1

 

 

 

 

Zomer 1276

 

Op een heldere dag in een langzaam vervagende zomer verzamelde Brannaugh kruiden, bloemen en bladeren, om zalven, drankjes en thee te maken. Buren en reizigers kwamen naar haar toe, op zoek naar hoop en genezing. Ze kwamen naar haar, de Zwarte Heks, zoals ze ooit naar haar moeder waren gekomen, met pijn in hun lichaam, hun hart of hun geest, en betaalden met munten, diensten of handelswaar.

Haar broer, haar zus en zij hadden zo hun leven opgebouwd in Clare, ver van hun thuis in Mayo. Ver van het huisje in het bos waar ze hadden gewoond en waar hun moeder was gestorven.

Zo had ze haar leven opgebouwd, en ze had er meer voldoening en blijdschap in gevonden dan ze voor mogelijk had gehouden sinds die verschrikkelijke dag dat hun moeder hun al haar toverkracht had geschonken en hen had weggestuurd om zich in veiligheid te brengen, terwijl zij zich opofferde.

Een en al verdriet was ze geweest, dacht Brannaugh nu, een en al verdriet, plichtsbesef en angst. Maar ze had gedaan wat van haar was gevraagd en ze had haar jongere broertje en zusje meegenomen, weg van huis.

Hun liefde, hun jeugd en hun onschuld hadden ze achtergelaten.

Lange jaren waren het geweest, waarvan ze de eerste hadden doorgebracht bij hun nicht en haar man, zoals hun moeder hun had opgedragen. Ze waren daar welkom geweest, veilig en goed verzorgd. Maar uiteindelijk, zoals dat gaat, was de tijd gekomen om dat nest te verlaten. Om te omarmen wie en wat ze waren en altijd zouden zijn.

De Zwarte Heksen. De drie.

Hun plicht, hun alles overstijgende doel? Cabhan vernietigen, de zwarte tovenaar, de moordenaar van hun vader, Daithi de moedige, en hun moeder, Sorcha. Cabhan, die op een of andere manier de betovering van de stervende Sorcha had overleefd.

Maar op zo’n heldere dag aan het eind van de zomer leek het allemaal zo ver weg, de verschrikkingen van die laatste winter, het bloed en de dood van dat laatste voorjaar.

Hier, waar ze het zich thuis had gemaakt, rook het naar de rozemarijn in haar mand, naar de rozen die haar man na de geboorte van hun eerste kind had geplant. De wolken werden als witte lammetjes langs de blauwe wei van de hemel voortgedreven, en de kleine veldjes die ze hadden vrijgemaakt in het bos waren zo groen als smaragd.

Haar zoon, die nog geen drie jaar oud was, zat op een plekje in de zon en sloeg op de kleine trom die zijn vader voor hem had gemaakt. Hij zong en joelde en trommelde er zo blij en onschuldig op los dat haar ogen prikten van liefde.

Haar dochter van net een jaar sliep met haar favoriete lappenpop in haar armen, terwijl Kathel, hun trouwe jachthond, de wacht hield.

En een tweede zoon bewoog en schopte in haar buik.

Van waar ze stond zag ze de open plek en het kleine huisje dat Eamon, Teagan en zij daar bijna acht jaar geleden hadden gebouwd. Kinderen, dacht ze nu. Ze waren nog maar kinderen geweest, die zich niet konden overgeven aan hun jeugd.

Ze woonden daar nog steeds in de buurt. Eamon, de loyale, zo sterk en trouw. Teagan, zo vriendelijk en eerlijk. Zo gelukkig nu, dacht Brannaugh, en Teagan zo verliefd op de man met wie ze in het voorjaar was getrouwd.

Alles was zo rustig en vredig, dacht ze, ondanks Brins getrommel en gejoel. Het huisje, de bomen, de groene heuvels met de witte vlekjes van de schapen, de tuin, de helderblauwe lucht.

En het zou moeten eindigen. Het zou snel moeten eindigen.

De tijd naderde; ze voelde het net zo duidelijk als het schoppen van de baby in haar buik. De heldere dagen zouden plaatsmaken voor duisternis. De vrede zou eindigen in strijd en bloedvergieten.

