11
Hij had het helemaal gehad met al die mensen. Om half drie in de nacht hingen er nog veel te veel rond in zijn huis. Ze hadden zich helemaal geïnstalleerd, alsof ze van plan waren tot het voorjaar te blijven. Hij overwoog gewoon maar naar boven te gaan, zich op te sluiten en hen aan hun lot over te laten. Hij was hondsmoe, en bovendien werden zijn emoties volledig in beslag genomen door dat ongelofelijke moment met Branna, waardoor hij zelf niet wist wat hij voelde.
Dus leek het hem het gemakkelijkst om zich voor alles af te sluiten en maar helemaal niets te voelen.
Zij leek het prima naar haar zin te hebben. Ze nam af en toe een slokje van haar champagne en kletste wat met de mensen die nog over waren. Maar dat was Branna, hè? Zo sterk als staal.
Zelf kon hij maar het beste een paar uur wegvluchten in de slaap. In de ochtend, of later in de ochtend, zouden ze zich weer met Cabhan bezighouden. Hoe eerder, hoe beter. Als Cabhan was vernietigd, had hij aan zijn plichten voldaan. En daarmee zou een eind komen aan zijn persoonlijke martelgang.
Hij zou gewoon stiekem wegglippen, op dit tijdstip zou toch niemand hem missen.
Alsof ze zijn gedachten had geraden stapte op dat moment Iona naar voren. Ze haakte haar arm door de zijne en pakte zijn hand.
‘Het probleem met een echt geweldig feest is dat mensen niet weg willen.’
‘Ik wil wel weg.’
Ze lachte en kneep in zijn hand. ‘Alleen de echte volhouders zijn nog over, en we gaan ze gewoon langzaam de deur uit werken. Je cirkel laat je niet met hen alleen. Geef het nog een kwartiertje de tijd. Wat jij moet doen is opstaan en de lege glazen verzamelen, want de cateraars zijn een paar uur geleden vertrokken. Dat is een teken dat het tijd is om te gaan.’
‘Als jij het zegt.’
‘Ja, dat zeg ik.’ Ter demonstratie begon ze lege flessen en glazen bij elkaar te rapen en ze wierp Boyle een veelbetekenende blik toe om dat ook te doen.
Enkele ogenblikken later maakte een deel van de volhouders aanstalten om op te stappen, onder veel dankbetuigingen en wensen voor een gelukkig en voorspoedig nieuwjaar. Een enkeling, zoals Sean, gaf er een hartelijke, enigszins klunzige omhelzing bij.
Partytrucs, concludeerde Fin, en hij begon thee- en koffiekopjes op te ruimen.
Hij bracht ze naar de keuken en nam afscheid van nog een handjevol feestgangers. Nog even de laatste restjes opruimen, besloot hij, en dan zou hij de gasten die dan nog niet weg waren de deur uitzetten.
Hoewel het een half uur duurde in plaats van het kwartiertje dat Iona had voorspeld, wilde hij niet klagen.
‘Dat waren de laatsten,’ kondigde Iona aan.
‘Godzijdank.’
‘Je hebt veel mensen een fijne avond bezorgd waar ze met plezier op terug zullen kijken.’ Ze ging op haar tenen staan en gaf hem een kus op zijn wang. ‘En jij zelf ook.’
‘Ik zal er met plezier op terugkijken nu hij achter de rug is. En jij bedankt voor alles wat je hebt gedaan.’
‘Ik heb er ontzettend van genoten.’ Ze keek de woonkamer rond en knikte. ‘En we laten je niet in een puinhoop achter. Branna, ik kan met jou meerijden als je wilt, dan laat ik mijn auto hier staan. Ik breng oma pas morgenmiddag naar het vliegveld, dus ik kan gemakkelijk terugkomen om hem op te halen.’
‘Je kunt beter met Boyle meerijden.’
‘We rijden wel achter elkaar aan,’ zei Connor, terwijl hij zijn jas aanschoot. ‘Het is maar een klein stukje, maar het is midden in de nacht. Branna kan achter jou en Boyle aan rijden en Meara en ik sluiten de rij.’
‘Ik ga vanavond helemaal niet naar huis. Ik blijf hier.’
Branna keek Fin aan terwijl ze dat zei. Hij sloeg bijna achterover van verbazing.
‘Oké!’ Meara glimlachte blij en drukte haar pet stevig op haar hoofd. ‘Wij gaan ervandoor. Welterusten, en gelukkig nieuwjaar.’
‘Maar,’ begon Connor, maar zij sleepte hem mee naar de deur en Iona duwde Boyle achter hem aan.
‘Mag ik misschien mijn jas even aantrekken?’ klaagde Boyle nog, toen Iona met stevige hand de deur achter hen dichttrok.
Fin stond nog op precies dezelfde plek. Slechts één gedachte wist door de chaos in zijn hoofd heen te breken. ‘Waarom?’
‘Ik heb besloten dat ik voor deze keer, op deze plek, niet zal denken aan gisteren of morgen. Misschien dat we er later allebei spijt van krijgen, maar ik wil bij je zijn. Dat is altijd zo geweest en het zal waarschijnlijk altijd zo blijven, maar dit is alleen vannacht. Dit keer kunnen we geen beloftes doen of droomkastelen bouwen, dat weten we allebei. Maar er is verlangen, en er is eindelijk weer vertrouwen.’
‘Ben je daar tevreden mee?’
‘Ja. God weet dat ik eindeloos heb gewikt en gewogen, maar uiteindelijk heb ik besloten dat ik hier tevreden mee ben. We hebben allebei het recht om deze keuze te maken. Je hebt me gevraagd bij je te blijven. En dat doe ik.’
