17

 

 

 

 

 

 

Ze verdubbelde haar inspanningen. Ze mocht het niet overhaasten; nee, als je met een dodelijk mengsel werkte, was haast uit den boze. Maar Branna werkte elke minuut die ze kon missen aan het brouwen van het gif.

Alle leden van haar cirkel die tijd in haar werkplaats doorbrachten, namen een taak op zich, hetzij op het gebied van tovenarij of iets anders. Zelf ging ze zelden naar buiten, behalve om een wandeling te maken door haar wintertuin, om de formules, toverspreuken en vergiften even uit haar hoofd te zetten.

Zelfs tijdens die korte wandelingen piekerde Branna of vijf druppels tinctuur van de engelentrompet misschien te veel was, en vier misschien te weinig. Moesten de geplette bessen vers worden gebruikt, of mochten ze weken in hun sap?

‘Het is belangrijk,’ mompelde ze in zichzelf, terwijl ze nauwgezet de potten op een rijtje zetten voor de nieuwe poging van die dag. ‘Eén druppel te veel of te weinig, en we kunnen opnieuw beginnen.’

‘Je zei dat vier druppels gisteren niet werkte, dus doe er dan vijf,’ stelde Connor voor.

‘En als het er zes moeten zijn?’ Gefrustreerd staarde ze naar de potten, alsof ze die kon dwingen haar het geheim te vertellen. ‘Of is het andere recept dat ik heb gevonden het juiste, waarin staat dat ik vijf groene knolamanieten moet gebruiken, geplukt onder een eik?’

‘Hoe meer gif hoe beter, als je het mij vraagt.’

‘Het kan niet zomaar wat meer of wat minder zijn. Het is geen soep die je in je keuken in elkaar flanst.’ Ze hoorde de irritatie in haar stem, maar kon die er niet uit weren. ‘Het móét kloppen, Connor, en ik heb het gevoel dat dit onze enige kans is. Als het mislukt, moeten we in het gunstigste geval een jaar wachten voor we het opnieuw kunnen proberen. In het ergste geval komt de demon erachter dat we een manier hebben gevonden om hem aan te vallen en weet hij daarna hoe hij zichzelf moet beschermen.’

‘Je piekert te veel, Branna. Het is niks voor jou om te piekeren en aan jezelf te twijfelen.’

Hij had natuurlijk gelijk. Ze drukte haar vingers tegen haar ogen en moest toegeven dat piekeren meestal meer blokkeerde dan opende.

‘Ik heb het gevoel dat de tijd dringt, Connor. Ik weet gewoon dat het nu moet gebeuren, en dat onze kans anders verkeken is. De gedachte dat we ons hele leven lang alleen maar bezig zullen zijn om Cabhan kleine slagen toe te brengen, zoals we tot nu toe hebben gedaan, dat we hem alleen maar op afstand zullen houden tot we deze taak doorgeven aan de volgende drie… Die gedachte is onverdraaglijk. Meara en jij zullen kinderen krijgen. Zou jij hen hiermee willen belasten?’

‘Nee, natuurlijk niet. Maar het gaat ons lukken.’

Hij wreef even over haar schouders. ‘Gun je geest wat rust. Als je zo veel twijfels toelaat, blokkeer je je eigen instincten, en die zijn je kracht.’

‘Dit is de derde keer dat ik het gif probeer te bereiden. Er is reden om te twijfelen.’

‘Zet die twijfels dan opzij. En die recepten ook. Wat denk je? Hoe voelt het? Misschien is het niet hetzelfde als soep in elkaar flansen, maar je maakt al toverdranken sinds je vierde.’

Weloverwogen sloeg hij de boeken dicht, in de volle overtuiging dat ze de inhoud inmiddels kon opdreunen. ‘Wat denk je nu echt? Nu eens niet vanuit je hoofd, maar vanuit je gevoel.’

‘Ik denk…’ Ze duwde ongeduldig haar haar omhoog. ‘Waar is Fin, verdomme? Ik heb hier zijn bloed voor nodig, en het moet vers zijn.’

‘Hij zei dat hij hier voor de middag zou zijn, dus dan is dat zo. Zal ik nu met je aan de volgorde werken, en de woorden? Als hij dan komt, kun je zijn bloed aftappen en beginnen.’

‘Oké, oké.’

Het was tijd om te stoppen met wikken en wegen en eindelijk iets te doen, beval ze zichzelf.