Ze raakte de amulet aan, met het symbool van een jachthond. De bescherming die haar moeder met bloedmagie had gesmeed. Binnenkort, dacht ze, maar al te gauw, zou ze die bescherming weer nodig hebben.

Ze duwde haar hand tegen de onderkant van haar rug, die een beetje pijnlijk was, en zag haar man die op zijn paard naar huis kwam rijden.

Eoghan, zo knap, zo helemaal van haar. Ogen zo groen als de heuvels, haar dat als de vleugels van een raaf krullend tot op zijn schouders viel. Lang, rechtop en ontspannen zat hij op de rug van de gespierde kastanjebruine merrie en zoals zo vaak zong hij met schallende stem een lied.

Bij alle goden, hij liet haar glimlachen en deed haar hart opveren als een vogel die zijn vleugels uitslaat. Zij, die er zo van overtuigd was geweest dat er voor haar geen liefde meer kon zijn, geen andere familie dan haar bloedverwanten, geen leven buiten haar doel, was dieper dan de oceaan gevallen voor Eoghan van Clare.

Brin sprong op en begon zo hard te rennen als zijn kleine beentjes hem konden dragen. ‘Papa, papa, papa!’

Eoghan boog zich voorover en tilde de jongen in het zadel. Het gelach van de man en de jongen vermengde zich en kwam haar kant op. Haar ogen prikten weer. Op dat moment had ze iedere druppel toverkracht die haar geschonken was willen geven om hun te besparen wat er ging gebeuren.

De baby, die ze naar haar moeder had vernoemd, begon een beetje te jammeren, en Kathel bracht zijn oude botten in beweging en gaf een zachte blaf.

‘Ik hoor haar.’ Brannaugh zette haar mand neer, liep naar haar ontwakende dochter en overlaadde haar met kusjes terwijl Eoghan zijn paard naast haar inhield.

‘Kijk nou eens wat ik op de weg heb gevonden. Een kleine verdwaalde zigeuner.’

‘O, ik vind dat we hem moeten houden. Misschien wordt hij wel een knappe jongen als hij groot is, dan kunnen we hem verkopen op de markt.’

‘We zouden best een mooie prijs voor hem kunnen krijgen.’ Eoghan gaf zijn giechelende zoon een kus boven op zijn hoofd. ‘Zo, ga er maar af, jongen.’

‘Rijden, papa!’ Brin draaide zijn hoofd om en keek hem met zijn grote donkere ogen smekend aan. ‘Toe nou! Rijden!’

‘Even dan, en daarna wil ik mijn thee.’ Hij gaf Brannaugh een knipoog en ging er in galop vandoor. De jongen gilde het uit van pret.

Brannaugh pakte haar mand en zette de jonge Sorcha op haar heup. ‘Kom, ouwe jongen,’ zei ze tegen Kathel. ‘Het is tijd voor je tonicum.’

Ze liep naar het lieflijke huisje dat Eoghan met zijn vaardige handen en sterke rug had gebouwd. Binnen stookte ze het vuur op, zette haar dochter neer en begon thee te zetten.

Ze streelde Kathel en besprenkelde hem met het magische tonicum dat ze had bereid om zijn lichaam gezond en zijn ogen scherp te houden. Haar gids, haar hart, dacht ze. Ze kon zijn leven nog wel een paar jaar rekken. Als de tijd kwam om hem te laten gaan, zou ze dat weten.

Maar nog niet, nee, nog niet.

Ze zette honingcakejes en wat jam neer en had de theetafel klaar toen Eoghan en Brin hand in hand binnenkwamen.

‘Kijk eens, dat ziet er goed uit.’

Hij woelde door Brins haar en boog voorover om Brannaugh te kussen, waar hij zoals altijd de tijd voor nam.

‘Je bent vroeg thuis,’ begon ze, maar toen zag haar moederoog dat haar zoon zijn hand uitstak naar een cakeje. ‘Eerst je handen wassen, mijn jongen. Daarna kom je als een keurige heer aan tafel zitten voor je thee.’

‘Ze zijn niet vies, mama.’ Hij stak zijn handen naar voren.

Brannaugh wierp een blik op de groezelige handjes en trok alleen maar haar wenkbrauwen op. ‘Wassen. Jullie allebei.’

