13

 

 

 

 

 

 

Branna besloot dat ze gezien de omstandigheden maar het beste kon zorgen dat ze alles wat ze nodig had binnen handbereik had. Het zag ernaar uit dat het ontbijthoekje de beste plek was om haar onderzoekswerk te doen. Als het braadstuk in de oven stond kon ze daarvandaan overal goed bij.

Fin hield afstand en was zwijgzaam, en ze wist heel goed dat hij dat bewust deed. Laat hem maar chagrijnig zijn, dacht ze. Dat was ze zelf ook, en zijn afwijzende houding maakte het er niet beter op.

Bovendien ergerde het haar dat ze er tegen wil en dank van genoot een echte maaltijd te bereiden in zijn keuken. Er heerste zo’n harmonieuze sfeer en er was zo goed nagedacht over de afwerking, zoals de extra kraan boven het fornuis die ervoor zorgde dat ze niet met grote pannen water van de gootsteen naar het fornuis hoefde te sjouwen.

En de kookplaat die ze zo graag wilde hebben. Als ze had geweten dat ze zo vaak voor een grote groep mensen zou moeten koken, had ze zelf ook graag zo’n professioneel zespitsgasfornuis gehad.

Eigenlijk klopte het niet dat een man die zelf niet kookte een betere keuken had dan zij – ook al had ze haar eigen keuken altijd beschouwd als een toonbeeld van stijl en efficiency.

Daar liep ze over te peinzen terwijl ze het vlees marineerde en in zijn ontbijthoek haar tijdelijke werktafel inrichtte.

Nog een kop thee, een paar koekjes – kant-en-klaar uit de winkel, natuurlijk – en haar hond, die samen met Bugs onder de tafel lag te snurken. Ze werkte aan de formule voor het tweede gif – ingrediënten, woorden, timing – en stuurde een lange e-mail naar haar vader, voor het geval hij of iemand die hij kende meer wist over demonen dan zij kon vinden.

Tegen de tijd dat Fin onder het vuil van de stal de keuken binnenkwam, had ze haar boeken opzijgelegd en zat ze aan zijn aanrecht wortels te schillen.

Hij pakte zonder iets te zeggen een biertje.

‘Je hebt me hier zelf ondergebracht.’ Het was niet echt een sneer, maar de scherpe klank in haar stem was onmiskenbaar. ‘Dus als je per se kwaad op me wilt blijven, kun je maar beter ergens anders gaan zitten.’

Hij stond daar in een haveloos jack en een nog havelozere trui, een spijkerbroek met een gat in de knie en een paar laarzen die betere tijden hadden gekend. Zijn haar zat in de war en hij keek haar met een koele blik aan.

Het irriteerde haar alleen nog maar meer dat hij kans zag om er zo verdomd sexy uit te zien.

‘Ik ben niet kwaad op je.’

‘Nou, als je vrolijk bent heb je wel een vreemde manier om dat te laten blijken. Je bent al twee keer het huis in en uit gelopen zonder een woord tegen me te zeggen.’

‘Ik ben bezig met de aankoop van een paar extra rijpaarden voor de buitenritten en ik ben in onderhandeling over de verkoop van een van de jonge buizerds aan een valkenier. Dat is mijn werk, waarmee ik dit alles hier draaiende houd, en ik kwam alleen binnen om de voorwaarden te bespreken in mijn kantoor. Daar hoeven de staljongens en het jonge meisje dat hier ’s middags rijles heeft niet bij te zijn.’

Hij hief zijn bierflesje naar haar op en nam een slok. ‘Als je het niet erg vindt.’

‘Nee hoor, ik vind het helemaal niet erg. Maar ik blijf erbij dat je beter ergens anders kunt gaan zitten als je chagrijnig bent. Het is een verdomd groot huis.’

‘Ik hou van grote huizen.’ Hij kwam aan de andere kant van het kookeiland staan. ‘Ik ben niet kwaad op je, dus wees niet zo’n verdomde idioot.’

Ze voelde het bloed tintelen onder haar huid. ‘O, dus nu ben ik een verdomde idioot?’

‘Ja, dat vind ik wel.’

‘O, vind je dat? Nou, in dat geval ga ík wel ergens anders naartoe.’ Ze legde met een klap het mes neer en was al halverwege de deur toen hij haar bij haar arm pakte.

Ze gaf hem een zet die hem als hij er niet op bedacht was geweest aan de andere kant van de keuken had doen belanden. ‘Kalmeer een beetje, Branna. Daar heb ik de afgelopen uren ook mijn best voor gedaan.’