‘We beginnen met het gezegende water. Ik heb: “Eerst schenken we het gezegende water, de rest volgt dan even later. Belladonnabessen, geweekt en geplet, het sap roeren we langzaam en nauwgezet. Haar van een zwangere jak met sap van de manzenilleboom erbij, daar verweekt de vleermuisvleugel bij. Als engelentrompet en monnikskapbladen erin zijn gegaan, laat je alles even rustig staan. Dan…’

‘Wat denk je, Branna?’ drong Connor aan.

‘Nou, ik denk dat ik het de vorige keer te snel heb gedaan. Ik denk dat het in deze fase een beetje moet pruttelen om in te trekken.’

‘Dus… Roer tot het kookt, tot het borrelt en dan…’

‘Roer tot er rook opstijgt uit de pan… Ja, ik ben te snel geweest. Het moet koken en een beetje stomen. Goed.’ Ze knikte vastberaden en maakte nog wat aantekeningen. ‘De paddenstoelen, we proberen de paddenstoelen, want… verdomd, het voelt goed.’

‘Dat bedoel ik.’ Connor gaf haar een bemoedigende por met zijn elleboog.

‘Groene knolamanieten, wit en zacht, brengen teweeg de eeuwige nacht. Nee, nee, niet voor een demon.’ Ze kraste het door en begon opnieuw. ‘Groene knolamanieten, drie en nog twee erbij, verspreid jullie gif door deze brij.’

‘Beter,’ zei Connor instemmend.

‘En de bloembladen van de dollekervel. Ah, deze mooie blaadjes sprenkelen we erin, opdat de fatale toverwerking begint.’

“Dodelijke toverwerking” is beter, denk ik.’

‘Ja, “dodelijke”.’ Ze veranderde het. ‘Bloed om te binden, druppel voor druppel erbij gedaan, en het hart van de demon zal stil komen staan. Toverkracht van jou en mij, vervul ons lot en sta ons bij. Zoals wij het willen, zo zal het zijn.’

Ze liet het potlood op het werkblad vallen. ‘Ik weet het niet.’

‘Mij bevalt het wel, het klinkt goed. Het is sterk genoeg, Branna, maar zonder poespas. We geven hem de dood, dus franje is niet nodig.’

‘Daar heb je een punt. O, verrek, het moet indikken en zwart worden. Dat moet er nog bij. Word onder mijn handen dik en zwart…’

‘… om te vergiftigen dit vervloekte hart,’ besloot Connor.

‘Dat klinkt goed,’ zei ze nadenkend. ‘Ik moet het even netjes opschrijven.’

‘Als je pas kunt beginnen als Fin hier is, waarom…’ Hij brak zijn zin af en draaide zich om naar de deur toen Fin binnenkwam. ‘Kijk, daar heb je hem net. Ze wil je bloed hebben, man.’

Fin bleef abrupt staan. ‘Ik heb gisteren en eergisteren al meer dan genoeg gegeven.’

‘Ik wil vers.’

‘Ze wil vers,’ mopperde Fin, en hij smeet zijn jas van zich af. ‘Wat doe je met wat er over is van het bloed dat ik je gisteren en eergisteren heb gegeven?’

‘Dat staat op een veilige plek. Je weet nooit wanneer het nog eens van pas komt. Maar vandaag wil ik een frisse start maken. Ik heb iets veranderd aan de spreuk.’

‘Alweer?’

‘Ja, alweer,’ zei ze op net zo’n geïrriteerde toon als hij. ‘Er moest nog wat aan gebeuren. Connor vond ook…’

‘Ik hou me hierbuiten.’ Connor stak zijn handen omhoog. ‘Jullie moeten dit maar samen oplossen. Sterker nog, nu jij hier bent, Fin, ga ik ervandoor. Ik geloof dat Boyle straks nog langskomt, dus als het op vechten uitdraait, kan hij de brokken bij elkaar vegen.’

Hij greep zijn jas, pet en sjaal en verdween naar buiten. Kathel glipte achter hem aan, alsof de hond ook vond dat een beetje afstand geen kwaad kon.

‘Waarom ben je zo boos?’ vroeg Branna.

‘Ik? Waarom ben jíj boos? Je trekt een frons alsof je op alles en iedereen kwaad bent.’

