3
Winter 2013
Toen Branna O’Dwyer wakker werd, viel er een grijze, doordringende, meedogenloze regen. Ze wilde niets liever dan diep onder de dekens kruipen en weer in slaap vallen. De ochtenden kwamen altijd te vroeg, merkte ze elke keer weer. Maar of ze het leuk vond of niet, de slaap was weg, en daarmee groeide langzaam maar zeker de hunkering naar koffie.
Geïrriteerd, zoals ze ’s morgens vaak was, stond ze op, deed een paar dikke sokken aan haar voeten en trok een trui aan over het dunne T-shirt waarin ze had geslapen.
Uit gewoonte en een aangeboren gevoel voor netheid porde ze het vuur in de slaapkamer wat op, om met de oplichtende vlammetjes de kamer wat op te fleuren. Terwijl haar jachthond Kathel zich uitrekte op het haardkleed, maakte ze haar bed op en legde er tot slot de vrolijke stapels kussens op die ze zo leuk vond.
In de badkamer borstelde ze haar lange zwarte haar en stak het op. Ze had volop werk te doen na de koffie. Ze bekeek zichzelf fronsend in de spiegel en dacht erover om zich een beetje op te maken, omdat de sporen van de rusteloze nacht duidelijk zichtbaar waren. Maar ze zag er het nut niet van in.
In plaats daarvan liep ze terug naar de slaapkamer en wreef Kathel even stevig over zijn vacht om hem aan het kwispelen te krijgen.
‘Jij had ook geen rust vannacht, hè? Ik hoorde je praten in je slaap. Hoorde je de stemmen, jongen?’
Ze liepen samen naar beneden, heel zachtjes, omdat haar huis vol mensen was, zoals de laatste tijd maar al te vaak het geval was. Haar broer en Meara sliepen samen in zijn bed en haar nicht Iona deelde haar bed met Boyle.
Allemaal vrienden en familie. Ze hield van hen en had ze nodig. Maar goede god, wat zou ze graag even alleen zijn.
‘Ze blijven hier slapen voor mij,’ mompelde ze tegen Kathel, terwijl ze de trap van het fraaie huis af liepen. ‘Alsof ik niet voor mezelf kan zorgen. Heb ik niet genoeg bescherming opgebouwd om tien Cabhans weg te houden van alles wat van mij en van hen is?’
Het moest echt ophouden, besloot ze, terwijl ze regelrecht op haar geliefde koffiezetapparaat af liep. Een man met het postuur van Boyle McGraff kon onmogelijk lekker liggen in het kleine bed van haar nicht Iona. Ze moest ze overhalen weg te gaan. Trouwens, sinds Samhain hadden ze geen schaduw meer gezien en geen teken meer van Cabhan vernomen.
‘We hadden hem bijna gehad. Verdorie, we waren bijna van hem af geweest.’
De toverspreuk en de drank waren allebei zo sterk, dacht ze, terwijl ze het koffiezetapparaat aanzette. Hadden ze er niet hard en lang aan gewerkt? En bij alle goden, de toverkracht was die nacht bij Sorcha’s oude huisje als een vloedgolf komen opzetten.
Ze hadden hem verwond. Hij had gebloed en gehuild, als wolf en als man. En toch…
Hij was niet verslagen. Hij was weggeglipt en nu was hij waarschijnlijk aan het genezen en zijn krachten aan het verzamelen.
Hij was niet verslagen en soms vroeg ze zich af of dat ooit zou gebeuren.
Ze opende de deur en Kathel schoot naar buiten. Of het regende of niet, de hond wilde elke ochtend rennen. Ze stond in de deuropening, in de ijskoude decemberlucht en keek naar het bos.
Achter de bomen wachtte hij, dat wist ze. Hij zou terugkomen, in deze of in een andere tijd. En dan moesten ze klaar zijn.
Maar deze ochtend zou hij niet komen.
Ze sloot de deur om de kou buiten te sluiten, porde het vuur in de keuken op en voegde brandstof toe om de turflucht wat te dempen. Ze schonk koffie in en genoot van de eerste slok en het korte moment van stilte en rust. En wat op zich een wonder was: de koffie maakte haar hoofd helder en deed haar sombere stemming verdwijnen.
We zullen overwinnen.
Ze herinnerde zich de stemmen. Zo veel stemmen die oprezen, weerklonken. Licht en toverkracht en vastberadenheid. In haar slaap had ze dat allemaal gevoeld. En die ene stem, zo helder, zo zelfverzekerd.
We zullen overwinnen.
‘We zullen bidden dat je daar gelijk in hebt.’
Ze draaide zich om.
De vrouw stond daar met haar hand beschermend op de ronding van haar buik en een dikke sjaal om haar lange, donkerblauwe jurk.
Bijna een spiegelbeeld, dacht Branna. Het was alsof ze naar zichzelf keek. Het haar, de ogen, de vorm van het gezicht.
‘Jij bent Brannaugh van Sorcha. Ik ken je uit mijn dromen.’
‘Ja, en jij bent Branna van de O’Dwyer-clan. Ik ken jou uit mijn dromen. Jij bent mijn bloed.’
‘Dat ben ik. Ik ben een van de drie.’ Branna raakte de amulet aan met het icoon van de jachthond die nooit van haar zijde week, en precies op dat moment deed haar tegenhanger hetzelfde.
‘Je broer is in Clare op een nacht naar ons toe gekomen, met zijn vrouw.’
‘Connor en Meara. Zij is een zus voor me.’ Nu raakte Branna haar hart aan. ‘Hier. Je begrijpt het wel.’