Haar ogen waren zo grijs als rook en haar stem was als een smeulend vuur. ‘Ik laat me niet voor een idioot uitmaken.’

‘Ik zei niet dat je een idioot wás, ik raadde je alleen maar aan om er niet een te zíjn.’ Zijn stem was zo koel als regen in januari. ‘Voor de derde keer: ik ben niet kwaad op jou. En “woede” is nog een veel te zacht woord voor wat ik voel voor de schoft die jou heeft aangeraakt.’

‘Hij heeft Connor vergiftigd, Meara en Iona bijna vermoord, Boyles handen zwart geblakerd en jou gevloerd in mijn keuken. Maar je bent woedend omdat hij nu de vorm van mijn tieten kent?’

Hij pakte haar bij de schouders en ze zag dat hij de waarheid sprak. Wat er in zijn ogen leefde was meer dan woede. ‘Hoe smerig en gemeen ook, dat zijn dingen die in een gevecht zijn gebeurd. Maar dit is iets heel anders. Je laat nog maar net toe dat ik je weer aanraak, en meteen doet hij dit. Zie je het dan niet? Hij heeft dit doelbewust op dit moment gepland. Zodat je denkt aan mijn bloed, mijn afkomst als ik je een volgende keer wil aanraken.’

‘Dat is niet…’

‘Je hebt zo’n scherp verstand. Begrijp je dan niet dat hij met je in contact is geweest? Lichamelijk contact, waarmee hij je uit het hier en nu weg had kunnen halen en je mee had kunnen nemen naar waar hij wilde?’

Ze begon iets te zeggen, maar toen stak ze haar beide handen omhoog, tot hij haar losliet. Ze liep terug naar haar stoel en ging weer zitten. ‘Nu mag je me een verdomde idioot noemen, want dat heb ik verdiend. Ik heb aan geen van die twee dingen gedacht, maar nu zie ik het heel duidelijk. Aan het eerste heb ik niet gedacht omdat jij niets te maken hebt met wat hij met me heeft gedaan, of probeerde te doen. Ik zou nooit aan hem denken als jij me aanraakte, Fin. Dat zie je verkeerd. Hij wilde dat jíj dat zou denken, en het ziet ernaar uit dat hij daarin is geslaagd.’

Ze stak haar hand uit naar zijn bier, maar schudde haar hoofd. ‘Ik wil geen bier.’

Zonder iets te zeggen trok hij de stop uit de fles pinot noir die ze voor de marinade had gebruikt. Hij schonk haar een glas in en ze nam langzaam een slokje.

‘Wat het tweede betreft, ik ben stevig geworteld. Hij denkt misschien dat hij genoeg macht heeft om me overal mee naartoe te nemen waar hij wil. Ik zweer je dat dat niet zo is. Ik heb voorzorgsmaatregelen getroffen toen hij Meara probeerde te verleiden, en we weten precies hoe hij de tijd kan verschuiven. Daar kun je op vertrouwen.’

‘Goed.’

Ze trok haar wenkbrauwen op. ‘Is dat alles?’

‘Is het niet genoeg?’

‘Hij wilde me bang maken en vernederen, en daarin is hij niet geslaagd. Misschien wilde hij mijn gevoelens veranderen, zodat ik niet meer door je aangeraakt wilde worden, maar ook dat is niet gelukt. Maar hij lijkt er heel goed in te zijn geslaagd om jouw woede te wekken. Dat is iets wat hij begrijpt: woede. Jij slaapt nu met mij, en je wilt niet dat ik door een ander word aangeraakt.’

‘Dat is het niet, Branna.’ Iets kalmer nu streek hij met zijn vingers door zijn haar. ‘Nou ja, dat is niet het enige. Het gaat om wát je heeft aangeraakt.’

‘Hij begrijpt alleen iets van bezit. Hij zal nooit iets begrijpen van je berouw of je schuldgevoel, want hoe vaak je hem ook laat zien dat je zijn aandeel in jou afwijst, dat is het enige wat hij in je ziet. Hij kan niet verder kijken dan je bloed. Jij moet dat wel doen. Wij moeten dat allemaal doen. Ik doe dat al, want anders had ik me niet door je kunnen laten aanraken, wat ik ook voor je voelde.’

‘Ik wil zijn bloed. Ik wil zijn bloed van mijn handen zien druipen.’

