’ Fin bewaarde zijn kalmte. ‘Hij zal zijn krachten waarschijnlijk liever voor ons bewaren, maar hij zou anderen wel degelijk kwaad kunnen doen. Iemand met toverkracht zou hem in de verleiding kunnen brengen, want daar zou hij zich als het ware mee voeden.’

‘Of een vrouw.’ Boyle wachtte even en knikte toen niemand reageerde. ‘We weten allemaal dat hij op dat gebied zo zijn behoeften heeft. Dus zou hij een vrouw aanvallen? En als we denken dat hij dat zal doen, hoe kunnen we hem dan tegenhouden?’

‘We kunnen de bescherming over een groter gebied uitspreiden,’ begon Branna. ‘Als hij zou besluiten om die dorst te lessen, dan zou hij daar een jonge, aantrekkelijke vrouw voor uitkiezen. Iemand die kwetsbaar is. We kunnen doen wat in ons vermogen ligt.’

‘Zo zou ik het niet aanpakken.’ Fin sneed zeer nauwkeurig het vlees van het bot. ‘Hij kan overstappen naar een andere tijd, hij kan gaan en staan waar hij wil. Waarom zou hij extra aandacht vestigen op waar hij is en wat hier zijn plannen zijn? Als ik hem was zou ik minstens honderd jaar teruggaan in de tijd en doen waar ik zin in had, zonder hier de boel te alarmeren.’

‘Dus we kunnen er niks aan doen. We kunnen degenen die hij kwaad wil doen niet helpen,’ zei Iona.

‘We gaan hem vernietigen,’ bracht Branna haar in herinnering. ‘Daarmee doen we alles wat er gedaan moet worden.’

‘Maar de dag van Sorcha’s dood is pas over een maand.’

‘Hij heeft achthonderd jaar de tijd gehad om de gruwelijkste dingen te doen.’ Boyle legde zijn hand op die van Iona. ‘We kunnen ons alleen met het heden bezighouden.’

‘Ik weet het, ik weet het. Maar evengoed zijn onze mogelijkheden beperkt. We hebben hier zo veel toverkracht, maar we kunnen niet voorkomen dat hij andere mensen kwaad doet.’

‘Ik kijk elke ochtend en elke avond door het kristal,’ zei Branna tegen haar. ‘Soms nog vaker. Ik heb hem aan het werk gezien, en ik heb hem een aantal tovermiddelen zien bereiden. Er komt altijd bloed aan te pas, maar ik heb hem nog nooit een sterfelijk wezen of een heks naar zijn grot zien brengen. Ik heb nog niets gezien of gehoord waar wij iets aan hebben.’

‘Het is het enige wat we kunnen doen tot we in actie komen.’ Connor keek de tafel rond. ‘Dat duurt nog een maand, en dat lijkt lang, maar we hebben voor die tijd nog meer te doen. We hebben het brouwsel en de toverformule nodig voor de ketel om de steen te vernietigen. Met licht, zoals Branna zei in haar voorspelling.’

‘Daar heb ik iets heel goeds voor,’ verzekerde Branna hem. ‘Ik heb alleen jou en Iona nodig om het af te maken. Dat is iets wat de drie moeten doen,’ legde ze de anderen uit.

‘En dat gaat gebeuren,’ antwoordde Connor. ‘Maar we hebben de naam nog niet, en zolang we die niet hebben, kunnen we het niet afmaken. Ondanks het gif en het licht.’

‘We moeten de wolf tevoorschijn lokken,’ zei Branna peinzend. ‘Lang genoeg zodat ik, of Fin, bedenk ik nu, de tijd heeft om zijn geest te doorzoeken en de naam te vinden.’

‘We weten niet of hij in die gedaante de naam in zijn hoofd heeft,’ merkte Fin op. ‘We moeten het doen als Cabhan slaapt. Hij móét een keer slapen.’

‘Denk je erover om zijn dromen binnen te gaan?’ Connor schudde zijn hoofd. ‘Dat is veel te gevaarlijk, Fin. Voor jou nog veel gevaarlijker dan voor wie dan ook.’

‘Als Branna het kristal in de gaten houdt en we weten wanneer hij slaapt, kan ik zijn geest binnengaan terwijl de rest van jullie klaarstaat om me eruit te trekken.’

‘Daar werk ik niet aan mee. Echt niet,’ zei Branna, toen Fin haar aankeek. ‘Ik ben niet van plan om jou en ons allemaal in gevaar te brengen. We hebben nog weken de tijd om er zelf op een andere manier achter te komen. De laatste keer wist je nog maar net te ontkomen.’

‘Dit is niet hetzelfde.’