‘Vrouwen kun je maar beter niet tegenspreken,’ zei Eoghan tegen Brin. ‘Dat leer je nog wel. Ik heb de schuur van de weduwe O’Brian afgemaakt. Die zoon van haar is net zo nutteloos als uiers bij een geitenbok, dat zweer ik je. Hij ging ervandoor om iets anders te doen, en toen hij weg was schoot het beter op dan daarvoor.’

Hij praatte over zijn werk terwijl hij zijn zoon hielp met zijn handen afdrogen, en sprak over de klussen die op komst waren terwijl hij zijn dochter hoog in de lucht tilde en haar deed kraaien van plezier.

‘Jij bent de vrolijkheid in dit huis,’ mompelde ze. ‘Jij bent hier het licht.’

Hij wierp haar een snelle blik toe en zette de baby weer neer. ‘En jij bent het hart ervan. Ga zitten, gun je voeten wat rust. Drink je thee.’

Hij wachtte. O, ze wist dat hij de geduldigste man van de wereld was. Of de koppigste, want dat kwam vaak op hetzelfde neer, in elk geval als die eigenschappen werden verenigd in iemand als haar Eoghan.

Dus toen de huishoudelijke klusjes waren gedaan, de maaltijd op was en de kinderen in bed lagen, pakte hij haar hand.

‘Heb je zin om een eindje met me te gaan wandelen, lieve Brannaugh? Het is een mooie avond.’

Ze vroeg zich af hoe vaak hij die woorden wel niet tegen haar had gezegd toen hij haar het hof maakte en zij hem probeerde af te wimpelen, als een mug die je van je afslaat.

Nu pakte ze simpelweg haar sjaal – een van haar favorieten die Teagan voor haar had gemaakt – en sloeg hem om haar schouders. Ze wierp een blik op Kathel, die bij het vuur lag.

Pas voor me op de kinderen, zei ze tegen hem, en ze liet zich door Eoghan mee naar buiten trekken in de koele, vochtige avondlucht.

‘Er komt regen,’ zei ze. ‘Nog voor de ochtend.’

‘Dan hebben we geluk, vind je niet, dat we de avond hebben.’ Hij legde zijn hand op haar buik. ‘Alles goed?’

‘Ja. Hij is een druk mannetje, aldoor in beweging. Een beetje zoals zijn vader.’

‘We hebben geld genoeg, Brannaugh. We kunnen best wat hulp betalen.’

Ze keek hem schuin aan. ‘Heb je klachten over het huis, de kinderen, het eten op tafel?’

‘Nee, ik heb helemaal niets te klagen. Maar ik heb gezien hoe mijn moeder zich dood werkte.’ Terwijl hij sprak wreef hij over de onderkant van haar rug, alsof hij wist van de zeurende pijn daar. ‘Ik zou niet willen dat dat jou overkwam, aghra.’

‘Ik voel me goed, echt waar.’

‘Waarom ben je verdrietig?’

‘Ik ben niet verdrietig.’ Dat was een leugen, besefte ze, en ze loog nooit tegen hem. ‘Een beetje. Een vrouw met een baby in haar buik is soms een beetje gek, zoals je zou kunnen weten. Heb ik geen tranen met tuiten gehuild toen ik zwanger was van Brin en jij binnenkwam met de wieg die je had gemaakt? Ik huilde alsof de wereld verging.’

‘Van blijdschap. Dit is geen blijdschap.’

‘Wel waar. Ik stond alleen vandaag te kijken naar onze kinderen, terwijl ik de derde in me voelde bewegen, en ik dacht aan jou en aan het leven dat we hebben. Zo’n geluk, Eoghan. Hoe vaak heb ik nee tegen je gezegd toen je me vroeg of ik de jouwe wilde worden?’

‘Eén keer was al te veel.’

Ze lachte, hoewel de tranen in haar keel opwelden. ‘Maar je vroeg het steeds weer, en weer. Je maakte me het hof met liedjes en verhalen en met veldbloemen. En toch zei ik tegen je dat ik niemands vrouw wilde worden.’

‘Alleen die van mij.’

‘Alleen die van jou.’

Ze ademde de avond in, de geur van de tuin, het bos, de heuvels. Ze ademde in wat thuis was geworden, en wist dat ze het zou verlaten voor het thuis van haar jeugd, en voor het lot.