‘Dat weet ik.’ Ze moest toegeven dat ze het begreep en dat ze zelf meer dan eens hetzelfde had gedacht. ‘Maar dat is wraak, en met wraak kunnen we hem niet verslaan. Niet alleen daarmee tenminste, want wat we ook zijn, we zijn ook mensen, en hij heeft onze bloeddorst ruimschoots verdiend.’

‘Ik kan hier niet rustig onder zijn. Ik snap niet hoe jij dat wel kunt.’

‘Omdat ik hem vandaag in de ogen heb gekeken, van dichterbij dan ik jou nu zie. Ik heb zijn ijskoude handen op me voelen branden. En ik voelde geen angst. Eerder was die er wel. Zelfs toen de toverkracht zo vol en helder was, was die vermengd met angst. Maar vandaag niet. Wij zijn allemaal, stuk voor stuk, sterker dan hij, ondanks wat er in hem huist. En samen zijn we zijn ondergang.’

Hij liep om het kookeiland heen en legde zijn handen weer op haar schouders. Zachtjes dit keer. ‘Deze keer moeten we hem tegenhouden, Branna. Hoe dan ook.’

‘En ik denk dat we dat ook gaan doen.’

Hoe dan ook, dacht hij weer, en hij streek met zijn lippen over haar voorhoofd. ‘Ik moet je beschermen tegen het kwaad.’

‘Denk je dat ik bescherming nodig heb, Fin?’

‘Nee, dat niet, maar dat betekent niet dat ik je niet zal beschermen. Dat ik je niet hoef te beschermen.’

Hij gaf haar weer een kus op haar voorhoofd.

Hoe dan ook.

 

Hij had zijn bedrijven die hij moest leiden, en het werk wachtte niet tot het hem uitkwam. De boekhouding moest kloppen, er moesten telefoontjes worden gepleegd of beantwoord, en het leek alsof er altijd wel een juridisch document lag dat gelezen of getekend moest worden.

Hij had al vroeg geleerd dat er bij het runnen van een succesvol bedrijf meer kwam kijken dan het bezit ervan en de droom. Hij mocht dankbaar zijn dat Boyle en Connor de dagelijkse zaken voor hun rekening namen, en alle administratie en directe beslissingen afhandelden die daarmee gepaard gingen. Maar dat betekende niet dat hij zelf achterover kon leunen.

Zelfs als hij reisde, hield hij contact – via de telefoon, Skype of e-mail. Maar als hij thuis was, voelde hij zich verplicht om de handen uit de mouwen te steken. Dat hield voor hem ook het plezier in van het verzorgen van de paarden, want hij hield van het fysieke contact en de mentale band met de dieren. Het verzorgen, voeren en trainen van de paarden hield meer in dan roskammen of hoeven krabben. Het gaf hem inzicht in ieder paard op zich.

Ook vond hij het niet erg om de vogelverblijven op de school schoon te maken, of zorgvuldig de natte veren te drogen. Het gaf hem veel voldoening om te helpen bij de training van de jonge vogels en hij had een speciale band ontwikkeld met een vrouwtje dat ze Sassy hadden genoemd, een dame met pit, die haar naam eer aandeed.

Hoewel de dagen geleidelijk langer werden, leek er nooit genoeg tijd om alles te doen wat hij wilde of wat er gedaan moest worden. Maar hij wist waar hij wilde zijn, en dat was thuis.

Bijna een jaar nu, dacht hij, terwijl hij samen met Connor op het omheinde stuk grond van de school stond en een blauwe bal wegtrapte voor Romeo, de overenthousiaste spaniël van hun bureauchef. Zo lang achter elkaar was hij sinds zijn twintigste niet meer op één plek gebleven.

Zakelijke bezigheden, nieuwsgierigheid en de behoefte een antwoord te vinden op zijn vragen zouden hem weer wegroepen, maar niet meer maanden achtereen, hoopte hij. Voor het eerst sinds het teken op hem was verschenen voelde hij zich weer thuis.

‘In de winter is het minder druk. Ik denk dat dat de beste tijd is om te experimenteren met de valkenritten te paard waar we het over hebben gehad.’

‘We zouden de mensen die hiernaartoe komen voor een beetje avontuur daar iets heel bijzonders mee aanbieden.’ Connor gaf de bal een trap en de hond stoof erachteraan. ‘Ik heb uitgerekend wat het zou kosten om het te proberen, en naar Boyles gesputter te oordelen klopte het aardig.’