‘Ik ben het met Branna eens,’ bracht Boyle naar voren. ‘Hij zou jou harder aanpakken dan wie dan ook. Als het erop aankomt en er echt geen andere manier is, moet iemand anders het doen. Een van de anderen hier.’

‘Omdat jullie mij niet vertrouwen.’

‘Doe niet zo achterlijk,’ zei Boyle koel. ‘Er zit hier niemand aan deze tafel die jou zijn leven of het leven van zijn geliefden niet zou toevertrouwen.’

‘Je wordt gewaardeerd.’ Meara boog zich fronsend naar Fin toe. ‘Dat is de reden. En we hebben geen tijd voor het soort achterlijke opmerkingen dat jij net maakte.’

‘Sorry daarvoor, maar het is een feit dat wat jullie als een risico zien, ook een voordeel is. Ik kan sneller zijn dromen in en uit gaan dan jullie allemaal.’

‘Het is van de baan.’ Connor ging rustig door met eten. ‘En het is zonde van het lekkere eten om er toch op door te gaan. Hoe dan ook, ik heb hierover nagedacht en als jullie het willen horen, wil ik er wel iets over zeggen.’

‘Hij heeft nagedacht.’ Meara glimlachte en gaf hem een zetje met haar elleboog. ‘Dat mag wel in de krant.’

‘Ik had bedacht dat we het misschien met Kathel konden proberen. Kathel zou tijdens de wandelingen of de buitenritten met mij mee kunnen gaan, of met Meara of Iona. Misschien dat Kathel erachter kan komen wat zich in de geest van de wolf afspeelt, en dan kan Branna het weer horen van Kathel.’

‘Dat klinkt nog niet zo gek,’ zei Branna nadenkend.

‘Dank je wel.’ Connor pakte nog een karbonaadje.

‘Ik kan hem toestemming geven om te gaan, dan zien we wel wat er gebeurt. Ik heb nagedacht over het visioen dat ik heb gehad toen we het brouwsel klaar hadden, en over de woorden die ik toen heb gezegd, die niet van mezelf waren. Drie en drie en drie.’

‘Nou, de drie hier, de drie in hun eigen tijd,’ zei Connor, ‘en Fin, Boyle en Meara. Het lijkt me duidelijk.’

‘Het voelde als meer. Het is moeilijk uit te leggen, maar het voelde als meer. En zelfs als het zo simpel is, moeten we ervoor zorgen dat Sorcha’s drie op dat moment op die plek zijn, samen met ons. Het is in onze tijd, dat was duidelijk. Niet hun tijd, maar die van ons. Dus we moeten zorgen dat Cabhan daar ook is en blijft.’

‘Bel, boek, kaars.’ Iona schoof de erwten heen en weer op haar bord. ‘Basisgereedschappen. En onze gidsen moeten daar zijn.’

‘Bloed en dood volgen.’ Meara pakte de wijn en schonk haar en Iona’s glas vol. ‘Dat hebben we steeds geweten. Of het nou het bloed en de dood zijn van een heks, een demon of een sterfelijk wezen.’

‘Jullie worden gewaardeerd.’ Branna keek van Meara naar Boyle. ‘Zus en broer, jullie worden gewaardeerd voor de keus die jullie hebben gemaakt voor liefde en trouw, voor rechtvaardigheid en licht. We hebben altijd geweten hoe waardevol jullie zijn, maar we weten nu dat het lot dat ook weet.’

Er speelde een gedachte door haar hoofd, maar ze duwde die naar de achtergrond toen Connor zich vooroverboog om Meara te kussen en aan het lachen te maken. En ze liet de gedachte als een lint rondwervelen door haar geest terwijl haar cirkel de maaltijd afsloot.

 

De dagen daarna bestudeerde ze dat lint en liet het keer op keer door haar gedachten spelen. Ze wist hoe het gedaan moest worden, maar ze wilde zeker weten dat het moest gebeuren. En wat ze ook zou besluiten, uiteindelijk was het een keus die ze met z’n allen moesten maken.

Ze glipte uit bed en nam in een opwelling haar viool mee. Ze liet Fin slapen en liep de trap af naar haar werkplaats, waar ze haar kristallen bol op een stelling bewaarde. Nadat ze hem op de tafel had gezet, maakte ze vuur en stak drie kaarsen aan. Daarna speelde ze zachtjes op haar viool en keek naar Cabhan, die in een donkere holle ruimte in zijn grot lag te slapen in een weelderig gouden bed.

Het vuur smeulde zachtjes en had een rode gloed. Ze vroeg zich af wat voor beelden hij in de vlammen zag. Bloed en dood, zoals was voorspeld? Of zag hij alleen zijn eigen verlangens?