‘Ze heeft mijn broer voor onheil behoed, ze heeft bloed voor hem vergoten. Ze is ook een zus voor mij.’ Met een verwonderde uitdrukking op haar gezicht keek Sorcha’s Brannaugh de keuken rond. ‘Wat is dit hier?’
‘Dit is mijn huis. En het jouwe, want je bent hier zeer welkom. Wil je gaan zitten? Ik kan thee voor je zetten. De koffie die ik heb gezet is niet goed voor de baby.’
‘Het ruikt heerlijk. Maar kom alleen maar bij me zitten, nicht. Even maar. Dit is een wonderbaarlijke plek.’
Branna keek de keuken rond. Hij was opgeruimd en mooi, zoals ze hem zelf had ontworpen. En inderdaad wonderbaarlijk, veronderstelde ze, voor een vrouw uit de dertiende eeuw.
‘Vooruitgang,’ zei ze, terwijl ze bij haar nicht aan de keukentafel kwam zitten. ‘Het spaart uren werk uit. Gaat het goed met je?’
‘Ja, erg goed. Mijn zoon komt binnenkort. Mijn derde kind.’ Ze stak haar hand uit en Branna pakte hem vast.
Hitte en licht, een verstrengeling van een oersterke, waarachtige toverkracht.
‘Je zult hem Ruarc noemen, want hij zal een kampioen worden.’
De woorden brachten een glimlach op het gezicht van haar nicht. ‘Dat zal ik doen.’
‘Tijdens Samhain hebben wij – de drie en drie anderen die bij ons zijn – tegen Cabhan gevochten. Hoewel we hem schade hebben toegebracht, hem hebben verbrand en zijn bloed hebben laten vloeien, hebben we hem niet vernietigd. Ik heb je daar gezien. Je broer met een zwaard, je zus met een toverstaf en jij met een boog. Je was niet zwanger.’
‘Samhain is in mijn tijd pas over veertien dagen. Kwamen wij naar jullie toe?’
‘Ja, bij Sorcha’s huisje, waar we hem naartoe hadden gelokt, en in jullie tijd, waar we naar waren overgestapt om hem in de val te lokken. We hadden hem bijna, maar het was niet genoeg. Mijn boek, Sorcha’s boek… Ik zou je de toverspreuk kunnen laten zien, het gif dat we hadden gemengd. Je mag…’
Brannaugh stak haar hand op en drukte de andere tegen haar zij. ‘Mijn zoon komt. Hij trekt me terug. Maar luister, er is een plek, een heilige plek. Een abdij. Hij staat in een veld, een dagreis verder naar het zuiden.’
‘Ballintubber. Iona gaat daar het komende voorjaar trouwen met haar Boyle. Het is een heilige plek, met veel kracht.’
‘Hij kan daar niet komen, niets zien. Het is een gewijde plek, en degenen die ons hebben voortgebracht houden er de wacht. Zij hebben ons, de drie van Sorcha, hun licht, hun hoop en hun kracht gegeven. Als je een volgende keer de confrontatie met Cabhan aangaat, zullen wij bij jullie zijn. We zullen een manier vinden. We zullen overwinnen. Als jullie het niet zijn, komt er een ander drietal. Geloof, Branna van de O’Dwyers. Vind de manier.’
‘Ik kan niets anders doen dan dat.’
‘Liefde.’ Ze greep Branna’s hand stevig vast. ‘Liefde is ook een gids, heb ik geleerd. Vertrouw op je gidsen. O, hij is ongeduldig. Mijn kind komt vandaag. Wees blij, want hij is de volgende heldere kaars in de duisternis. Geloof,’ zei ze weer, en ze verdween.
Branna stond op en ontstak met een gedachte een kaars voor het nieuwe leven.
En accepteerde met een zucht dat haar moment van alleen zijn voorbij was.
Dus begon ze het ontbijt klaar te maken. Ze had een verhaal te vertellen, en niemand zou dat met een lege maag willen aanhoren. Geloof, dacht ze. Nou, zij geloofde dat het deels haar lot in het leven was om bijna dagelijks een half leger van eten te voorzien.
Ze zwoer plechtig dat als ze Cabhan naar de hel hadden gestuurd, ze vakantie zou nemen op een warme, zonnige plek, waar ze dagen achtereen geen potten of pannen meer hoefde aan te raken.
Ze begon net het beslag te mengen voor de pannenkoeken – een nieuw recept dat ze wilde uitproberen – toen Meara binnenkwam.
Haar vriendin was gekleed voor een dag werken in de manege, met een dikke broek, een warme trui en een paar stevige laarzen. Haar donkerbruine haar had ze naar achteren gevlochten. Met haar donkere zigeunerogen wierp ze Branna een behoedzame blik toe.
‘Ik had beloofd dat ik vanmorgen het ontbijt zou verzorgen.’
‘Ik had een rusteloze nacht en was vroeg wakker. En ik heb vanmorgen al gezelschap gehad.’
‘Is hier iemand?’
‘Er wás iemand. Haal de anderen naar beneden, wil je, dan vertel ik mijn verhaal aan iedereen tegelijk.’ Ze aarzelde even. ‘Misschien is het het beste als Connor of Boyle Fin belt om te vragen of hij ook hiernaartoe komt.’
‘Het gaat over Cabhan. Is hij terug?’
‘Hij komt zeker, maar nee, dat is het niet.’
‘Ik haal de anderen. Iedereen is al op, dus het duurt niet lang.’
Met een knikje deed Branna spek in de pan, dat meteen begon te sissen.
Haar broer Connor kwam als eerste, en snoof net zoals Kathel dat zou kunnen doen.
‘Maak je nuttig,’ zei ze tegen hem. ‘Dek de tafel.’
‘Doe ik. Meara zei dat er iets was gebeurd, maar dat het niet Cabhan was.’