Nog meer geïrriteerd wreef Branna over haar voorhoofd om die frons weg te strijken. ‘Ik ben niet kwaad… Nou ja, eigenlijk wel, maar niet op alles en iedereen, en ook niet op jou. Ik ben het niet gewend om zo enorm te falen als met dit verdomde brouwsel.’

‘Dat je het niet goed kunt krijgen betekent niet dat je faalt.’

‘Als ik het goed krijg is dat een succes, dus het tegenovergestelde daarvan is falen.’

‘Ze noemen het niet voor niets het “beoefenen van de toverkunst”, Branna, dat weet je heel goed.’

Ze wilde hem afsnauwen, maar zuchtte ten slotte alleen maar. ‘Dat weet ik inderdaad. Echt wel. Ik had gedacht dat ik de eerste paar keren dichter in de buurt zou komen. Als ik er zo ver naast blijf zitten, moet ik de ingrediënten opnieuw bestellen.’

‘Dan maken we nu dus een frisse start.’ Hij liep naar haar toe en gaf haar een kus. ‘Goeiemiddag, Branna.’

Ze schoot half in de lach. ‘Jij ook goeiemiddag, Finbar.’ Glimlachend pakte ze haar mes op. ‘Dus…’

Ze verwachtte dat hij zijn mouw op zou rollen, maar hij trok zijn trui uit.

‘Haal het uit het teken,’ zei hij tegen haar. ‘Net zoals je hebt gedaan voor het gif voor Cabhan. Uit het teken, Branna. Dat had je de eerste keer al moeten doen.’

‘Dat is waar. Maar het brandt en doet pijn als ik daar bloed uit haal.’

‘Omdat het doel de vijand is van het teken. Haal het daaruit, Branna. En daarna wil ik een koekje.’

‘Je mag er wel zes.’

Ze liep met het rituele mes en de kom naar hem toe.

‘Blokkeer het niet.’ Hij keek haar indringend aan. ‘De pijn maakt er misschien deel van uit. We laten het komen en weer gaan.’

‘Goed.’

Ze was snel – snel was het beste – en sneed met de punt van het mes dwars over het pentagram. Ze ving het bloed op in de kom en voelde de pijn, hoewel hij niet bewoog en geen geluid maakte.

‘Dat is genoeg,’ mompelde ze. Ze legde het mes weg, pakte de doek die ze klaar had gelegd en drukte die tegen de wond.

Toen, nadat ze de kom bij de potten had gezet, liep ze naar hem terug om voorzichtig de oppervlakkige wond te genezen.

Voor hij wist wat ze ging doen – misschien al voordat ze dat zelf wist – drukte Branna een kus op het teken.

‘Niet doen.’ Verbijsterd en diep ontzet deinsde hij achteruit. ‘Straks doet het je kwaad. Ik weet niet waartoe het in staat is.’

‘Het zal mij niets doen, want jij hebt niets gedaan om dat teken te verdienen. Ik heb jaren mijn best gedaan om jou er de schuld van te geven, maar Sorcha is de schuldige – of eigenlijk haar verdriet. Zij heeft jou kwaad gedaan. Ze heeft onze heiligste gelofte gebroken en jou en velen voor jou kwaad gedaan. Onschuldige mensen. Als ik kon, zou ik het van je wegnemen.’

‘Dat kun je niet. Denk je dat ik dat niet heb geprobeerd?’ Hij rukte zijn trui weer over zijn hoofd. ‘Heksen, priesters, wijze vrouwen, heilige mannen, zwarte en witte tovenaars. Niemand kan er iets mee. Ik ben naar elke uithoek van de wereld geweest waar het gerucht ging dat de vloek verbroken kon worden.’

Zijn zwerftochten, besefte ze. Dit was daar de oorzaak van. ‘Je hebt nooit gezegd…’

‘Wat kon ik zeggen?’ antwoordde hij. ‘Dit zichtbare symbool van wat er door mijn aderen stroomt kan niet worden veranderd. Het kan op geen enkele manier die ik heb geprobeerd worden verwijderd. Geen toverspreuk, geen ritueel kan de vloek verbreken die ze met haar laatste adem heeft uitgesproken. Het kan niet worden weggebrand of uit mijn lichaam worden weggesneden. Ik heb erover gedacht om mijn arm af te hakken, maar ik was bang dat het dan gewoon ergens anders op mijn lichaam terug zou komen.’

‘Je… O, god, Fin.’