Ze had haar muziek naar hem toe kunnen sturen om zijn slaap te verstoren, zoals zijn gedachten vaak haar slaap verstoorden. Maar ze wilde geen spoor achterlaten dat hij zou kunnen volgen naar wat zij liefhad.

Dus speelde ze voor haar eigen troost en plezier en hield de wacht.

Ze voelde zijn aanwezigheid al voor hij iets zei en keek opzij toen Fin naast haar kwam zitten.

‘Je slaapt niet genoeg, en als je slaapt, rust je niet genoeg uit.’

‘Als dit achter de rug is, doe ik dat allebei. Kijk eens hoe rustig hij slaapt. Is dat geen gezegde? Dat de schuldigen weinig slaap missen? Ik dacht dat het zoiets was.’

‘Maar hij droomt, dat weet ik zeker.’

‘Zet het uit je hoofd, Finbar. Het is jouw mening tegenover die van ons vijven, dus je zult je moeten schikken. Ik ken het gevoel. Ik dacht erover om hem een slechte nacht te bezorgen door mijn muziek zijn dromen in te sturen. Maar waarom zou ik? Wat we doen, wat we sturen, kan tegen ons worden gebruikt. En we weten wat we gaan doen als maart op zijn eind loopt.’

‘Wat gaan we dan doen? Er zit iets daarbinnen.’ Hij tikte tegen haar slaap. ‘Iets wat je ons niet vertelt. Hou je iets voor ons verborgen, Branna?’

‘Helemaal niet. Ik heb het alleen nog niet helemaal uitgedacht. Ik beloof je dat ik het jou en de anderen zal vertellen, hoe ik er uiteindelijk zelf ook tegenover sta. Maar daar wil ik eerst zekerheid over hebben.’

‘Kom dan terug naar bed. Vannacht zal hij je geen naam geven, en hij zal ook geen kwaad aanrichten. Hij slaapt, en dat moet jij ook doen.’

‘Goed.’ Ze legde haar viool voorzichtig in de kist en pakte Fins hand. ‘Kathel gaat morgen weer naar buiten. Hij is mee geweest met Connor, Meara, Iona, Boyle en ook met jou. Jullie hebben allemaal de wolf gezien. Ik zie hem via Kathel. Maar het enige wat hij – of ik – in zijn geest kan vinden is woede en… achterdocht,’ zei ze, terwijl ze de keuken doorliepen, naar de trap. ‘Dat is iets anders dan een actieve gedachte. Maar hij weet de naam, zoals wezens zoiets weten.’

‘Ik ga morgen met Connor mee, samen met de buizerds en Kathel. Misschien dat we samen – ik, jouw hond, en Connor voor de extra toverkracht – kunnen vinden wat we nodig hebben.’

‘Jij en ik moeten het zijn,’ besefte ze. ‘Hij verwart mij af en toe met Sorcha, en hij hunkert nog steeds naar haar – en naar jou. Wij tweeën, met Kathel. En de twee die zich met de hond kunnen verenigen. Dat had ik moeten bedenken.’

‘Je denkt al genoeg. We gaan hier morgen mee verder.’ Hij trok haar in bed en sloeg zijn armen om haar heen. ‘Ga nu maar slapen.’

Voor ze doorhad wat hij van plan was en een blokkade kon opwerpen, gaf hij haar een kus op haar voorhoofd en liet haar zachtjes insluimeren.

Een poosje lag hij naast haar in een strook bleek maanlicht, maar toen viel ook hij in slaap.

En eenmaal in slaap kwamen de dromen.

Baru’s hoeven sloegen tegen de harde zandweg, die nog niet was ontdooid. Hij kende dit land niet, en toch ook wel, dacht Fin. Ierland. Hij rook Ierland, maar niet zijn thuis. Niet zijn eigen plek in dit land.

De donkere nacht, met een paar verre, twinkelende sterren en het aarzelende licht van een maan die nu en dan achter de wolken verdween, sloot zich om hem heen.

De maan had een rood waas, als van bloed. Als van de dood.

De wind voerde een rooklucht mee, en in de verte meende hij de flikkering te zien van een vuur. Een kampvuur.

Hij droeg een cape. Hij hoorde hem wapperen in de wind terwijl ze in woeste vaart over de kronkelende weg galoppeerden. De haast verteerde hem. Hoewel hij niet wist waar hij was, wist hij dat hij hier moest zijn.

Bloed en dood volgen. De woorden echoden in zijn hoofd. Hij spoorde het paard tot nog grotere snelheid aan en verhief zich met Baru in de lucht onder de met het rode waas bedekte maan.