‘Je wist wat ik was, wat ik ben. En toch wilde je me, niet de toverkracht, maar mij.’

Die wetenschap betekende alles voor haar en had het hart geopend dat ze van plan was gesloten te houden.

‘En toen ik mijn liefde voor jou niet meer tegen kon houden, vertelde ik je alles en wees ik je opnieuw af. Maar jij vroeg me weer. Herinner je je nog wat je tegen me zei?’

‘Ik zal het weer tegen je zeggen.’ Hij wendde zich naar haar toe en pakte haar handen, zoals hij dat jaren geleden had gedaan. ‘Jij bent de mijne en ik ben de jouwe. Alles wat je bent zal ik nemen. Alles wat ik ben zal ik geven. Ik zal je vergezellen, Brannaugh, Zwarte Heks van Mayo, door water en vuur, door blijdschap en verdriet, door strijd en vrede. Kijk in mijn hart, want je hebt de macht om dat te doen. Kijk in me en weet dat daar liefde is.’

‘En dat deed ik. En dat doe ik nog steeds. Eoghan.’ Ze klemde zich tegen hem aan, begroef zich in hem. ‘Er is zo veel vreugde.’

Maar ze huilde.

Hij streelde haar, troostte haar, trok haar voorzichtig mee om haar gezicht te zien in het bleke maanlicht. ‘We moeten terug. Terug naar Mayo.’

‘Binnenkort. Binnenkort. Het spijt me…’

‘Nee.’ Zijn lippen raakten de hare, legden haar het zwijgen op. ‘Zeg dat niet tegen me. Heb je niet gehoord wat ik zei?’

‘Hoe kon ik het weten? Zelfs toen je het zei, toen ik voelde hoe je woorden mijn hart grepen… hoe kon ik weten dat ik me zo zou voelen? Ik zou met alles wat ik in me heb willen blijven, gewoon blijven. Bij jou zijn, en de rest achter me laten. Maar ik kan het niet. Ik kan ons dat niet geven. Eoghan, onze kinderen.’

‘Niets zal hen deren.’ Weer legde hij zijn hand op haar buik. ‘Niets en niemand. Dat zweer ik.’

‘Je moet het zweren, want als het moment gekomen is moet ik hen achterlaten en de confrontatie met Cabhan aangaan, samen met mijn broer en zus.’

‘En met mij.’ Hij greep haar schouders vast en er lichtte een felle, vurige gloed op in zijn ogen. ‘Welke confrontatie je ook aangaat, ik ga met je mee.’

‘Je moet het zweren.’ Zacht pakte ze zijn handen en legde ze op haar buik, waar hun zoon schopte. ‘Onze kinderen, Eoghan. Je moet zweren dat je hen boven alles zult beschermen. Jij en Teagans man moeten hen beschermen tegen Cabhan. Ik kan nooit doen wat ik moet doen als ik niet weet dat hun vader en oom over hen zullen waken en hen zullen beschermen. Je houdt van me, Eoghan. Zweer het.’

‘Ik zou mijn leven voor je geven.’ Hij leunde met zijn voorhoofd tegen het hare, en ze voelde zijn strijd van man, echtgenoot, vader. ‘Ik zweer je dat ik mijn leven zal geven voor onze kinderen. Ik zweer je dat ik ze zal beschermen.’

‘Ik ben gezegend met jou.’ Ze nam zijn handen van haar buik en bracht ze naar haar lippen. ‘Vraag je me niet te blijven?’

‘Alles wat je bent,’ bracht hij haar in herinnering. ‘Je hebt een eed gezworen, en die eed geldt ook voor mij. Ik sta naast je, mo croi.’

‘Jij bent het licht in mij.’ Met een zucht liet ze haar hoofd op zijn schouder rusten. ‘Het licht dat schijnt in onze kinderen.’

Ze zou alles wat ze in zich had gebruiken om dat licht en alles wat eruit voortkwam te beschermen en eindelijk, eindelijk de duisternis te overwinnen.