‘Denk je dat ik me aan deze pannenkoeken zou wagen als ik Cabhan had gezien?’
‘Nee.’ Hij pakte borden uit de kast. ‘Hij blijft in de schaduw. Hij is sterker dan hij was, maar hij is nog niet helemaal genezen. Ik voel hem nog maar nauwelijks, maar Fin zei dat hij nog niet helemaal is hersteld.’
En Finbar Burke kan het weten, dacht Branna, want Cabhans bloed stroomde door zijn aderen. Hij droeg het teken van Sorcha’s vloek.
‘Hij is onderweg,’ voegde Connor eraan toe.
Toen ze alleen maar knikte, liep hij naar de deur en opende hem voor Kathel. ‘En kijk jou nou eens. Zo nat als een zeehond.’
‘Droog hem af,’ begon Branna, en ze zuchtte toen Connor het klusje eenvoudigweg klaarde door zijn handen over de natte vacht te laten glijden. ‘Daar hebben we handdoeken voor in het washok.’
Connor grijnsde alleen even, een snelle flits over zijn knappe gezicht en er verscheen een twinkeling in zijn mosgroene ogen. ‘Nu is hij sneller droog en hoef jij geen natte handdoek te wassen.’
Iona en Boyle kwamen hand in hand naar binnen lopen. Twee tortelduifjes, dacht Branna. Als iemand haar een jaar geleden had voorspeld dat de zwijgzame, norse voormalige vechtersbaas zo hopeloos verliefd zou kunnen worden, had ze gelachen tot haar ribben ervan kraakten. Maar hier stond hij, een grote, breedgeschouderde kerel met zijn haar in de war en een dromerige blik in zijn goudbruine ogen, naast haar vrolijke, elfachtige Amerikaanse nichtje.
‘Meara komt zo beneden,’ kondigde Iona aan. ‘Ze kreeg een telefoontje van haar zus.’
‘Alles goed?’ vroeg Connor. ‘Ging het over haar moeder?’
‘Er waren geen problemen. Alleen wat bijzonderheden over de kerstdagen.’ Ongevraagd begon ze bestek te pakken om het klusje af te maken waar Connor aan was begonnen, en Boyle zette theewater op.
Zo vulde Branna’s keuken zich met stemmen, beweging en, zoals ze kon toegeven nu ze koffie had gedronken, met de warmte van familie. En met opwinding, toen Meara de keuken binnenstormde, Connor vastgreep en met hem in het rond danste.
‘Ik kan de rest van mijn moeders spullen in gaan pakken.’ Ze stampte en klakte met haar voeten op de grond en greep Connor weer beet voor een dikke zoen. ‘Ze blijft voorlopig bij mijn zus Maureen wonen. Jezus in zijn kribbe zij gedankt en geprezen!’
Connor schoot in de lach en op hetzelfde moment bleef ze staan en drukte haar handen tegen haar gezicht. ‘O, god, ik ben een verschrikkelijke dochter, een afschuwelijk mens. Ronddansen omdat mijn eigen moeder bij mijn zus in Galway blijft wonen en ik niet meer iedere dag met haar te maken heb.’
‘Je bent geen van beide,’ verbeterde Connor haar. ‘Ben je blij dat je moeder gelukkig is?’
‘Natuurlijk wel, maar…’
‘En waarom zou je daar niet blij om mogen zijn? Ze heeft een plek gevonden waar ze tevreden is, waar ze kleinkinderen heeft die ze kan verwennen. En waarom zou je niet mogen dansen omdat ze je nu niet meer twee keer per dag zal opbellen omdat ze niet weet hoe ze een lamp moet vervangen?’
‘Of omdat ze weer een lamsbout heeft laten verbranden,’ voegde Boyle eraan toe.
‘Dat is natuurlijk ook zo, hè?’ Meara voerde snel nog een rondedansje uit. ‘Ik ben blij voor haar, echt waar. En ik ben dolblij voor mezelf.’
Toen Fin binnen kwam lopen, vloog Meara hem in de armen, wat Branna even de tijd gaf om zichzelf onder controle te krijgen, zoals altijd het geval was als hij binnenkwam.
‘Je bent een huurder kwijt, Finbar. Mijn moeder blijft bij mijn zus wonen.’ Hij schoot in de lach toen ze hem ook een dikke zoen gaf. ‘Dat is om je te bedanken voor de jarenlange lage huur, en voor het aanhouden van het huisje, voor het geval ze terug zou willen naar Cong. En zeg niet dat dat niet nodig is.’
‘Ze was een prima huurster. Ze hield het huis schoon alsof het een kerk was.’
‘Het ziet er inderdaad prima uit nu we het een en ander hebben gemoderniseerd.’ Terwijl Iona de rest van de tafel dekte, schonk Connor zich zijn eerste kop koffie in. ‘Ik verwacht dat Fin het heel snel aan iemand anders verhuurt.’
‘Ik zie wel.’ Maar de enige naar wie Fin keek was Branna. Toen pakte hij zonder iets te zeggen Connors koffie en begon ervan te drinken.
Ze bleef druk bezig aan het aanrecht en wenste vurig dat ze wat make-up had opgedaan. Op zijn gezicht, op dat prachtige gezicht met de scherpe lijnen en in de groene ogen was geen spoor van een rusteloze nacht te ontdekken.
Hij trok zijn zwartleren jack uit en hing het op een haakje. Hij zag er perfect uit – man en heks – met zijn ravenzwarte haren die vochtig waren van de regen en zijn lange, slanke lichaam.
Ze had haar hele leven van hem gehouden en begrepen en geaccepteerd dat ze dat altijd zou blijven doen. Maar de eerste en enige keer dat ze zich aan elkaar hadden gegeven – zo jong, zo onschuldig nog – was het teken op hem verschenen.