De wind suisde door zijn haar en rukte aan zijn cape, zodat het geluid als een lied zijn oren vulde. En toch hoorde hij erdoorheen het heldere geluid van hoefgetrappel.

Hij keek naar beneden en zag de ruiter die met wapperende, blonde haren voortraasde, met een ruime voorsprong op degenen die hem in grote vaart volgden.

En hij zag de kolkende mist die de ruiter als een deken bedekte en hem van de anderen afsloot.

Zonder een moment te aarzelen dook Fin naar beneden en drong met zijn paard de smerige deken van mist binnen. De mist was zo dicht dat hij de wind en de lucht afsloot en Fin bijna stikte. Het licht van de weinige sterren en de wazige, bloedrode maan doofde uit als een kaarsvlam die door vingers wordt uitgeknepen.

Hij hoorde de schreeuw, het gillen van een paard, en voelde de angst, de paniek en de pijn van het dier. Fin stak bliksemsnel zijn hand omhoog, ving het zwaard dat hij naar zich toe had gebracht en liet het ontvlammen.

Hij schoot naar voren en sloeg de mist uiteen met zijn zwaard, kapte zich met zijn vuur en zijn wilskracht een weg door de bittere kou.

Heel even zag hij de ruiter: het lichte haar, de donkere cape, de zwakke glans van een koperen speld en het zwaard waarmee hij de aanval van de wolf probeerde af te slaan.

Toen trok de mist weer dicht.

Fin stormde blindelings naar voren, hakte in op de mist en slaakte een kreet in de hoop dat de wolf zijn aandacht van de man zou laten afleiden en achter hem aan zou komen. Hij riep een woeste stormwind op om de dikke, smerige deken van mist die hem omhulde uiteen te rijten. Door de gerafelde mistflarden zag hij het paard struikelen en de wolf opnieuw ineenduiken voor de sprong. Hij wierp zijn toverkracht voor zich uit om de aanval te blokkeren en stortte zich in de strijd.

De wolf draaide zich om en zijn rode ogen en de rode steen brandden als vuur. Hij vloog Fin naar de keel, zo razendsnel dat die alleen tijd had om Baru om zijn as te laten draaien. Klauwen haalden zijn linkerarm van schouder tot pols open. Door de kracht werd hij bijna uit het zadel geworpen en de brandende pijn spoelde als een vloedgolf door hem heen. Hij haalde uit met zijn vlammende zwaard, trok een schroeiende snede over de flank van de wolf en voelde meteen hoe een ijskoude pijn door het teken op zijn schouder trok.

Hij draaide opnieuw om en hakte in op de mist, die zich weer om hem heen sloot en hem het zicht benam. Toen hij zich had vrijgevochten, zag hij dat de manoeuvre hem ruimte had gekost. In een explosie van kracht deed hij een nieuwe uitval, maar de wolf vloog al door de lucht. Hoewel de gewonde strijder uithaalde met zijn zwaard, schoot de wolf rakelings over de kling en beet zijn kaken vast in zijn keel.

Met een kreet van woede dreef Fin Baru door de schuivende mistgordijnen naar voren.

Paard en ruiter vielen neer en met een triomfantelijk gehuil verdween de wolf in de oplossende mist.

Baru stond nog niet stil toen Fin van zijn rug sprong. Hij liet zich naast de man met het lichtblonde haar en de brekende blauwe ogen op de grond vallen.

‘Blijf bij me,’ zei Fin tegen hem en hij legde zijn hand op de gapende wond. ‘Kijk me aan. Kijk in me. Ik kan je helpen. Blijf bij me.’

Maar hij wist dat de woorden hol waren. Hij had niet de macht om de doden te genezen, en onder zijn handen lag de dood.

Hij voelde het, de laatste hartslag, de laatste ademtocht.

‘Je hebt voor hem gebloed.’

Terwijl de woede, de pijn en het verdriet nog als een storm door zijn lichaam raasden, keek Fin op en zag de vrouw. Branna, was zijn eerste gedachte, maar bijna op hetzelfde moment wist hij dat hij zich vergiste.

‘Sorcha.’

‘Ik ben inderdaad Sorcha. Ik ben de Zwarte Heks van Mayo. Het is mijn man, die daar dood op de grond ligt. Daithi, de moedige en stralende.’

Haar jurk, die zo grijs was als de mist, sleepte over de grond terwijl ze dichterbij kwam en Fin met haar donkere ogen strak aankeek.

‘Ik zie hem sterven, nacht na nacht, jaar na jaar, eeuw na eeuw. Dit is mijn straf voor het verraden van mijn gave, mijn gelofte. Maar vannacht heb jij voor hem gebloed.’