‘Dat denk ik ook. We zullen een andere verklaring van afstand nodig hebben, en er zullen een paar dingen aangepast moeten worden aan de verzekering. Dat zal ik regelen.’

‘Blij dat dat aan mijn deur voorbijgaat.’

Fin gaf op zijn beurt een trap tegen de bal. ‘We zullen ook roosters moeten maken. Dat laat ik aan Boyle en jou over. We hebben jou en Meara als ervaren ruiters en valkeniers, en Iona kan ook goed met de buizerds overweg.’

‘En niemand rijdt beter paard dan zij. Dan hebben we dus drie mensen die een combinatierit kunnen doen. Jij zou nummer vier zijn.’

Fin keek op en Connor keek hem grijnzend aan. ‘Ik heb al geen buitenritten meer begeleid sinds… sinds de eerste paar maanden dat Boyle en ik alles hier op poten zetten.’

‘Je kunt vast wel met een van de anderen meerijden, als een soort leerling.’

Connor wilde de bal weer een trap geven, maar Fin zette voor de lol zijn voet ervoor, nam de bal over, deed een paar kunstjes die hij zich nog uit zijn jongenstijd herinnerde en schopte hem toen weg.

‘Zin in een wedstrijdje?’ vroeg Connor.

‘Ja, als ik klaar ben. Eerst moet ik een opzet maken voor een nieuwe brochure, waar Boyle en jij even naar moeten kijken. En jij moet dus nog iemand hebben die valkenritten kan doen, kan paardrijden en een kleine groep kan leiden, want ik denk dat we de combinatierit zeker in het begin moeten beperken tot groepen van hooguit zes personen. Aan wie zou jij denken?’

‘Ik heb er die meer ervaring hebben met de buizerds, maar ik zou zeggen Brian. Hij is het meest enthousiast als het gaat om iets nieuws leren en andere dingen uitproberen.’

‘Praat dan maar met hem. Als het hem wat lijkt kan hij beginnen met de training, zien hoe het gaat. We kunnen het het beste eerst een paar keer proberen met alleen personeel of vrienden. Als dat goed gaat, kunnen we het pakket ergens in maart gaan aanbieden. Met de equinox als streefdatum.’

‘Een mooie tijd om eventuele kinken in de kabel op te lossen.’

‘En nu neem ik Sassy mee naar buiten. Ik haal een paard bij de manege en dan zullen we eens zien hoe ze het doet met een paard en een ruiter. Merlijn gaat ook mee, want die kan haar mooi in toom houden. Ik wil zien hoe ze het met elkaar kunnen vinden. Ik denk erover om met ze te fokken.’

Connor grijnsde. ‘Daar wilde ik het toevallig met je over hebben. Naar mijn idee is het een prima combinatie. Ze passen goed bij elkaar – zijn waardigheid en haar pit. Ik denk dat ze ons een stel prachtige jongen zullen geven.’

‘We laten ze zelf beslissen.’

Fin pakte een aastas terwijl het vrouwtje begerig naar de beloning keek. Hij trok een handschoen aan en maakte Sassy’s riempjes vast. Ze streek even haar veren glad, blij dat ze was uitgekozen, hield haar kop schuin en keek hem aan met een blik die hij alleen maar als flirterig kon omschrijven.

‘Je bent me d’r eentje, hè?’ Hij liep met haar het hek uit en terwijl hij in de richting van de manege liep, riep hij Merlijn bij zich.

Zijn buizerd zweefde hoog in de lucht en zette een lange, sierlijke duikvlucht in, die in Fins ogen vooral was bedoeld om indruk te maken. Op zijn arm spreidde Sassy haar vleugels uit.

‘Wil je met hem mee? Dan vertrouw ik erop dat je je gedraagt en gaat waar ik je naartoe leid.’ Hij maakte de riempjes los, hief zijn arm op en keek toe hoe ze opsteeg in de lucht.

Ze cirkelden samen rond, maakten een paar speelse buitelingen en hij stelde vast dat Connor en hij het goed hadden gezien. Ze pasten mooi bij elkaar.

Hij genoot van de wandeling, de vertrouwde bomen, de bochten in het pad, de geuren in de lucht. Hoewel hij had gehoopt Cabhan te zien, voelde hij niets van zijn aanwezigheid. Hij liep van de school naar de manege met de buizerds als enig gezelschap.