Cabhans teken.
Een Zwarte Heks van Mayo kon nooit samen zijn met Cabhans bloed.
Ze kon met hem samenwerken en had dat ook gedaan, want hij had keer op keer bewezen dat hij Cabhan net zo graag wilde vernietigen als zij. Maar meer kon er nooit zijn.
Hielp het haar om te weten dat het hem evenveel pijn deed als haar? Misschien wel een beetje, moest ze toegeven. Een klein beetje maar.
Ze pakte het bord met de pannenkoeken die ze al had gebakken uit de warmhouder en deed de laatste erbij.
‘Laten we gaan eten. Het is het recept van je oma, Iona. Laten we maar eens zien of ik haar eer heb aangedaan.’
Op het moment dat ze het bord optilde, nam Fin het uit haar handen. En terwijl hij het vastpakte keek hij haar aan en hield haar blik vast. ‘Je hebt er een verhaal bij te vertellen, heb ik gehoord.’
‘Ja, dat is zo.’ Ze pakte het bord met spek en worstjes, droeg het naar de tafel en ging zitten. ‘Nog geen uur geleden had ik op deze plek een gesprek met Sorcha’s Brannaugh.’
‘Kwam ze hier?’ Connor, die een stapel pannenkoeken op zijn bord wilde schuiven, hield halverwege in. ‘In onze keuken?’
‘Ja. Ik had een rusteloze nacht achter de rug, vol dromen en stemmen. Haar stem was er ook bij. Ik wist niet waar het was, want het was vaag en rommelig, zoals dromen kunnen zijn.’ Ze pakte een pannenkoek. ‘Ik zat hier mijn eerste kop koffie te drinken. Ik draaide me om, en daar was ze.
Ze lijkt op mij… of ik op haar. Dat was een verrassing, om die grote gelijkenis te zien, hoewel zij hoogzwanger was. Haar zoon wordt vandaag geboren, of niet echt vandaag, want in haar tijd was het veertien dagen voor Samhain.’
‘Tijdverschuivingen,’ mompelde Iona.
‘Precies. Ze waren op weg hierheen naar Ballintubber Abbey gegaan. Daar bracht de droom me naartoe.’
‘Ballintubber.’ Iona schoof dichter naar Boyle toe. ‘Ik voelde ze daar, weet je nog? Toen je me meenam om er te gaan kijken, voelde ik ze. Ik wist dat ze daarnaartoe waren gegaan. Het is zo’n sterke plek.’
‘Zeker,’ beaamde Branna. ‘Ik ben daar meer dan eens geweest, net als Connor. Maar ik heb ze nooit gevoeld.’
‘Jullie zijn er niet meer geweest sinds Iona erbij is gekomen,’ merkte Fin op. ‘Sinds de drie allemaal in Mayo zijn.’
‘Dat is waar.’ Hij had een punt, dat moest ze toegeven. ‘Maar dat komt, dat komt. Op jullie trouwdag, Iona, of misschien nog eerder. Ze zei dat de anderen, die ons zijn voorgegaan, de plek bewaken, zodat Cabhan er niet kan komen. Hij kan er niet naar binnen gaan en niet naar binnen kijken. Als we een veilige plek nodig hebben, kunnen we die daar vinden. Zij die ons zijn voorgegaan hebben de drie licht en kracht gegeven. En hoop. Ik denk dat ze dat het meest nodig had.’
‘Jij ook,’ zei Iona. ‘Wij allemaal. Wij kunnen ook wel wat hoop gebruiken.’
‘Ik ben meer een voorstander van doen dan van hopen, maar het gaf haar wat ze nodig had. Ik kon het zien. Ze zei hier en in de droom dat we zullen overwinnen. Dat we dat moeten geloven, en dat ze bij ons zullen zijn als we de strijd met Cabhan weer aangaan. Dat we de manier moeten vinden. Dat we moeten weten dat als wij het niet kunnen afmaken, er een ander drietal zal komen. We zullen overwinnen.’
‘Al moet het duizend jaar duren,’ voegde Connor eraan toe. ‘Nou, ik vind het prima om te hopen, en om te doen. Maar ik wil geen duizend jaar wachten op het einde van Cabhan.’
‘Dan vinden we de manier in het hier en nu. Ik heb eens pannenkoeken gegeten toen ik naar Montana ging, in het westen van Amerika,’ zei Fin. ‘Ze noemden ze daar anders…’
‘Flapjacks zeker,’ veronderstelde Iona.
‘Precies. Ze waren heerlijk. En deze zijn nog lekkerder.’
‘Je hebt heel wat afgereisd,’ zei Branna.
‘Ja. Maar totdat dit achter de rug is, is het afgelopen met reizen. Net als Connor voel ik weinig voor die duizend jaar. We zullen de manier vinden.’
Zomaar even? dacht Branna en ze vocht tegen haar ergernis. ‘Ze zei dat ze bij ons zouden zijn als we de volgende keer de strijd met hem aangingen. Maar met Samhain waren ze er ook, en toen wist hij toch te ontsnappen.’
‘Ze waren er maar net, heel vaag,’ herinnerde Connor zich. ‘Als schaduwen misschien. Het kan deel zijn geweest van onze droombetovering. Hoe zouden we ze hier in hun volledige gestalte kunnen krijgen? Zou dat mogelijk zijn? Als we de manier kunnen vinden om dát te doen, moeten we hem toch kunnen vernietigen? De eerste drie en wij drieën. En de drie die bij ons horen.’