‘Ik was te laat. Ik heb het niet kunnen voorkomen. Zijn redding had misschien iedereen kunnen redden, maar ik was te laat.’

‘We kunnen niet veranderen wat was, maar toch ligt jouw bloed, het bloed van mijn geliefde en dat van Cabhan vannacht op deze grond. Niet om te veranderen wat was, maar om te tonen wat kan zijn.’

Ook zij knielde op de grond en drukte haar lippen op die van Daithi. ‘Hij is voor mij gestorven, en voor zijn kinderen. Hij is gestorven als een moedig, trouw mens, wat hij altijd is geweest. Ik ben het die heeft gefaald. Ik was het die jou uit blinde woede schade heeft gedaan, die jou, een onschuldige, heeft vervloekt. Jou en vele anderen die je zijn voorgegaan.’

‘Uit verdriet,’ zei Fin. ‘Uit verdriet en pijn.’

‘Verdriet en pijn?’ Haar donkere ogen schoten vuur. ‘Dat is geen excuus. Ik heb jou vervloekt, en al degenen die er tussen jou en Cabhan zijn geweest, en zoals het geschreven staat is wat ik de wereld in heb gestuurd in drievoud op me teruggeslagen. Ik heb mijn kinderen belast, en alle kinderen die na hen zijn gekomen.’

‘Je hebt hen gered. Je hebt je eigen leven voor hen gegeven. Je leven en je toverkracht.’

Ze glimlachte nu, en hoewel er verdriet leefde in haar glimlach, zag hij Branna in haar ogen. ‘Ik heb vastgehouden aan dat verdriet, alsof het een minnaar was, of een teerbemind kind. Ik denk dat mijn verdriet me al die tijd heeft gevoed. Ik wilde zelfs niet geloven wat ik met mijn eigen ogen kon zien. Van jou en wat je in je had. Ook al wist ik dat niet alleen Cabhans bloed door je aderen stroomde, toch kon ik de waarheid niet accepteren.’

‘Welke waarheid?’

Ze keek neer op Daithi. ‘Je draagt ook zijn bloed. Meer dat van hem dan van Cabhan, weet ik nu.’

Met een hand die rood zag van zijn eigen bloed en dat van Daithi greep Fin haar arm. Toverkracht lichtte op bij het contact. ‘Wat bedoel je?’

‘Cabhan genas – het wezen dat in hem zit hielp hem te verrijzen uit de dood, nadat ik hem tot as had verbrand. En toen hij was genezen, zocht hij wraak. Mijn kinderen kon hij niet krijgen, die waren buiten zijn bereik. Maar Daithi had zussen, en een van hen was zo mooi, zo onbedorven, zo lief. Hij koos haar en nam haar, en plantte tegen haar wil zijn zaad in haar. Zij blies haar laatste adem uit toen het kind ter wereld kwam. Jij komt voort uit dat kind. Uit haar. Uit Daithi. Jij komt uit hem voort, en dus, Finbar van de Burkes, kom je voort uit mij. Ik heb je onrecht aangedaan.’

Voorzichtig maakte ze Daithi’s speld los, die ze voor hem had gemaakt als bescherming en die paard, hond en buizerd verbeeldde, als symbool van hun drie kinderen. ‘Deze is van jou, want je komt uit hem voort. Vergeef me.’

‘Ze heeft jouw gezicht, en ik hoor haar in elk woord dat je zegt.’ Hij keek neer op de speld. ‘Ik draag nog steeds Cabhans bloed.’

Sorcha schudde haar hoofd en sloot zijn vingers om het koper. ‘Licht bedekt het donker. Ik zweer je bij alles wat ik ooit ben geweest, als ik de vloek die ik je heb opgelegd zou kunnen verbreken, zou ik dat doen. Maar dat is niet aan mij.’

Ze stond op en hield zijn hand vast terwijl ze samen naast Daithi’s lichaam stonden. ‘Bloed en dood hier, bloed en dood in de toekomst. Ik kan het niet veranderen. Ik geef mijn vertrouwen, zoals ik mijn toverkracht aan mijn kinderen heb gegeven, aan de drie die uit hen zijn voortgekomen, aan de twee die naast hen staan, en aan jou, Finbar van Daithi, die zowel het licht als de duisternis in je draagt. Cabhans tijd moet ten einde komen, en er moet een einde komen aan wat zich met hem heeft verenigd.’

‘Weet je zijn naam?’

‘Ook dat is niet aan mij. Vernietig hem, maar niet uit wraak, want dat leidt slechts tot meer bloed en meer dood, zoals ik maar al te goed heb geleerd. Vernietig hem, omwille van het licht, de liefde en al degenen die uit je zullen voortkomen.’