 

Ze wachtte af en koesterde de dagen. Wanneer haar kinderen sliepen en het kind in haar buik erop stond dat zij ook haar rust nam, ging ze met het toverboek van haar moeder bij het vuur zitten. Ze bestudeerde het en voegde er haar eigen toverspreuken, woorden en gedachten aan toe. Dit, wist ze, zou ze doorgeven, net als de amulet. Aan haar kinderen, en aan het kind dat uit haar voortkwam en dat de missie van de Zwarte Heks zou voortzetten als Eamon, Teagan en zij zouden falen.

Hun moeder had gezworen dat zij – of hun nakomelingen – Cabhan zouden vernietigen. Ze had met haar eigen ogen een van hun nakomelingen uit een andere tijd gezien, en met hem gesproken. En ze droomde van nog iemand, een vrouw met haar naam, en met de amulet die zij nu droeg. Een vrouw die net als zij een van drie was.

Sorcha’s drie zouden kinderen krijgen, en die zouden op hun beurt kinderen krijgen. De erfenis zou dus worden doorgegeven, net als het doel, tot het was volbracht. Ze wilde, kón zich er niet van afwenden.

Ze wilde, kón zich niet afwenden van de prikkelingen in haar bloed toen de zomer ten einde liep.

Maar ze had kinderen en een huis om voor te zorgen, dieren die gevoerd en verzorgd moesten worden, een tuin waarvan ze de oogst moest binnenhalen, de kleine geit die gemolken moest worden. Buren en reizigers die ze moest genezen en helpen.

En toverkunsten, schitterende toverkunsten die ze levend moest houden.

Dus toen haar kinderen een dutje deden – hoewel Brin een heroïsche strijd had geleverd om zijn ogen open te houden – liep ze naar buiten om een luchtje te scheppen.

En zag haar zus, met haar lichte haar in een vlecht op haar rug, die met een mand in haar hand het pad op kwam lopen.

‘Je hebt vast gehoord hoe ik verlangde naar je gezelschap. Ik smacht naar een gesprek met iemand die ouder is dan twee.’

‘Ik heb bruin brood voor je, want ik heb meer dan genoeg gebakken. En ik verlangde ook naar jou.’

‘Laten we nu wat nemen. Ik rammel iedere minuut van de dag van de honger.’ Lachend strekte Brannaugh haar armen uit naar haar zus.

Teagan, die er zo mooi uitzag, met haar haren als zonnestralen en haar ogen zo blauw als de grasklokjes waar hun moeder zo van had gehouden.

Brannaugh trok haar dicht tegen zich aan – en hield haar meteen weer van zich af.

‘Je bent zwanger!’

‘Kun je me niet even de gelegenheid geven om het je zelf te vertellen?’ Met een stralend gezicht pakte Teagan haar vast om haar nog eens stevig te omhelzen. ‘Ik was er pas vanmorgen zeker van. Ik werd wakker en wist dat er leven in me was. Gealbhan weet het nog niet, want ik wilde het eerst aan jou vertellen. En ik wilde er absoluut zeker van zijn. Nu ben ik dat. Ik kwebbel maar door. Ik kan niet ophouden.’

‘Teagan.’ Tranen welden op in Brannaughs ogen terwijl ze haar zus op de wangen kuste en terugdacht aan het kleine meisje dat lang geleden op die duistere ochtend zo had gehuild. ‘Wees gezegend, deifiúr bheag. Kom binnen. Ik maak thee voor je, iets goeds voor jou en het leven in je.’

‘Ik wil het aan Gealbhan vertellen,’ zei ze, terwijl ze samen met Brannaugh naar binnen liep en haar sjaal afdeed. ‘Bij het kleine riviertje waar hij me voor het eerst heeft gekust. En daarna wil ik Eamon vertellen dat hij weer oom wordt. Ik wil muziek horen en vrolijke stemmen. Willen Eoghan en jij vanavond de kinderen brengen?’

‘Natuurlijk, dat doen we. We zorgen voor muziek en vrolijke stemmen.’

‘Ik mis mama. O, het is dwaas, dat weet ik wel, maar ik wil het haar vertellen. En papa. Ik draag een leven in me dat uit hen is voortgekomen. Had jij dat ook?’

‘Ja, elke keer. Toen Brin kwam, en daarna mijn eigen Sorcha, zag ik haar even, een ogenblik maar. Ik voelde haar, en ook papa. Ik voelde hen daar toen mijn kinderen hun eerste kreet slaakten. Er was blijdschap, Teagan, en verdriet. En toen…’

‘Zeg het me.’