‘De tijd is het probleem.’ Fin leunde achterover met zijn koffie in zijn hand. ‘De tijdverschuivingen. Wij waren daar met Samhain, maar uit wat jij zegt, Branna, blijkt dat zij er niet waren. Ze waren niet meer dan schaduwen en konden niet meehelpen. We moeten de tijden bij elkaar brengen. Wij moeten naar hun tijd of zij naar de onze, maar in ieder geval zodanig dat we elkaar op hetzelfde moment treffen. Het is interessant. Een interessante puzzel om op te lossen.’
‘Maar welk tijdstip moeten we kiezen?’ vroeg Branna. ‘Ik heb er twee gevonden, en ze hadden allebei moeten werken. Eerst de zonnewende en toen Samhain. De tijd had aan de kant van het licht moeten staan. De toverspreuken die we hebben bedacht, het gif dat we hebben samengesteld… Alles was afgestemd op die specifieke tijd en plaats.’
‘En beide keren hebben we hem verwond,’ bracht Boyle haar in herinnering. ‘Beide keren bloedde hij en is hij gevlucht. En de laatste keer had dodelijk moeten zijn.’
‘Zijn toverkracht is net zo donker als die van ons licht is,’ merkte Iona op. ‘En de bron ervan geneest hem. Maar deze keer duurt het langer.’
‘Konden we zijn schuilplaats maar vinden.’ Er verscheen een grimmige uitdrukking op Connors gezicht. ‘Konden we hem maar aanvallen als hij verzwakt is.’
‘Ik kan hem niet vinden. Zelfs ons tweeën is het niet gelukt,’ herinnerde Fin hem. ‘Wat hem voedt is voldoende om hem verborgen te houden. We moeten wachten tot hij uit zijn schuilplaats tevoorschijn glibbert en ik of iemand anders van ons hem voelt.’
‘Ik had gehoopt met Yule, maar dat is het al bijna.’ Branna schudde haar hoofd. ‘Ik had gehoopt dat we hem met Yule zouden kunnen aanvallen, maar dat was meer omdat ik het achter de rug wilde hebben dan omdat ik wist dat dat het juiste moment was. Ik heb het niet gevonden in de sterren. Nog niet.’
‘Volgens mij weten we in grote lijnen wat ons te doen staat.’ Boyle trok zijn schouders op. ‘Ontdekken op welke dag en welk tijdstip het moet gebeuren. De manier vinden om de eerste drie erbij te krijgen, als dat tenminste mogelijk is.’
‘Ik denk dat het wel kan.’ Fin keek naar Branna.
‘We zullen het bestuderen, eraan werken.’
‘Vanmorgen hebben we tijd.’
‘Ik moet de winkel bevoorraden. Ik houd het nauwelijks bij met de feestdagen.’
‘Morgen is het mijn vrije dag, dan kan ik je helpen,’ bood Iona aan.
‘Graag.’
‘Ik wil zelf ook wat inkopen doen,’ voegde Iona eraan toe. ‘Mijn eerste Kerstmis in Ierland. En oma komt. Ik kijk er zo naar uit, ik kan niet wachten om haar het huis te laten zien dat we in het bos aan het bouwen zijn.’ Ze leunde tegen Boyle aan.
‘Ze is weer van gedachten veranderd over de tegels in het grote bad,’ zei Boyle.
‘Het is zo moeilijk om te kiezen. Ik heb nog nooit een huis gebouwd.’ Ze keek naar Branna. ‘Help me.’
‘Ik heb je al gezegd dat ik dat dolgraag wil doen. Kom morgen naar me toe, dan nemen we aan het eind van de dag een uur of zo de tijd om bij een glas wijn tegels en verfstalen en dergelijke te bekijken.’
‘Connor en ik hebben het er soms ook over hoe ons huis eruit moet zien als we in het veld hier dichtbij komen wonen. En dan is het onmiddellijk alsof mijn hersens in pap veranderen.’ Meara draaide een stuk pannenkoek rond in de stroop. ‘Voor mij is het een onvoorstelbare gedachte om een huis te bouwen en alles te moeten weten, tot de kleur van de verf op de muren aan toe.’
‘Nou, kom langs voor de wijn, dan denken we daar ook over na. En over huizen gesproken,’ voegde Branna eraan toe, nu ze de mogelijkheid zag om haar gedachten van de vroege ochtend ter sprake te brengen. ‘Jullie hebben allemaal een plek om te wonen – Boyles huis, Meara’s huis. Jullie hoeven niet iedere avond hier op een kluitje te komen zitten.’
‘Het is beter als we samen zijn,’ hield Connor vol.
‘En het heeft er niets mee te maken dat als je bij Meara thuis blijft slapen je bijna elke ochtend havermoutpap te eten krijgt?’
Hij grijnsde. ‘Dat speelt wel een rol.’
‘Ik maak heel lekkere havermoutpap,’ zei Meara, terwijl ze hem een por gaf.
‘Dat is zo, schat, maar heb je deze pannenkoeken geproefd?’
‘Ik geef toe dat zelfs mijn beroemde havermoutpap daar niet tegenop kan. Maar jij wilt wat ruimte hebben,’ vervolgde Meara tegen Branna.
‘Soms zou ik dat niet erg vinden.’
‘Daar zullen we dan ook aan werken.’
‘Het ziet ernaar uit dat we genoeg te doen hebben.’ Boyle stond op. ‘Ik stel voor dat we eerst Branna’s keuken opruimen en dan het werk gaan doen waarmee we ons geld verdienen.’
‘Wanneer ben je terug van je bezigheden in de winkel?’ vroeg Fin aan Branna.
Ze had gehoopt dat de nieuwe wending in het gesprek zijn aandacht zou hebben afgeleid, maar ze had beter kunnen weten. Bovendien besefte ze dat het onvermijdelijk was om met hem samen te werken. Er stonden grotere belangen op het spel.