Ze kuste hem op zijn wang en deed een stap achteruit. ‘Onthoud: de liefde beschikt over krachten die alle magie te boven gaan. Ga terug naar haar.’

Hij werd verward en gedesoriënteerd wakker en hoorde meteen Branna, die wanhopig zijn naam riep.

Ze zat in het flauwe ochtendlicht over hem heen gebogen en drukte haar handen tegen zijn gewonde arm. Ze huilde terwijl ze warmte in de wond pompte. Iets in hem staarde haar verbijsterd aan.

Branna huilde nooit.

‘Kom terug, kom terug. Ik kan deze wond niet genezen. Ik kan het bloeden niet stelpen. Kom terug.’

‘Ik ben hier.’

Ze liet snikkend haar adem ontsnappen en keek van de wond naar zijn gezicht, terwijl tranen over haar wangen stroomden. ‘Blijf bij me. Ik kon niet bij je komen. Ik kan het bloeden niet stelpen. Ik kan niet… O, godzijdank, alle goden zij dank. Het geneest nu. Blijf hier, blijf. Kijk me aan. Fin, kijk me aan. Kijk in me.’

‘Ik kon hem niet genezen. Hij is onder mijn handen gestorven. Het is zijn bloed op mijn handen. Zijn bloed op me, in me.’

‘Ssst, rustig maar. Laat me mijn werk doen. Dit zijn diepe, gemene wonden. Je hebt al te veel bloed verloren.’

‘Je huilt.’

‘Niet waar.’ Maar haar tranen vielen op de wond en sloten die sneller dan haar handen. ‘Stil, niets zeggen, laat me dit afmaken. Het geneest nu goed. Je zult een drankje nodig hebben, maar het geneest goed.’

‘Ik heb geen drankje nodig.’ Hij voelde zich evenwichtiger, sterker en in alle opzichten helderder. ‘Ik voel me prima. Maar jij trilt helemaal.’ Hij ging overeind zitten en streek zachtjes met zijn vingers over haar vochtige wangen. ‘Misschien heb jij een drankje nodig.’

‘Heb je nog pijn? Controleer je arm. Beweeg hem, buig hem, zodat we kunnen zien of hij helemaal in orde is.’

Hij deed wat ze vroeg. ‘Alles werkt, en nee, ik heb geen pijn meer.’ Toen zag hij de lakens, die bedekt waren met bloed. ‘Is dat allemaal van mij?’

Hoewel ze nog steeds beefde, stond ze op en verving de lakens met een gedachte door schone. Maar ze liep de badkamer in om haar handen te wassen. Ze had tijd en afstand nodig om haar zenuwen in bedwang te krijgen.

Ze kwam terug en trok een badjas aan.

‘Hier.’ Fin had twee glazen whisky in zijn handen en gaf er een aan haar. ‘Ik denk dat jij dit meer nodig hebt dan ik.’

Ze schudde alleen maar haar hoofd en ging voorzichtig op de rand van het bed zitten. ‘Wat is er gebeurd?’

‘Vertel eerst jouw verhaal.’

Ze sloot even haar ogen. ‘Goed dan. Je begon te woelen in je slaap. Heel wild. Ik probeerde je wakker te maken, maar dat lukte niet. Ik probeerde binnen te komen in je droom, om je eruit te trekken, maar ik kon het niet. Het was alsof ik voor een muur stond waar ik niet overheen kon komen, wat ik ook probeerde. Toen waren er opeens die wonden in je arm, waar het bloed uit gutste.’

Ze moest even stoppen en drukte haar handen tegen haar gezicht om tot rust te komen.

‘Ik wist dat ik je niet kon bereiken. Ik probeerde je terug te halen. Ik probeerde de wonden te genezen, maar het bloeden ging door, wat ik ook deed. Ik dacht dat je in je slaap dood zou gaan, gevangen in een of andere droom waar hij je in had gesleurd en waar ik niet bij je kon komen. Je zou doodgaan omdat ik je niet kon bereiken. Hij had je van me weggenomen, net op het moment dat ik je leek terug te hebben. Je zou doodgaan omdat ik niet sterk genoeg was om je te genezen.’

‘Maar dat heb je wel gedaan, en ik ben niet doodgegaan, toch?’ Hij kwam achter haar zitten en drukte een kus op haar schouder. ‘Je huilde om me.’

‘Tranen van paniek en frustratie.’

Maar toen hij weer haar schouder kuste, draaide ze zich met een ruk om, sloeg haar armen om hem heen en wiegde heen en weer. ‘Waar was je? Waar had hij je mee naartoe genomen?’