Met haar grijze ogen vol van die blijdschap en dat verdriet, vouwde Brannaugh haar handen over het kind in haar buik. ‘De liefde is zo heftig, zo intens. Dat leven dat je vasthoudt, niet in je buik, maar in je armen. De liefde die je overspoelt. Je denkt dat je het weet, en dan weet je het echt. En wat je dacht te weten is bleek en zwak vergeleken bij hoe het werkelijk is. Ik weet nu wat ze voor ons voelde. Wat zij en papa voor ons voelden. Jij zult dat ook weten.’

‘Kan het meer zijn dan dit?’ Teagan drukte een hand tegen haar buik. ‘Het voelt nu al zo enorm groot.’

‘Ja, het kan meer zijn. Het zal meer zijn.’ Brannaugh keek naar de bomen, naar de uitbundig bloeiende tuin. En er gleed een rokerig waas over haar ogen.

‘De zoon die je in je draagt zal niet die ene zijn, hoewel hij sterk zal zijn en over een snelle toverkracht zal beschikken. Ook de zoon die na hem komt zal het niet zijn. De dochter, de derde, zij is de volgende. Zij zal jouw ene van de drie zijn. Blond, net als jij, met een vriendelijk hart en een snelle geest. Je zult haar Ciara noemen. Op een dag zal zij het teken dragen dat onze moeder voor jou heeft gemaakt.’

Brannaugh was plotseling duizelig en ging zitten. Teagan haastte zich naar haar toe.

‘Het gaat wel, niks aan de hand. Het ging zo snel, ik was er niet op bedacht. Ik ben de laatste tijd een beetje traag.’ Ze klopte op Teagans hand.

‘Ik heb niet gekeken. Ik heb er niet aan gedacht.’

‘Waarom zou je eraan denken? Je hebt het recht om gewoon gelukkig te zijn. Ik wil dat voor niets ter wereld bederven.’

‘Dat heb je ook niet gedaan. Hoe zou je iets kunnen bederven door me te vertellen dat ik een zoon krijg, en nog een zoon, en een dochter? Nee, blijf zitten. Ik doe de thee.’

Ze keken allebei op toen de deur openging.

‘Hij heeft een scherpe neus voor vers brood, die Eamon,’ zei Teagan, toen hun broer binnenkwam, met zijn bruine haren zoals altijd in de war om zijn hartverscheurend knappe gezicht.

Hij stak met een grijns zijn neus in de lucht en snoof als een jachthond. ‘Ik heb zeker een scherpe neus, maar die had ik niet nodig om mijn weg hiernaartoe te vinden. Jullie hebben hier genoeg licht rondwervelen om de maan mee aan te steken. Als jullie van plan waren om zulke heftige toverkunsten uit te halen, hadden jullie het me wel eens mogen vertellen.’

‘We toverden niet. We praatten alleen maar. Vanavond hebben we een kleine céili bij het huisje. En als ik wegga mag jij Brannaugh gezelschap houden, want dan heb ik de tijd om Gealbhan te vertellen dat hij vader wordt.’

‘Als er vers brood is, mag ik zeker wel… Vader, zeg je?’ Eamons vrijmoedige blauwe ogen straalden van blijdschap. ‘Dat is geweldig nieuws.’ Hij zwierde Teagan in het rond, en toen ze moest lachen ging hij nog even door. Toen zette hij haar in een stoel, gaf haar een kus en keek grijnzend naar Brannaugh. ‘Ik zou graag hetzelfde met jou doen, maar dan breek ik mijn rug. Je bent net een berg.’

‘Haal het niet in je hoofd mijn jam op dat brood te smeren.’

‘Maar wel een prachtige berg. Een berg die me al een knappe neef en een charmante nicht heeft opgeleverd.’

‘Goed, een heel klein beetje jam dan.’

‘Gealbhan zal zijn geluk niet op kunnen.’ Teder, zoals hij altijd met Teagan omging, streelde hij met zijn vingers over haar wang. ‘Dus je voelt je goed?’

‘Ik voel me fantastisch. Ik denk dat ik een feestmaal ga bereiden. Daar heb je vast wel zin in, zeker?’

‘Nou en of ik daar zin in heb.’