‘Ik ben om twee uur terug.’
‘Dan ben ik om twee uur hier.’ Hij kwam overeind en pakte zijn bord op om het naar het aanrecht te brengen.
Er moest geld worden verdiend en Branna genoot van de manier waarop zij dat deed. Zodra haar huis leeg en stil was, ging ze naar boven om zich aan te kleden en dekte ze het vuur in haar slaapkamer af tot het alleen nog zachtjes smeulde.
In haar werkplaats was ze vervolgens een uur bezig om de luxe zeepjes die ze de vorige dag had gemaakt in te pakken. Daarna strikte ze linten met droogbloemen om de flessen met lotion die ze al had gevuld.
Kaarsen die ze de geur van cranberry’s had meegegeven stopte ze in de mooie geschenkdoosjes die ze speciaal voor de feestdagen had gekocht.
Nadat ze de lijst had nagekeken die haar bedrijfsleider haar had gegeven, voegde ze zalf, badolie en verschillende crèmes toe, noteerde wat aangevuld moest worden en begon toen dozen naar haar auto te dragen.
Ze was van plan geweest de hond thuis te laten, maar Kathel had andere plannen en sprong in de auto.
‘Zin in een ritje, hè? Nou, vooruit dan maar.’ Na nog een laatste controle gleed ze achter het stuur en begon aan de korte rit naar het dorpje Cong.
De regen en kou ontmoedigden toeristen om in december naar deze omgeving te komen. De steile straten waren leeg, de ruïnes van de abdij waren verlaten. Alsof de tijd hier had stilgestaan, dacht ze met een glimlach.
Ze hield van deze plek, uitgestorven in de regen of vol mensen en stemmen op een mooie dag. Hoewel ze haar spullen regelmatig rechtstreeks vanuit haar werkplaats verkocht – vooral aan mensen die hoopten op een amulet of een toverspreuk – had ze voor haar winkel een plek gekozen in het dorp, waar de toeristen en de plaatselijke bewoners gemakkelijk binnen konden wippen. En, dacht ze, praktisch als ze was, waar ze misschien wat euro’s wilden uitgeven aan haar zelfgemaakte spulletjes.
Ze parkeerde voor het witgeschilderde gebouw, de winkel op de hoek van het lieflijke zijstraatje waar De Zwarte Heks was gevestigd.
Kathel sprong achter haar aan naar buiten en wachtte ondanks de regen geduldig terwijl ze de eerste doos met voorraad uitlaadde. Ze duwde met haar elleboog de deur open, zodat er vrolijke belletjes begonnen te klingelen en werd omringd door de heerlijke geuren en het prachtige licht van wat ze zelf had gemaakt.
Al die mooie flesjes, schaaltjes en doosjes op de planken, de flakkerende kaarsen die de sfeer maakten… en die heerlijke geur. Zachte kleuren voor troost en ontspanning, intense kleuren voor energie, stukken kristal die precies op een bepaalde plek waren neergezet voor hun magische werking.
En natuurlijk de speciale spulletjes voor de feestdagen: het boompje, het groen en de bessen, wat versieringen die ze van een vrouw in Dublin had gekocht, de met juwelen versierde toverstafjes en de stenen hangers die ze had gekocht uit een Wicca-catalogus, omdat mensen zulke dingen verwachtten in een winkel die De Zwarte Heks heette.
En daar was Ailish, die met haar elfachtige lijfje op een kruk stond om een hoge plank schoon te maken. Ailish draaide zich om, en haar grote groene bril gleed langs haar mopsneusje naar beneden.
‘Nee maar, daar hebben we mevrouw zelf. Wat ben ik blij je te zien, Branna. Ik hoop dat je nog wat meer van die cranberrykaarsen bij je hebt, want ik heb de allerlaatste nog geen kwartier geleden verkocht.’
‘Ik heb er nog twintig meegenomen, zoals je had gevraagd. Ik had gedacht dat het er te veel zouden zijn, maar als je bent uitverkocht, had je weer gelijk.’
‘Daarvoor heb je mij tot bedrijfsleider gepromoveerd.’ Ailish stapte op de grond. Ze droeg haar donkerblonde haar in een losse knot en was altijd stijlvol gekleed; vandaag droeg ze hoge laarzen onder een dennengroene jurk. Ze was nauwelijks een meter vijftig lang en had vijf flinke zoons grootgebracht.
‘Is er nog meer in de auto? Dan haal ik het eruit.’
‘Nee, doe maar niet. Het is niet nodig dat we allebei nat worden.’ Branna zette de eerste doos op de smetteloze toonbank. ‘Jij kunt uitpakken en Kathel gezelschap houden, want hij wilde per se mee.’
‘Hij weet waar ik lekkere hapjes bewaar voor lieve, brave honden.’
Hij kwispelde terwijl ze sprak, ging opzitten en keek haar bijna grijnzend aan.
Terwijl achter haar het geluid van Ailish’ lach opklonk, liep Branna weer naar buiten, de regen in.
Ze moest drie keer lopen en was ten slotte helemaal doorweekt.
Ze liet haar handen van haar hoofd tot haar voeten langs haar lichaam glijden om zichzelf te drogen, net zoals Connor dat die ochtend met de hond had gedaan. Iets wat ze in bijzijn van mensen buiten haar eigen kringetje niet vaak zou doen.
Ailish knipperde niet eens met haar ogen en ging verder met de voorraad uitpakken. Branna had Ailish uitgekozen om haar winkel te runnen en leiding te geven aan de parttime winkelbedienden. Daar waren meerdere praktische redenen voor en een van de belangrijkste was dat ze in de vrouw een vleugje toverkracht bespeurde. Bovendien accepteerde Ailish haar met alles wat ze was.