De manege was een plaatje, vond hij, met de verspreid staande gebouwen, het weiland, de vrachtwagens en auto’s en het majestueuze hoofd van Caesar dat door de open staldeur naar buiten keek. Het paard hinnikte ter begroeting, en Fin liep meteen naar hem toe om hem even over de hals te wrijven en een paar woordjes tegen hem te zeggen voor hij naar binnen ging.

Boyle zat in het kantoor, waar hij met een nijdig gezicht naar zijn computerscherm zat te turen.

‘Waarom stellen mensen toch zo veel stomme vragen?’ vroeg hij geërgerd.

‘Jij vindt ze alleen maar stom omdat je de antwoorden al weet.’ Fin ging op de punt van het bureau zitten, zo ongeveer de enige plek waar niets lag. ‘Ik heb net Connor gesproken bij de school,’ begon hij, en hij vertelde Boyle over de plannen voor het nieuwe pakket.

‘Iona heeft daar heel veel zin in, dat is zeker. En Brian, nou ja, hij is jong, maar van wat ik heb gezien en gehoord werkt hij hard, en ik weet dat hij goed kan rijden. Ik wil het wel proberen.’

‘Dan gaan we de details uitwerken. Als je me hier niet nodig hebt, wil ik graag Caesar meenemen. We gaan een buizerdrit uitproberen, want ik heb Merlijn en een jong vrouwtje bij me. Ik ga een eventuele route uitzetten.’

‘Wees voorzichtig. Iona en ik gingen vanmorgen even langs het nieuwe huis om te zien hoe het opschoot. Zij zag de wolf, de schaduwwolf, tussen de bomen door sluipen.’

‘Zag jij hem niet?’

‘Nee, ik was met een van de timmerlieden aan het praten en stond er met mijn rug naartoe. Ze zei dat hij dichterbij kwam dan voorheen, hoewel ze bescherming om het huis had gelegd.’

‘Ik ga er wel even kijken.’

‘Dat zou ik fijn vinden.’

Fin zadelde Caesar, die popelde om te vertrekken toen hij begreep dat hij er lekker op uit zou gaan, in plaats van het gebruikelijke rondje te lopen. Nadat hij het paard naar buiten had geleid, steeg hij op, reed een eindje weg, deed aas op zijn handschoen en riep Sassy bij zich.

Ze landde netjes, schrokte het stuk kip op alsof ze een maand niet had gegeten en ging toen op haar gemak zitten. Caesar en zij wisselden een lange blik. Toen draaide het paard zijn hoofd af, alsof de buizerd hem volkomen onverschillig liet.

‘Dat is een prima houding,’ besloot Fin, en om beide dieren te testen, zette hij zijn paard in galop.

De buizerd, die ervan schrok, spreidde haar vleugels – weer een plaatje – en zou van de handschoen zijn opgestegen als Fin haar niet kalmerend had toegesproken.

‘Wees maar niet bang. Het is alleen maar een andere manier om te vliegen.’ Ze was nog niet helemaal overtuigd en bewoog onrustig, maar bleef op de handschoen zitten. Tevreden ging Fin over in draf en reed in de richting van het bos, waarna hij haar het teken gaf om op te stijgen.

Ze zweefde naar een tak waar Merlijn al zat te wachten.

‘Goed gedaan, heel goed gedaan. Jij leidt, Merlijn, en wij komen achter je aan.’

Zijn buizerd scheerde tussen de bomen door; het vrouwtje volgde. Fin hield een rustig tempo aan en leidde het paard door het bos.

Het half uur daarna liet hij haar kennismaken met de verschillende gangen, riep haar terug op de handschoen en liet haar weer gaan.

Er viel een miezerige regen uit de kille, vochtige lucht, maar dat vond geen van hen erg. Hier waren ze vrij, in een soort spel.

Hij bracht in gedachten de route in kaart en bedacht dat het voor de combinatierit mooi zou zijn om te laten zien hoe de buizerds tussen de bomen door zweefden en steeds weer op de handschoen terugkeerden zonder de rustige gang van het paard te verstoren.

Het was dichtbij genoeg om de rivier te horen ruisen en ver genoeg weg om het gevoel te hebben dat je met je paard en je buizerds een andere tijd in reed. Hij rook dat er sneeuw op komst was. Tegen het vallen van de avond, dacht hij. Het zou de groene en bruine kleuren opluisteren en een tijdlang stil en rustig blijven liggen.

En dan zou het voorjaar komen. De sleedoorn zou bloeien, net als de wilde bloemen die Branna verzamelde, zowel voor haar plezier als voor magische doeleinden.