‘En je moet de vrouw zoeken die bij je past,’ voegde Teagan eraan toe, ‘want je zou een geweldige vader zijn.’

‘Ik ben er meer dan tevreden mee dat jullie tweeën de kinderen leveren, zodat ik de vrolijke oom kan zijn.’

‘Ze heeft haren als vuur, ogen als een stormachtige zee en een glimpje eigen toverkracht.’ Brannaugh leunde achterover en wreef met haar hand over de ronding van haar buik. ‘Het komt de laatste tijd in vlagen. Gedeeltelijk van hem, denk ik. Hij is ongeduldig.’ Toen glimlachte ze. ‘Het is goed om de vrouw te zien die jou wil hebben, Eamon. Niet alleen voor een korte tuimeling, maar voor de hele val.’

‘Ik ben niet op zoek naar een vrouw. In elk geval niet naar een in het bijzonder.’

Teagan legde haar hand op de zijne. ‘Jij hebt altijd gedacht dat het voor jou beter is om geen vrouw te krijgen, omdat je je zussen moet beschermen, en dat denk je nog steeds. Maar je vergist je. We zijn met z’n drieën, Eamon, en wij tweeën zijn net zo capabel als jij. Als je de liefde vindt, heb je daar niets tegen in te brengen.’

‘Ga nooit in discussie met een zwangere vrouw, vooral niet als ze een heks is,’ zei Brannaugh luchtig. ‘Ik heb de liefde nooit gezocht, maar zij heeft mij gevonden. Teagan heeft erop gewacht, en zij vond haar. Je kunt ervoor wegvluchten, mo dearthair. Maar ze zal je vinden. Als we naar huis gaan.’

Haar ogen vulden zich weer met tranen. ‘Ah, verdorie, het lijkt wel alsof ik bij iedere ademhaling moet huilen. Hou daar rekening mee, Teagan. De stemmingen komen en gaan precies zoals ze het ze uitkomt.’

‘Jij hebt het ook gevoeld.’ Nu legde Eamon een hand op die van Brannaugh, zodat de drie met elkaar verbonden waren. ‘We gaan naar huis, en snel.’

‘Bij de volgende maan. We moeten bij de eerstvolgende vollemaan vertrekken.’

‘Ik had gehoopt dat het zou wachten,’ mompelde Teagan. ‘Ik had gehoopt dat het zou wachten tot na je bevalling, hoewel ik in mijn hoofd en in mijn hart wist dat het niet zo zou gaan.’

‘Ik zal deze zoon in Mayo ter wereld brengen. Dit kind zal thuis geboren worden. En toch… Dit is ook thuis. Niet voor jou,’ zei ze tegen Eamon. ‘Jij hebt gewacht en je bent gebleven tot het tijd was, maar je hart, je geest, je ziel zijn altijd daar.’

‘Er is ons verteld dat we weer naar huis zouden gaan. Dus ik heb gewacht. De drie, de drie die naar ons toe kwamen. Zij wachten ook.’ Eamon liet zijn vingers over de blauwe steen glijden die hij om zijn hals droeg. ‘We zullen hen weer zien.’

‘Ik droom van ze,’ zei Brannaugh. ‘Van degene die mijn naam draagt, en ook van de anderen. Ze vochten en ze faalden.’

‘Ze zullen weer vechten,’ zei Teagan.

‘Ze hebben hem pijn gedaan.’ Een fel licht verscheen in Eamons ogen. ‘Hij bloedde, net zoals hij bloedde toen Meara, de vrouw die meekwam met Connor van de drie, hem raakte met haar zwaard.’

‘Hij bloedde,’ beaamde Brannaugh. ‘En hij genas. Hij verzamelt weer kracht. Hij onttrekt kracht aan de duisternis. Ik zie niet waar en hoe, maar ik voel het. Ik kan niet zien of wij zullen veranderen wat er te gebeuren staat, en of we hem kunnen en zullen vernietigen. Maar ik zie hen, en ik weet dat als wij het niet kunnen, zij opnieuw zullen vechten.’

‘Dus we gaan naar huis en zoeken de manier om het te doen. Zodat degenen die uit ons voortkomen niet alleen hoeven te vechten.’