‘Ik had hier vanmorgen vier vriendelijke toeristen uit de Midlands op bezoek, die onderweg waren naar museum The Quiet Man en gingen lunchen in de pub. Toen ze weggingen hadden ze samen driehonderdzestig euro besteed.’
Een belangrijke praktische reden, dacht Branna nu, was dat Ailish de gave had de juiste klanten naar de juiste producten te leiden.
‘Dat is goed nieuws op een regenachtige ochtend.’
‘Heb je zin in een kop thee, Branna?’
‘Nee, dank je wel.’ In plaats daarvan stroopte Branna haar mouwen op en hielp Ailish de voorraden uit te pakken en in de winkel te zetten. ‘Hoe gaat het hier verder?’
Zoals ze had gehoopt wist Ailish haar aandacht van haar problemen af te leiden door haar op de hoogte te brengen van de laatste dorpsroddels, nieuws over haar zonen, haar man, haar schoondochters (twee, en een derde in juni), haar kleinkinderen en alles wat er verder nog maar te vermelden viel.
In het uur dat ze werkten kwamen er regelmatig klanten binnen en niemand ging met lege handen de deur uit. Dat was goed voor de stemming en voor het kasboek.
Ze had hier een prima zaak opgebouwd, dacht Branna. Vol kleur, licht en geur, alles netjes gerangschikt, zoals haar ordelijke ziel dat wenste, en kunstzinnig uitgestald, zoals haar gevoel voor stijl dat wenste.
Ze dankte de goden weer voor Ailish en de anderen die voor haar werkten en de klanten voor hun rekening namen, zodat zij haar tijd in haar werkplaats kon besteden om alles te bereiden.
‘Je bent goud waard, Ailish.’
Ailish bloosde van plezier. ‘Ach, dat is lief van je om te zeggen.’
‘Het is waar.’ Ze gaf Ailish een kus naast het kuiltje in haar wang. ‘Wat hebben we een geluk, vind je niet? We doen allebei elke dag wat we graag doen en waar we verrekte goed in zijn. Als ik achter de toonbank zou moeten staan, zoals in de eerste maanden na de opening, zou ik nu stapelgek zijn. Dus jij bent voor mij goud waard.’
‘En jij voor mij. Het is heerlijk om een baas te hebben die me mijn gang laat gaan.’
‘Dan laat ik je nu alleen en gaan we allebei door met wat we graag doen en waar we goed in zijn.’
Toen Branna met Kathel vertrok, voelde ze zich als herboren. Een bezoek aan haar winkel bracht haar meestal in een goede stemming, en vandaag was dat meer dan ooit het geval. Ze reed door de regen over wegen die haar net zo vertrouwd waren als haar eigen keuken. Toen ze thuiskwam ging ze een poosje buiten zitten voor haar huis.
Een goede ochtend, dacht ze, ondanks het sombere weer. Ze had haar nicht gesproken, een van de eerste drie, aan haar eigen keukentafel. Ze zou heel goed nadenken over de hoop en het geloof die ze nodig hadden.
Ze had een mooie voorraad naar haar winkel gebracht, zeker een uur doorgebracht met een vriendin, gezien hoe mensen spullen kochten die ze met haar eigen handen had gemaakt. Die dingen zouden in hun huizen terechtkomen, peinsde ze. Of bij anderen, als cadeau of aandenken. Goede, nuttige, maar ook mooie dingen, want ze hechtte evenveel waarde aan schoonheid als aan nut.
Met deze gedachte hief ze haar hand op en liet de lichtjes in de boom in haar voorkamerraam en rond de etalageruiten van haar winkel aangaan.
‘Waarom zouden we niet wat schoonheid en licht toevoegen aan een sombere dag?’ vroeg ze aan Kathel. ‘En nu, mijn jongen, hebben we werk te doen.’
Ze liep regelrecht naar haar werkplaats en stookte het vuur op, waar Kathel zich behaaglijk voor uitstrekte.
Ze had Fin verteld dat ze om twee uur terug zou zijn, maar ze had toen al het plan om rond het middaguur naar huis te komen. Het was een beetje later geworden, merkte ze op, maar ze had toch nog bijna twee uur rust voor hij zou komen.
Ze trok een wit schort aan en maakte eerst gemberkoekjes, gewoon omdat ze daar zin in had. Terwijl ze afkoelden en hun geur zich door het huisje verspreidde, verzamelde ze de spullen die ze nodig had om de setjes kaarsen te maken die op de nieuwe lijst stonden die Ailish haar had gegeven.
Dit werk gaf haar rust. Hier en daar voegde ze een beetje toverkracht toe, allemaal voor het goede doel. Eigenlijk was het zorg, kunst en wetenschap tegelijk.
Op het fornuis smolt ze het zuur en de was en voegde de geurige oliën en de kleurstoffen toe, die ze zelf maakte. Nu vermengden de geuren van appel en kaneel zich met die van de gember. Met een druppeltje was smolt ze de kaarspitten vast in de kleine glazen potjes met de geribbelde randen en zette ze recht met een dunne bamboestok. Voor het gieten was geduld nodig. Soms moest ze stoppen om met een andere stok in de appelrode was te porren, zodat zich geen luchtbellen vormden. Zo ging ze door met schenken en porren, tot de potjes allemaal waren gevuld en ze ze weg kon zetten om af te koelen.
Daarna maakte ze een tweede partij van zuiver witte kaarsen met vanillegeur, en een derde – want drie was een goed aantal – zo groen als het bos, met dennengeur. Kleuren en geuren die pasten bij het seizoen. Zes sets zou genoeg zijn. De volgende partijen zou ze misschien pas in het voorjaar maken.