Hij was niet van plan geweest zo veel te vertellen, maar hij kon de woorden niet terugnemen. ‘Nou ja, ik was op dat moment gelukkig behoorlijk dronken, want vervloekt is vervloekt, of je nou één arm hebt of twee. Ik was tweeëntwintig en na een hele fles Jameson leek het me met mijn dronken kop een verschrikkelijk heldhaftig idee om dat te doen.’

‘Je mag jezelf geen schade berokkenen,’ zei ze, tot in het diepst van haar wezen geschokt. ‘Daar mag je niet eens aan denken.’

‘Het heeft ook geen zin, zoals ik keer op keer te horen heb gekregen, toen alle pogingen mislukten. De vloek van een stervende heks, die zichzelf bovendien heeft opgeofferd voor haar kinderen, om hen te beschermen tegen het diepste kwaad, is erg machtig.’

‘Als dit achter de rug is, zal ik je helpen een manier te vinden… wij allemaal…’

‘Als er een manier is, zal ik die vinden, en ik zal ernaar blijven zoeken, want door dit teken kun jij me geen toekomst geven. Ik kan het niet van je vragen en niet aan je geven. We zouden nooit kinderen kunnen krijgen.’ Hij knikte. ‘Ik zie dat jij dat ook weet. Wij zouden geen van beiden een kind op de wereld zetten als we wisten dat het deze last met zich mee zou moeten dragen.’

‘Nee.’ Wanhoop en wrede aanvaarding verwrongen haar hart. ‘Dus als dit achter de rug is… ga je weer weg.’

‘Zouden we als dit achter de rug is samen kunnen zijn zoals nu, in de wetenschap dat we nooit het leven zullen leiden dat we ons hebben voorgesteld? In de wetenschap dat dit’ – hij raakte zijn schouder aan – ‘zelfs na Cabhans dood tussen ons in zal staan? Zolang ik dit teken draag, is hij niet echt dood en leeft Sorcha’s vloek in mij voort. Ik zal dus altijd blijven zoeken naar een manier.’

‘Dus haar vloek komt in drievoud terug. In jou, in mij, en in het leven dat we hadden kunnen hebben.’

‘We hebben vandaag. Het is meer dan ik had verwacht met jou te zullen hebben.’

‘Ik dacht dat het genoeg zou zijn.’ Ze liep naar hem toe en klemde zich aan hem vast.

‘Laten we ervoor zorgen dat het niet verloren gaat.’

‘Nee, we zullen het niet verloren laten gaan.’ Ze hief haar mond naar hem op. ‘Als ik een wens kon doen, zou ik wensen dat we gewoon waren.’

Het lukte hem om te glimlachen. ‘Jij zou nooit gewoon kunnen zijn.’

‘Gewoon een vrouw die zeep en kaarsen maakt en een leuke winkel heeft in het dorp. En jij gewoon een man die een manege heeft en een valkeniersschool. Als ik het voor het zeggen had. Maar…’

Net als zij keek hij naar de werktafel, met de toverboeken en de potten. ‘Als wij gewoon waren, konden we niet doen wat er gedaan moet worden. Je kunt nu maar beter die toverspreuk gaan uitproberen, anders moet je weer bloed van me hebben omdat het vorige niet vers genoeg meer is.’

Plicht, dacht ze, en het lot. Aan geen van beide kon ze zich onttrekken.

Ze pakte de ketel en zette hem op een laag vuur.

Het langdurige, nauwgezette proces vereiste precisie en toverkracht, stap voor stap, heel voorzichtig. Branna beval zichzelf alle voorgaande mislukkingen uit haar hoofd te zetten en dit te zien als een eerste poging. Het giftige brouwsel pruttelde en rookte terwijl Fin en zij hun handen boven de ketel hielden en heel langzaam roerden.

Ze hield haar adem in toen ze de laatste stap naderden.

‘Word onder mijn handen dik en zwart,’ zei ze.

Fin vervolgde: ‘Om te vergiftigen dit vervloekte hart.’

‘Kracht van mij,’ zeiden ze samen, terwijl het brouwsel heftig begon te borrelen. ‘Kracht van de drie, ons lot vervullen zij nu hier. Zoals wij het willen, zo zal het zijn.’

Ze voelde de verandering, de macht en de wilskracht die zich vanuit Fin en haar verspreidden. Ze pakten elkaars hand om die macht en die wilskracht met elkaar te verbinden, met elkaar te laten versmelten en daarmee te versterken.