Brannaugh dacht aan haar kinderen, die boven lagen te slapen. Veilig en zo onschuldig nog. En aan de kinderen van haar kindskinderen, in een andere tijd, in Mayo. Niet veilig, dacht ze, en niet onschuldig.

‘We zullen de manier vinden. We zullen naar huis gaan. Maar vanavond vieren we feest. Met muziek erbij. En wij drieën zullen al degenen die ons zijn voorgegaan bedanken voor het licht. Voor de levens,’ zei ze, met een hand zachtjes op haar eigen buik en een hand op die van haar zus.

‘En morgen,’ zei Eamon, terwijl hij opstond, ‘morgen beginnen we met het vernietigen van degene die het leven heeft genomen van onze vader en onze moeder.’

‘Blijf jij bij Brannaugh? Ik wil nu graag met Gealbhan praten.’

‘Geef hem vandaag alleen de vreugde.’ Brannaugh stond op, net als haar zus. ‘Morgen is vroeg genoeg voor de rest. Gebruik vandaag alleen voor vreugde, want de tijd verglijdt zo snel.’

‘Dat zal ik doen.’ Ze kuste haar zus, haar broer. ‘Eoghan moet zijn harp meenemen.’

‘Dat zal hij zeker doen. We zullen het bos vullen met muziek en het geluid laten uitvliegen over de heuvels.’

Toen Teagan vertrok ging Brannaugh weer zitten, en Eamon duwde de thee naar haar toe. ‘Drink op. Je ziet bleek.’

‘Een beetje moe. Eoghan weet het. Ik heb met hem gepraat, en hij is klaar om te vertrekken… om alles wat hij hier heeft opgebouwd achter te laten. Ik had nooit gedacht dat het moeilijk zou zijn om terug te gaan. Ik had nooit gedacht dat ik twee kanten op getrokken zou worden.’

‘Gealbhans broers zullen voor Teagan en jou het land hier verzorgen.’

‘Ja, dat is een troost. Maar niet voor jou, het land hier is nooit voor jou geweest.’ Ook nu waren verdriet en blijdschap met elkaar vermengd. ‘Jij zult in Mayo blijven, wat er ook gebeurt. Ik kan niet zien wat Eoghan en ik zullen doen, en de kinderen. Maar Teagan zal hier terugkomen, dat zie ik duidelijk. Dit is nu haar plek.’

‘Dat is zo,’ beaamde hij. ‘Ze zal altijd een Zwarte Heks van Mayo zijn, maar haar huis en haar hart liggen in Clare.’

‘Hoe zal het voor ons zijn, Eamon, om niet bij elkaar te zijn, zoals we ons hele leven bij elkaar zijn geweest?’

Zijn ogen, de wilde blauwe ogen van hun vader, keken diep in de hare. ‘Een afstand in ruimte betekent niets. Wij zijn altijd samen.’

‘Ik blijf maar huilen, dwaas die ik ben, en ik vind het afschuwelijk. Ik hoop dat deze stemming tijdelijk is, anders zal ik mezelf nog vervloeken.’

‘Nou, aan het eind van je zwangerschap van Sorcha was je humeurig en scherp. Ik denk dat ik de voorkeur geef aan huilen.’

‘Ik niet, dat is duidelijk.’ Ze dronk thee, wetend dat die haar zou kalmeren. ‘Ik zal Kathel en Alastar wat extra tonicum geven voor de reis. Roibeard kan nog zonder. Hij is sterk.’

‘Hij is nu op jacht,’ zei Eamon over Roibeard, zijn buizerd. ‘Hij vliegt steeds verder. Hij vliegt nu elke dag naar het noorden. Hij weet net als wij dat we binnenkort op reis gaan.’

‘We zullen onze komst aankondigen. We zullen worden verwelkomd op Ashford Castle. De kinderen van Sorcha en Daithi, de Zwarte Heksen, zullen welkom worden geheten.’

‘Dat zal ik regelen.’ Hij leunde achterover met zijn thee en keek haar glimlachend aan. ‘Haar als vuur dus.’

Ze begon te lachen, precies zoals zijn bedoeling was. ‘O, en je zult half verblind en met stomheid geslagen zijn als jullie elkaar ontmoeten, dat beloof ik je.’

‘Ik niet, lieve meid. Ik niet.’