In het voorjaar, dacht hij, hoopte hij, zou hij in alle rust met haar door het bos kunnen lopen.

Nu hij aan haar dacht, veranderde hij van koers. De buizerds en het paard konden bij haar huisje een poosje uitrusten terwijl hij met haar aan het werk ging.

Toen hij een open pad op reed, zette hij Caesar weer in galop en hij lachte toen Bugs hem met de tong uit de bek tegemoet kwam rennen.

‘Zo, daar is de hond. Nu heb ik jullie alle drie. We gaan even bij Branna langs. Misschien heeft ze iets voor jullie. En daarna gaan we op de terugweg even bij Boyles nieuwe huis kijken.’

Bugs, die dat blijkbaar een prima plan vond, rende naast het paard mee.

Fin minderde vaart toen ze de grote omgevallen boom naderden, en de dikke wijnranken die de resten van Sorcha’s huisje grotendeels bedekten.

Bugs begon zachtjes te grommen.

‘Ja, hij komt eraan. Ik voel hem ook.’

Fin beval Sassy in de lucht te blijven en riep Merlijn naar de handschoen.

Mistslierten kronkelden tussen de takken door. Fin stak zijn vrije hand uit en liet de hond omhoogzweven, waarna hij hem voor zich in het zadel zette.

Hij voelde de trekkracht, de haast opgewekte uitnodiging om verder te komen, om zich te koesteren in alles wat kon zijn, in alle duistere geschenken die hem werden aangeboden.

‘Als dat het beste is wat je hebt…’ Fin haalde zijn schouders op en begon zijn paard te keren.

De wolf schoot uit de wijnranken tevoorschijn. Zijn vacht was glanzend zwart, de rode steen klopte. Caesar sprong schichtig opzij en steigerde, maar Fin wist in het zadel te blijven en greep Bugs vast, om te voorkomen dat hij op de grond viel.

Tot Fins verrassing liet Sassy zich naar beneden vallen, dook laag over de wolf heen en steeg weer op, waarna ze neerstreek in een hoge boom en naar beneden staarde.

Slimme meid, dacht hij. Felle, slimme meid.

‘Nogmaals, als dat het beste is wat je hebt…’

Fin stormde met Caesar naar voren en bracht bliksemsnel zijn hand naar beneden om de aarde onder de wolf open te splijten. Terwijl het paard over de scheur heen sprong, verdween de wolf.

Fin hoorde het gelach achter hem en keerde zijn paard.

Cabhan zweefde op een deken van mist boven de open aarde.

‘Verre van het beste, jongen. Je moet het beste wat ik te bieden heb nog ervaren. Spaar jezelf, want uiteindelijk zul je naar me toe komen. Ik ken je bloed.’

Fin kwam in de verleiding om weer de aanval te openen, maar hij was ervaren genoeg om te weten dat het harder aan zou komen als hij gewoon wegging.

Hij liet Caesar dus simpelweg keren, waarna hij op zijn gemak wegreed.

‘Spaar jezelf.’ Het kwam als een fluistering, niet als een schreeuw. ‘En als ik met je klaar ben, zal ik de Zwarte Heks die je zo begeert voor eeuwig aan je binden.’

Hij voelde zijn woede groeien, en daarmee de aanvechting om zich om te draaien en aan te vallen.

Zonder om te kijken sloot Fin de aarde en reed het bos uit.

Bij Branna’s huisje zette hij het paard met de teugels vast en drukte even zijn wang tegen die van Caesar. ‘Je hebt je naam vandaag eer aangedaan. Toen ik je vroeg om aan te vallen, heb je geen moment geaarzeld.’ Als een goochelaar stak hij zijn hand naar voren en liet zien dat hij leeg was. Toen draaide hij hem om en toverde een appel tevoorschijn.

Terwijl Caesar op zijn lekkers kauwde, riep Fin Sassy naar de handschoen. ‘En jij, zo jong nog en toch al zo moedig. Jij mag jagen.’ Hij maakte een gebaar naar Merlijn. ‘Jullie mogen samen jagen in Branna’s veld en daarna een poosje onder Roibeards afdak zitten. En jij.’ Hij boog voorover en wreef Bugs over zijn vacht. ‘Ik wed dat er voor jou binnen wel een koekje is.’

Fin liep met de hond naar de werkplaats en ging naar binnen.