‘Hij heeft me niet meegenomen, dat weet ik zeker. Ik ging terug naar de nacht dat Cabhan Daithi heeft vermoord. Ik zag Sorcha. Ik sprak met haar.’

Branna rukte zich los. ‘Je sprak met haar.’

‘Net zoals ik nu met jou praat. Je lijkt zo op haar.’ Hij streek haar haar naar achteren. ‘Je lijkt zo verschrikkelijk veel op haar. Haar ogen zijn donker, maar ze hebben dezelfde blik. Het is de kracht die erin zit. En de magie.’

‘Wat zei ze tegen je?’

‘Dat zal ik je vertellen, maar ik denk dat de anderen het ook moeten weten. En eerlijk gezegd wil ik wel graag even wat tijd hebben om het te verwerken.’

‘Dan zal ik de anderen zeggen dat ze moeten komen.’

Ze kleedde zich aan, zonder hem verder nog vragen te stellen. Eigenlijk had zij ook tijd nodig om tot zichzelf te komen en zich te wapenen. Sinds de dag dat ze het teken op hem had gezien had ze zich niet meer zo bang en ellendig gevoeld. Ze vroeg zich af of deze heftige gevoelens haar vermogen hadden geblokkeerd om hem te genezen en hem weg te halen uit de droom. En ze wist daar geen antwoord op.

Toen ze naar beneden ging, zag ze dat hij theewater had opgezet en dat er al koffie op haar stond te wachten.

‘Jij denkt natuurlijk dat je voor ons allemaal ontbijt moet maken,’ begon hij. ‘Maar we kunnen best voor onszelf zorgen.’

‘Het geeft me iets te doen. Als je wilt helpen, was en snij dan wat aardappelen. Dat kun je wel.’

Ze werkten in stilte tot de anderen binnen kwamen druppelen.

‘Zo te zien krijgen we een uitgebreid ontbijt,’ merkte Connor op. ‘Maar het is er nog wel verdomd vroeg voor. Avontuur gehad?’ vroeg hij aan Fin.

‘Dat kun je wel zeggen.’

‘Maar je bent gezond.’ Iona raakte zijn arm aan, alsof ze het voor zichzelf wilde controleren.

‘Inderdaad, en bovendien slim genoeg om de taak die me is toegewezen over te dragen aan Boyle, want die is daar veel beter in dan ik.’

‘Dat is bijna iedereen.’ Boyle rolde zijn mouwen op en voegde zich bij Branna.

In een verwachtingsvolle sfeer dekten ze de tafel, zetten thee en koffie en sneden het brood.

Toen iedereen aan tafel zat, richtten alle ogen zich op Fin.

‘Het is een vreemd verhaal, hoewel we een deel ervan kennen uit de boeken. Ik zat op Baru’s rug en reed in wilde galop over een zandweg die nog hard was van de winter.’

Hij vertelde zijn verhaal en deed zijn best om geen detail over te slaan.

‘Wacht even.’ Boyle stak zijn hand op. ‘Hoe kun je weten dat Cabhan je hier niet in heeft gesleept? De wolf viel je aan en vloog je naar de keel, en onze Branna kon niet bij je komen om je te helpen of terug te halen. Het klinkt als het werk van Cabhan.’

‘Ik verraste hem, daar durf ik op te zweren. De wolf viel me alleen aan omdat ik daar was en me misschien zou bemoeien met de moord. Als Cabhan me kwaad wilde doen, waarom heeft hij me dan niet opgewacht en aangevallen? Nee, hij had het op Daithi gemunt, en mijn komst was voor hem onverwacht. Ik kon hem niet redden, en achteraf bezien was dat ook nooit de bedoeling.’

‘Hij was een offer,’ zei Iona rustig. ‘Zijn dood heeft net als Sorcha’s dood de drie in het leven geroepen.’

‘Hij had net zulke helderblauwe ogen als jullie. Toen ik weer iets kon zien, zag ik hoe moedig en meedogenloos hij vocht. Maar ondanks dat en ondanks de hulp die ik hem kon geven, veranderde dat niets aan wat er gebeurde. Cabhan was ongelofelijk machtig, machtiger dan nu. Sorcha heeft die macht getemperd, ook al heeft hij zich hersteld. Ik denk dat hij op dit moment gedeeltelijk wordt voortgedreven door het verlangen om die macht terug te krijgen. En daarvoor moet hij de drie hun macht ontnemen.’

‘Dat zal nooit gebeuren,’ zei Branna. ‘Vertel hun de rest. Ik weet er maar een klein deel van.’