Ze sloot zich af voor al het andere en concentreerde zich volledig op die samensmelting, dat doel. Haar hart bonkte hard en snel in haar borst en de warmte en geuren van haar werkplaats vervaagden.

Een helder, stralend licht rees in haar op, stroomde uit haar naar buiten en bloeide op met wat er in hem oprees en uit hem naar buiten stroomde.

Een ontmoeting, fysiek, intiem, spiritueel, krachtig, die zich opbouwde als een storm en als een orgasme door haar heen trok.

Haar hoofd viel achterover. Ze hief haar armen op, met de palmen omhoog, de vingers gespreid.

‘Hier, een wapen gesmeed tegen de duisternis. Ontstoken door geloof en licht. Op de offergrond van de Zwarte Heks zullen drie en drie en drie het opnemen tegen het kwaad, geboren in het zwart. Bloed en dood volgen. Breng paard, buizerd en hond bijeen en zeg de naam. Luid de bel, open het boek, ontsteek de kaars, zeg de naam. Werp de steen in het witte vuur, het stralende, felle licht en sluit de deur. Bloed en dood volgen. Of het een demon is, een sterfelijk wezen of een heks, bloed en dood volgen.’

Haar ogen, die zwart waren geworden, rolden naar achteren en werden wit. Fin kon haar nog net opvangen voor ze als een marionet waarvan de touwtjes waren doorgeknipt op de grond viel.

Hij had haar nog maar net opgetild toen ze haar hand tegen zijn schouder drukte.

‘Ik ben oké. Alleen wat duizelig.’

‘Jij gaat hier zitten.’ Hij zette haar op de kleine bank voor de open haard. Toen liep hij naar haar voorraadkast en keek snel rond tot hij vond wat hij zocht.

Hij nam niet de moeite om water op te zetten, maar maakte met een vingerknip een kop thee, liet er zes druppels van het tonicum in vallen en bracht dat naar haar toe.

‘Niet tegenspreken maar drinken,’ beval hij. ‘Het is je eigen drankje.’

‘Ik stond daar, en al het licht en de toverkracht rezen in me op, terwijl het brouwsel in de ketel borrelde en steeds dikker werd. Toen zag ik opeens mezelf, en jou, en hoorde ik de woorden die ik zei zonder ze uit te spreken. Ik heb wel eens eerder een flits van de toekomst gezien – dat hebben wij allemaal – maar nog nooit zo sterk en overweldigend als dit. Ik ben nu oké. Echt.’

In elk geval bijna, dacht ze en ze dronk van de thee met het tonicum.

‘Alleen toen het uit me wegging had ik even het gevoel dat ik helemaal uitgehold was.’

‘Je ogen werden zo zwart als het donkerste stukje van de maan, en je stem echode, alsof hij van een bergtop kwam.’

‘Ik was mezelf niet.’

‘Dat klopt. Wat voer er in je, Branna?’

‘Dat weet ik niet. Maar de kracht en het licht ervan waren allesverterend. En Fin, het was onbeschrijfelijk mooi. Het is alles wat wij zijn, maar dan vele malen versterkt. Duizenden zonnen in en om je heen, dat is de enige manier waarop ik het je kan uitleggen.’

Ze dronk nog wat thee en voelde dat ze langzaam tot zichzelf kwam. ‘Ik wil alles opschrijven wat ik heb gezegd. We mogen het niet vergeten.’

‘Ik zal er geen woord van vergeten.’

Ze glimlachte. ‘Toch is het beter om het op te schrijven. Een wapen dat is gesmeed; blijkbaar heeft het gewerkt.’

‘Het gif is zo dik en zwart als pek.’

‘We moeten het verzegelen, in het donker bewaren en de fles betoveren.’

‘Daar zorg ik wel voor.’

‘Nee, nee, we hebben het samen gemaakt, en ik denk dat dat op de een of andere manier van belang is. Dus de rest moeten we ook samen doen. Met mij is het nu weer helemaal goed, Fin. Echt waar.’

Ze zette de thee weg en stond op om het te bewijzen. ‘Het moet snel gebeuren. Ik wil niet dat het gif bederft, want dan moeten we opnieuw beginnen.’

Hij hield haar scherp in de gaten, tot hij er helemaal gerust op was.

Nadat ze de toverspreuk hadden verzegeld haalde ze uit de kast onder haar werkblad twee zwarte, ondoorzichtige flessen tevoorschijn.

‘Twee?’