‘Daar is mijn beloning,’ zei hij, toen Branna een bakplaat met koekjes uit de kleine oven in de werkplaats haalde.

‘Dat heb je goed getimed.’ Ze zette de bakplaat op het fornuis en draaide zich om. ‘Er is iets gebeurd,’ zei ze onmiddellijk.

‘Niet echt iets belangrijks. Maar ik heb hier wel een hond die een koekje heeft verdiend, als je er een hebt.’

‘Natuurlijk.’ Ze haalde er twee uit de pot, want Kathel was al opgestaan van zijn plekje bij het vuur om zijn kleine vriend te begroeten.

‘Ik heb liever deze,’ zei Fin, terwijl hij een koekje van de menselijke soort pakte, dat ze al op een rooster had laten afkoelen. ‘Ik moest eerst thuis wat zaken afhandelen, toen naar de school en daarna door naar de manege. Het komende voorjaar gaan we beginnen met de combinatierit met paard en buizerd.’

‘Alles goed en wel, maar wat is er gebeurd?’

‘Ik had een paard en twee buizerds meegenomen. Caesar, Merlijn en Sassy, een knap vrouwtje dat met Merlijn zal paren als ze daaraan toe is.’

‘En wat vindt zij daar zelf van?’ Branna zette water op terwijl Fin nog een koekje pakte.

‘Ze vindt hem leuk en hij haar ook. Ik wilde een paar routes uitzetten voor het pakket, en toen we in de buurt van de grote manege waren, kwam Bugs naar ons toe. Samen met hen ben ik hiernaartoe gereden, in de hoop dat ik een paar uur met jou zou kunnen werken. En toen kwamen we langs Sorcha’s huisje.’

‘Je had die plek kunnen vermijden.’

‘Dat is zo. Maar dat wilde ik niet. En omdat ik dat niet deed, kwam ik erachter dat de buizerd die ik voor Merlijn had uitgekozen goed bij hem past.’

Hij vertelde haar wat er was gebeurd, pakte de thee aan en overwoog zichtbaar om een derde koekje te nemen.

‘Hij wordt steeds arroganter,’ mompelde Branna.

‘Arrogant genoeg om me uit te dagen, en dat was het enige waar hij op uit was. Hij wilde dat ik hem weer zou aanvallen, maar ik bedacht dat het voor hem een grotere belediging zou zijn als ik hem zou negeren.’

‘Hij wil ons duidelijk maken dat niemand van ons zonder gevaar een eenvoudige wandeling door het bos kan maken. Hij daagt ons uit,’ beaamde Branna, ‘in de hoop daarmee ons moreel te ondermijnen en ons in het nauw te drijven.’

‘Hij heeft meer zelfvertrouwen dan voorheen. Die indruk kreeg ik tenminste.’

‘We hebben hem twee keer, of zelfs nog vaker, tot bloedens toe verwond, en de laatste keer hebben we hem bijna vernietigd.’

‘Maar niet helemaal,’ merkte Fin op. ‘Hij geneest, en hij weet dat hij alleen maar zijn schuilplaats hoeft te bereiken om weer te genezen. Hij weet dat hij keer op keer met ons kan vechten en steeds weer terug kan komen. Als je er een weddenschap op zou afsluiten, zou je de conclusie moeten trekken dat de kans groot is dat we uiteindelijk een keer verliezen. Het is weer zover, Branna, en die wetenschap heeft hij achter de hand.’

‘Hij gelooft niet dat hij – of het wezen in hem – vernietigd kan worden. Maar daar werk ik aan.’

Ze liep naar de tafel en tikte met haar vinger op haar notitieboek. ‘Ik heb contact gehad met mijn vader, en die heeft weer contact gehad met anderen, en ik heb nu ingrediënten samengevoegd die volgens mij samen de demon kunnen uitschakelen. Ik heb ook gewerkt aan de woorden van de toverspreuk. We moeten de naam hebben. Ik geloof dat dit alleen werkt als we de demon bij zijn naam noemen, en de mensen die mijn vader heeft geraadpleegd bevestigen dat.’

Fin verborg het derde koekje in zijn hand en kwam dichter bij haar staan om over haar schouder mee te lezen.

‘Gedroogde vleermuisvleugels… Bij voorkeur uit Roemenië?’

‘Heb ik gehoord.’

‘Haren uit de staart van een zwangere jak.’ Fin trok een wenkbrauw op. ‘Geen ogen of salamanders of hondentongen. Sorry,’ zei hij tegen Kathel en Bugs.