Tevreden met haar werk keek ze op de klok en zag dat het bijna half drie was. Fin was dus te laat, maar dat was niet erg, want nu had ze de tijd gehad om haar werk af te maken, zoals ze dat graag wilde.
Maar ze ging mooi niet wachten met haar volgende klus.
Ze hing haar schort op, zette thee voor zichzelf en pakte twee koekjes uit de pot. Met de koekjes in haar hand ging ze zitten, opende Sorcha’s boek, haar eigen boek, haar schrijfblok en haar laptop.
In de stilte begon ze alle acties te bestuderen die ze eerder hadden ondernomen en probeerde te bedenken hoe ze het misschien beter konden doen.
Toen kwam hij binnen, maar liefst vijfendertig minuten te laat en kletsnat. Ze keek hem nauwelijks aan en zei streng: ‘Maak mijn vloer niet vies.’
Hij mompelde iets wat ze negeerde en droogde zich snel af. ‘Het is niet nodig kwaad te zijn omdat ik later ben dan ik had gezegd. Een van de paarden werd ziek en moest verzorgd worden.’
Ze vergat vaak dat Fin zelf ook zijn werk had. ‘Is het erg?’
‘Erg genoeg, maar het komt goed. Het was Maggie. Ze had plotseling last van haar luchtwegen. Het medicijn had het misschien kunnen verhelpen, maar… Nou ja, ik wilde het niet riskeren.’
‘Dat kan ik me voorstellen.’ Zo was hij, dat wist ze. Hij had een zwak voor dieren, eigenlijk voor alles en iedereen die verzorging nodig had. ‘Je zou het niet eens kunnen.’ Het was inderdaad erg genoeg geweest. Ze zag het nu ook aan de vermoeidheid in zijn ogen.
‘Ga zitten. Je hebt een kop thee nodig.’
‘Dat zou niet gek zijn. En ik lust ook wel een paar van die koekjes die ik ruik. Zijn het die met gember?’
‘Ga zitten,’ zei ze weer, en ze liep weg om theewater op te zetten.
Maar hij drentelde rusteloos rond.
‘Je hebt gewerkt, zie ik. Nieuwe kaarsen die nog niet zijn uitgehard.’
‘Ik heb een winkel te vullen. Ik kan niet elk moment van de dag aan die verdomde Cabhan besteden.’
‘Maar je kunt wel mijn woorden negatief opvatten, terwijl ze niet zo bedoeld zijn. Ik wil gewoon een paar kaarsen kopen voor mezelf.’
‘De kaarsen die ik net heb gemaakt zijn bestemd voor cadeausets.’
‘Dan wil ik er graag twee, want ik moet cadeautjes hebben, en ook…’ Hij slenterde naar een plank. ‘Ik vind deze leuk, in de spiegelpotjes. Die schitteren in het licht.’ Hij pakte er een op en rook eraan. ‘Cranberry’s. Het ruikt naar Yule, dus dat komt mooi uit, vind je niet? Daar wil ik er graag tien van.’
‘Ik heb er geen tien op voorraad. Alleen de drie die je daar ziet.’
‘Je zou de rest bij kunnen maken.’
Ze schonk de thee in en wierp Fin een schuine blik toe. ‘Dat zou ik kunnen doen. Maar je zult er tot morgen op moeten wachten.’
‘Dan doe ik dat. En deze dunne kaarsen wil ik ook. De lange witte en de kortere rode.’
‘Ben je hier om te werken of om inkopen te doen?’
‘Het is prettig om het allebei te kunnen doen.’ Hij pakte wat hij wilde hebben en legde alles op haar werktafel neer, voor later.
Daarna ging hij zitten, pakte zijn thee en keek haar recht in de ogen. Haar hart sloeg misschien een slag over, maar dat negeerde ze.
‘Hij is aan de andere kant van de rivier, zoals we al wisten. Hij verschuilt zich in de diepte, in de duisternis. Een grot, denk ik, maar wanneer en waar weet ik niet precies.’
‘Je hebt naar hem gezocht. Verdomme nog aan toe, Fin…’
‘Door de rook,’ zei hij koeltjes. ‘Het heeft geen zin om op zo’n smerige dag als vandaag buiten rond te ploeteren. Ik keek door de rook en het beeld was wazig, zoals dat met rook is. Maar ik kan je vertellen dat hij niet meer zo zwak is als hij was, zelfs in vergelijking met een paar dagen geleden. En er is iets bij hem, Branna. Iets… anders.’
‘Wat dan?’
‘Ik denk datgene waarmee hij heeft onderhandeld om te worden wat hij is en te krijgen wat hij heeft. Het is nog donkerder, nog intenser, en ik denk… ik weet het niet,’ mompelde hij. Hij wreef over zijn schouder, waar het teken op hem drukte. ‘Ik denk dat het hem bespeelt, dat het hem net zo gebruikt als hij het gebruikt, en in zijn zwakte kon ik dat allemaal zien. Meer dan ik eerder heb gezien. Dat andere is maar een gevoel. Maar ik weet zeker dat hij geneest en dat hij binnenkort terugkomt.’
‘Dan zorgen we dat we daar klaar voor zijn. Wat hebben we over het hoofd gezien, Fin, dat is de vraag. Dus laten we het antwoord zoeken.’
Hij beet in een koekje en glimlachte voor het eerst sinds hij was binnengekomen. ‘Ik heb misschien meer dan twee van deze nodig voor ik me weer in die verdomde boeken kan verdiepen.’
‘Er zitten er meer in de pot als je wilt. Zo.’ Ze tikte op het boek. ‘Eerst de drank.’