‘We hebben genoeg gemaakt, want het leek me verstandig om er een in reserve te hebben. Als er met de eerste iets gebeurt – vooraf of tijdens – hebben we er nog een.’

‘Slim, en zoals altijd praktisch.’ Toen ze een trechter wilde pakken, schudde hij zijn hoofd. ‘Ik denk niet dat we dit zo moeten doen. Ik begrijp ook nu dat je het praktisch wilt aanpakken, maar ik denk dat we hiervoor onze toverkracht moeten blijven gebruiken.’

‘Misschien heb je gelijk. Een voor jou dan, en een voor mij. Het moet snel worden overgeschonken, dan goed afgesloten en weer verzegeld.’ Ze raakte een van de flessen aan. ‘Van jou.’ Toen de andere. ‘Van mij.’ Ze kwam naast hem bij de ketel staan. ‘Van de ketel in de fles, zonder een spoor in de lucht of een druppel op de vloer.’

Ze pakte zijn hand en stak net als hij haar andere hand naar voren. Twee dunne straaltjes vettige zwarte vloeistof verrezen uit de ketel, vormden een boogje naar de flessen en glibberden erin. Toen de stroom ophield, lieten ze de stoppen naar de flessen zweven en in de hals glijden.

‘Uit het licht, stevig dicht, open voor geen dan de juiste alleen.’

Opgelucht wierp Branna wit vuur in de ketel om eventuele sporen die waren achtergebleven te verbranden. ‘Voor de zekerheid,’ zei ze, terwijl ze de flessen oppakte en diep wegstopte in de kast waar ze de potten met ingrediënten bewaarde, samen met het gif dat ze al voor Cabhan had bereid.

‘Hoewel ik de ketel ga vernietigen. Hij kan beter niet meer gebruikt worden. Jammer, want hij heeft me goede diensten bewezen.’ Toen betoverde ze de kastdeur. ‘Die gaat alleen nog open voor iemand uit onze cirkel.’

Ze liep naar een andere kast, haalde er een lichtgroene fles in een mand van zilver filigraan uit en koos twee wijnglazen.

‘En wat is dit?’

‘Het is een wijn die ik zelf heb gemaakt en bewaard voor een speciale gelegenheid, zonder te weten wat dat zou kunnen zijn. Het lijkt me dat dit die gelegenheid is. We hebben gedaan wat we moesten doen, en eerlijk gezegd, Fin, ik wist niet zeker of het ons zou lukken. Elke keer dat ik zeker dacht te weten dat ik goed zat, werd het een mislukking. Maar vandaag?’

Ze schonk de goudblonde wijn in de glazen en bood hem er een aan. ‘Vandaag is het niet mislukt. Dus…’

Hij knikte en stootte zijn glas tegen het hare. ‘We drinken op vandaag.’ Hij nam een klein slokje en hield zijn hoofd schuin. ‘Zo, hier hebben we weer een nieuw talent, want dit is verrukkelijk. Licht en toch stevig. Het smaakt naar sterren.’

‘Je zou kunnen zeggen dat ik er een paar bij heb gedaan. Het is inderdaad lekker,’ beaamde ze. ‘We hebben vandaag goed gewerkt. En jij hebt volgens mij een koekje verdiend.’

‘Je had me er zes beloofd,’ bracht hij haar in herinnering. ‘Maar nu vind ik dat we allebei wel iets meer hebben verdiend dan koekjes.’ Hij sloeg een arm om haar middel. ‘Hou je wijn maar goed vast,’ waarschuwde hij, en hij vloog met haar weg.

 

De verrassing en de snelheid maakten haar duizelig en wakkerden haar verlangen aan terwijl zijn mond in de lucht de hare zocht. Ze hapte lachend naar adem toen ze met hem boven op zich belandde in een enorm bed, dat was omhuld met ragdunne witte gordijnen.

‘Dus dit hebben we verdiend?’

‘Meer dan dat.’

‘Ik ben mijn wijn kwijt.’

‘Helemaal niet.’ Hij wees en toen ze keek, zag ze een tafel, met de glazen erop. En ze zag dat zowel het bed als de tafel op een diepblauwe zee dreef.

‘Wie is er hier nou praktisch? Maar waar zijn we? Ah, wat is het hier warm. Heerlijk.’

‘De Stille Oceaan. Ver weg van alles, behalve van elkaar, en rondom afgeschermd, zodat zelfs de vissen ons niet kunnen zien.’