‘Daithi viel. Ik dacht dat ik zijn wond zou kunnen genezen, maar daar was het te laat voor. Bijna op hetzelfde moment dat ik mijn handen op zijn lichaam legde, blies hij zijn laatste adem uit. En toen kwam zij. Sorcha.’

‘Sorcha?’ Meara zette de koffiekop waar ze net van wilde drinken neer. ‘Was ze daar, bij jou?’

‘We spraken met elkaar. Het was alsof we een hele poos op die bebloede weg stonden, maar ik denk niet dat dat zo was.’

Hij vertelde over haar verdriet, haar berouw en haar kracht. En toen over de woorden die zo veel in hem hadden veranderd.

‘Daithi? Jij stamt af van Daithi? Jouw bloed is vermengd met dat van hem en Cabhan?’ Ontdaan kwam Branna langzaam overeind. ‘Hoe heb ik dat niet kunnen zien? Hoe hebben we dat allemaal niet kunnen zien? Je draagt hem in je. Wat jij in je draagt zorgt ervoor dat Cabhan steeds wordt teruggeslagen. Maar ik heb het niet gezien. Of ik wilde het niet zien. Want ik zag het teken.’

‘Hoe had je moeten zien wat ik zelf niet kon zien? Ik zag het teken en liet dat net zo zwaar wegen als jij. Zwaarder nog, denk ik. Zij wist het, zei ze, zij wist het, maar ze geloofde het niet, of durfde er niet op te vertrouwen. Ik denk dat zij me daarnaartoe heeft gehaald om te zien wat ik zou doen. De laatste test van wat het sterkst in me brandde.’

Hij stak zijn hand in zijn zak. ‘En aan het eind gaf ze me dit.’ Hij opende zijn hand en liet de speld zien. ‘Ze gaf aan mij wat ze voor hem had gemaakt.’

‘Daithi’s speld. Sommigen hebben ernaar gezocht.’ Branna ging weer zitten en bestudeerde de koperen speld. ‘We dachten dat hij verloren was geraakt.’

‘De drie gidsen als één.’ Connor stak zijn hand uit en Fin gaf hem de speld. ‘Omdat jij de enige van ons bent die met alle drie kan praten. Hij is altijd voor jou geweest. Hij heeft op je gewacht, opdat zij hem aan je kon geven.’

‘Ze ziet Daithi elke nacht sterven, vertelde ze me. Als straf voor de vloek. Ik vind de goden erg wreed, dat ze een rouwende vrouw zo zwaar veroordelen. Bloed en dood, zei ze, net als jij, Branna. Bloed en dood volgen, en zo geeft ze ons – ons allemaal, en haar kinderen – haar vertrouwen. Wij moeten hem vernietigen, maar niet uit wraak, hoewel ik moet bekennen dat wraak voorheen in mij de boventoon voerde. We moeten hem vernietigen omwille van het licht, de liefde en allen die uit ons zullen voortkomen. Ze zei dat de liefde over krachten beschikt die alle magie te boven gaan. Ze zei: “Ga terug naar haar.” Daarna werd ik wakker terwijl jij huilend over me heen gebogen zat.’

Zonder iets te zeggen stak Branna haar hand uit naar Connor en bestudeerde de speld. ‘Net als wat de drie bij zich dragen heeft ze deze speld gemaakt omwille van de liefde. Hij bevat sterke magische krachten. En nu je hem hebt gekregen, moet je ervoor zorgen dat je hem altijd bij je hebt.’

‘We kunnen er een ketting voor maken,’ stelde Iona voor. ‘Net zo een als wij hebben.’

‘Ja, dat doen we. Dat is een goed idee. Nu begrijp ik waarom ik altijd zo veel van jouw bloed nodig had om een gif te maken. Het had nooit genoeg van Cabhan in zich.’

Met een scheef lachje nam Fin een hap van de eieren, die koud waren geworden op zijn bord. ‘Altijd even praktisch.’

‘Je bent een van ons,’ besefte Iona. ‘Ik bedoel, je bent een neef. Een heel verre neef, maar toch.’

‘Welkom in de familie dan.’ Connor hief zijn theeglas naar hem op. ‘Dus ooit zal misschien worden geschreven dat de neven en nichten O’Dwyer samen met hun vrienden en geliefden Cabhan naar de hel hebben gestuurd.’

‘Daar drink ik op.’

Terwijl Fin dat deed, gaf Boyle Iona een kneepje in haar hand. ‘Ik stel voor dat we daar vanavond allemaal op drinken, in de kroeg, en dat de nieuwe neef het eerste rondje geeft.’

‘Dat is goed, en het tweede is voor jou.’ Fin nam nog een slok van de koffie, die net zo koud was geworden als zijn eieren.

En toch voelde hij warmte vanbinnen.