‘Jij mag grappen maken over de drie heksen van de Engelse bard, maar ik heb dit van de beste bronnen die ik kan vinden.’

‘Monnikskap, geplette bessen van de Atropa belladonna, tinctuur van de engelentrompet uit het Amazonegebied, bloembladen van de dollekervel uit Armenië, sap van de manzenilleboom. Een paar ken ik wel.’

‘Allemaal giftig. Sommige hebben we eerder gebruikt in de dranken die we voor Cabhan hebben gemaakt, maar er zitten ook een paar exotische ingrediënten bij waar ik nog nooit mee heb gewerkt. Een paar daarvan zal ik natuurlijk moeten laten halen. We hebben ook water nodig dat is gezegend door een priester. Dat is gemakkelijk genoeg. Bloed blijft het bindmiddel. We hebben dat van jou nodig. Je bloed, een paar haren en afgeknipte nagels.’

Hij kreunde alleen maar.

‘Ik was begonnen met de hoeveelheden en de instructies. Mijn bronnen zijn het daar niet helemaal over eens, maar we vinden wel de juiste samenstelling. En de woorden moeten juist zijn. Als we het goed hebben gedaan moet de drank zwart en ondoorzichtig zijn. Hij hoort geen licht vast te houden of te weerspiegelen.’

Hij legde zijn handen op haar schouders en begon ze te masseren. ‘Je zit helemaal vast. Je moet blij zijn, niet gespannen. Dit is een enorme vooruitgang, Branna.’

‘Er is geen enkele hoop dat het zal werken als we niet het juiste moment kiezen. En daar heb ik helemaal geen vooruitgang mee geboekt.’

‘Ik heb daarover nagedacht. Ostara. De equinox. We hebben de zomerzonnewende geprobeerd, vanwege het licht. Ostara is ook licht. De balans slaat door naar het licht.’

‘Ik blijf er steeds mee bezig.’ Ze duwde met haar handen in haar haar om een paar losgeraakte spelden vast te zetten. ‘Maar het voelt niet zo goed als bij de andere pogingen. Het moet kloppen, en misschien klopt het ook wel. Misschien kan ik het gewoon niet zien door de andere elementen.’

Hij draaide haar om en ging intussen door met over haar schouders te wrijven. ‘Misschien moeten we de toverspreuk en de drank maken met Ostara als tijdstip en kijken of het dan goed voelt. Als we tenminste een zwangere jak kunnen vinden.’

Ze glimlachte, zoals hij had gehoopt. ‘Mijn vader zegt dat hij een man kent die voor een goede prijs overal aan kan komen.’

‘Dan betalen we de prijs en beginnen we. Ik heb nog ongeveer een uur, en ik zal je helpen met de toverspreuk. Maar ik denk dat je vanavond wel wat afleiding kunt gebruiken. Dat je dit allemaal even uit je hoofd moet zetten.’

‘Denk je dat?’

‘Ik denk dat je met mij mee uit eten moet gaan. Ik heb een gelegenheid in gedachten die je heel erg leuk zult vinden.’

‘Uit eten? En wat voor gelegenheid is dat dan?’

‘Een heel chic restaurant. Romantisch en stijlvol, en het eten is er goddelijk.’ Hij wikkelde een pluk van haar losgeraakte haren om zijn vinger. ‘Je zou de jurk kunnen dragen die je op oudejaarsavond aan had.’

‘Ik heb meer dan één jurk. Bovendien denk ik erover om naakt als een cherubijntje te verschijnen, als ik goddelijk eten voorgeschoteld krijg dat ik niet zelf heb gemaakt.’

‘Als je erop staat. Maar ik kleed je na het dessert liever zelf uit tot je naakt als een cherubijntje bent.’

‘Hebben wij een afspraakje, Finbar?’

‘Ja. Diner om acht uur. Maar ik haal je om zeven uur op, zodat je wat tijd hebt om van de stad te genieten voor we gaan eten.’

‘De stad? Welke stad?’

‘Parijs,’ zei hij, en hij kuste haar.

‘Ben jij van plan om naar Parijs te vliegen voor een maaltijd?’

‘Een briljante maaltijd in de Lichtstad.’

‘Parijs,’ herhaalde ze, en ze probeerde zichzelf voor te houden dat het onbezonnen was en dwaas. Maar het lukte gewoon niet. ‘Parijs,’ zei ze weer, en ze kuste hem op haar beurt.