‘De Stille Oceaan, op een drijvend bed. Je bent echt een beetje gek.’

‘Als het om jou gaat wel. Een uur of twee met jou, Branna, in ons eigen kleine paradijsje. Waar we warm en veilig zijn, en jij naakt.’ En met een knip van zijn vingers was ze dat. Voor ze weer in de lach kon schieten, liet hij zijn handen over haar borsten glijden. ‘Bij alle goden, wat is het toch heerlijk om jou onder mij te hebben. We hebben gedaan wat we moesten doen,’ zei hij. ‘Nu nemen we wat we willen.’

Zijn mond sloot zich heet en bezitterig over de hare, en het verlangen schoot knetterend als een ontstoken lont door haar lichaam. Ze antwoordde niet met overgave, maar met evenveel vuur en kracht als hij.

De verenigde toverkrachten trilden nog steeds fel en heftig door hun lichaam, dus stelden ze zich open voor die krachten en voor elkaar.

De vurige drift waarmee zijn lippen haar huid aftastten wekte een storm van begeerte in haar op. De haast van haar zoekende handen joeg de storm op tot een wervelwind. Ze tuimelden over het bed dat schommelde op de weidse, golvende zee, terwijl in hen golven van verlangen oprezen en braken, in het eindeloos ritme van eb en vloed.

Als dit zijn gekte was, liet ze zich daar graag door meeslepen, en zij zou hem overspoelen met de hare. Liefde die elk gezond verstand te boven ging overstelpte haar. En hier, in deze cocon van afzondering die hij hun had geschonken, kon ze zich erdoor laten meevoeren. Hier, waar niets was dan de waarachtigste van alle toverkunsten, kon ze hem die liefde teruggeven.

Haar lichaam trilde, haar hart beefde. Zo veel te voelen, zo veel te willen. Toen een kreet van genot zich uit haar losmaakte, weerklonk die tot in de eeuwigheid over het blauw.

Haar hier te hebben, helemaal, zonder dat iemand hen kon deren. Haar de fantasie te schenken die ze zichzelf zo zelden gunde, en te weten dat ze alles wat hij voor haar voelde en ooit voor haar zou voelen, wilde en accepteerde. Dat alleen al vervulde hem met meer dan alle krachten, alle magie en mysteries samen.

Woorden waren niet nodig. Alles wat ze voelde leefde in haar ogen, alles wat hij voelde werd weerspiegeld in haar blik.

Toen hij haar vulde, was het een stortvloed van genot, liefde en lust. Toen ze zich strak om hem heen sloot, was het eenheid.

Ze zweepten elkaar op, in hun heel eigen wereld, met de diepblauwe zee die onder hen golfde. En daarna lag ze bij hem, gewiegd op de golven die zachtjes tegen het bed klotsten, genietend van de warmte van de zon, de geur van de zee. En van zijn warme, gladde huid tegen de hare.

‘Waarom hier?’ vroeg ze. ‘Van alle plekken die je kon kiezen?’

‘Het leek alles te overstijgen wat we samen hebben en kennen. We dragen het groen en de regen in ons, en die zouden we ook nooit kwijt willen. Maar dit? De warmte en het blauw? Een beetje fantasie voor iemand die zich daar zelden op trakteert. En de goden weten, Branna, dat het een koude, harde winter is geweest.’

‘Dat is het zeker. Maar aan het eind van die winter zullen we meer hebben dan de lente. Dan hebben we onze plicht gedaan en krijgen we het licht en de lucht die daaruit voortkomen. Als het achter de rug is…’

Hij hief zijn hoofd op en keek haar aan. ‘Vraag het.’

‘Als alles achter de rug is, breng me dan weer hiernaartoe, voor ons allebei. Voor je weer weggaat naar waar je naartoe moet. Breng me terug.’

‘Dat zal ik doen. En dan wil je nu zeker naar huis.’

‘Nee. Nee, laten we nog even blijven.’ Ze ging rechtop zitten en pakte de glazen. ‘We drinken onze wijn en genieten van de zon en het water. Laten we deze fantasie nog wat langer vasthouden. Want als we terugkomen, zal daar weinig tijd of gelegenheid meer voor zijn.’

Ze leunde met haar hoofd tegen zijn schouder, nam kleine slokjes van de sterrenwijn en keek uit over de zee, die zich tot de verre horizon uitstrekte.