De chaos die hij vanbinnen voelde loste op en de berusting die hij jarenlang met zich had meegedragen maakte plaats voor een warrige mengeling van blijdschap en verwachting.
‘Misschien ben ik wel van gedachten veranderd.’
Ze lachte en hij zag het licht glinsteren in haar donkere ogen. ‘Als dat zo is, durf ik te wedden dat ik ze heel snel terug kan veranderen.’
‘Die kans moet ik je op zijn minst geven, lijkt me.’ Hij stak zijn hand uit. ‘Ik ga je hier niet kussen, want dan eindigen we op de vloer. Kom mee naar bed, Branna.’
Ze legde haar hand in de zijne. ‘We hebben nog nooit samen in een bed gelegen, hè? Ik ben nieuwsgierig naar dat van jou. Ik heb me tijdens het feest in moeten houden om niet naar boven te gaan en rond te snuffelen. Daar was enorme wilskracht voor nodig.’
‘Daar heeft het je nooit aan ontbroken.’ Hij bracht haar hand naar zijn lippen. ‘Ik heb me duizenden keren voorgesteld dat je hier was. Duizenden en duizenden keren.’
‘Ik kon dat niet doen, want zelfs die enorme wilskracht van mij had geen weerstand kunnen bieden aan dat droombeeld.’ Stomverbaasd over haar eigen kalmte, kuste zij op haar beurt zijn hand. ‘Toen Iona mijn werkplaats in kwam lopen, wist ik dat je terug zou komen. Je zou hier deel van zijn, weer deel zijn van mij. Ik vroeg me af waarom. Waarom het lot je bij me terugbracht, nu ik mijn leven had hervonden en me tevreden had gesteld met hoe het was.’
‘Wat was het antwoord?’
‘Ik heb nog geen antwoord gevonden, en ik kan nog steeds niet ophouden met me die vraag te stellen. Maar vannacht niet. Je huis is zo groot. Al die kamers, en de bijna hartverscheurend gedetailleerde aandacht die aan elke centimeter ruimte is besteed.’
En niets van dat alles, dacht hij, voelde zo thuis als de keuken in haar huisje.
Hij opende de deur van zijn slaapkamer, kuste weer haar hand en trok haar mee naar binnen. In plaats van de lichten aan te knippen, maakte hij een snelle polsbeweging.
Het vuur in de open haard ontvlamde en kaarsen kwamen flakkerend tot leven.
‘Weer zo groot,’ zei ze. ‘Een groot mannelijk heiligdom, maar warm en aangenaam in plaats van praktisch en spartaans. Je bed is fantastisch.’ Ze liep ernaartoe en liet haar vingers over het zware voeteneind glijden. ‘Oud, zo oud. Droom je van degenen die hierin hebben geslapen?’
‘Ik heb het gereinigd, om niet het gevoel te hebben dat ik het bed deelde met onbekenden uit andere tijden. Dus nee, ik droom niet van hen. Ik droomde van jou als ik hier sliep.’
‘Dat weet ik. Ik heb in mijn droom een keer met jou in dit bed gelegen.’
‘Niet alleen toen. Duizenden en duizenden keren.’
Ze draaide zich om en keek naar hem zoals hij daar stond in het licht en de schaduw van de dansende vlammen. Het hart dat ze zo veel jaar geleden aan hem was verloren, zwol op in haar borst. ‘Vanavond zullen we niet dromen,’ zei ze. Ze opende haar armen en liep naar hem toe.
De zenuwen die hadden getrild onder haar huid, losten op. Met zijn lichaam tegen het hare en zijn mond op haar mond viel haar wereld op zijn plaats.
Natuurlijk, dit was de ontbrekende schakel in de ketting van haar leven.
Want vannacht, als het alleen maar vannacht kon zijn, zou ze zichzelf een geschenk geven. Ze zou alleen maar voelen. Ze zou zichzelf, haar hart, haar lichaam en geest openstellen, en voelen waar ze zich zo lang tegen had verzet.
Desnoods zou ze zichzelf morgen wijsmaken dat het alleen iets lichamelijks was, dat het een manier was om de spanning tussen hen te verlichten. Om een groter doel te dienen. Maar vannacht omarmde ze de waarheid.
Ze had lief. Ze had altijd liefgehad en zou altijd liefhebben.
‘Ik heb je gemist,’ mompelde ze. ‘Ah, Finbar, ik heb je zo gemist.’
‘Ik heb naar je gesmacht.’ Hij streek met zijn lippen over haar wangen, bracht ze terug naar haar mond.
Ze klampte zich aan hem vast terwijl ze een paar centimeter loskwamen van de grond. Toen zweefden ze wat verder omhoog en cirkelden rond. Lachend wierp ze haar armen in de lucht en strooide sterren boven hen uit.
‘Bij het licht van het vuur en de sterren, bij de vlam van de kaars, vannacht is alles wat ik ben van jou.’
‘En alles wat jij bent, wordt omhuld met liefde.’
Hij liet hen op het bed zakken en kuste haar lang en hartstochtelijk.
Bij haar, eindelijk bij haar, vrij om te drinken van haar lippen, vrij om haar lichaam onder het zijne te voelen, te kijken naar haar haar dat zich uitspreidde over het bed.
Het geschenk dat ze hun beiden had gegeven, te schitterend om haast te maken. Hij zou genieten van haar geschenk en er alles wat hij had voor teruggeven.
Hij bewoog zijn handen langzaam omhoog langs haar lichaam en pakte zacht haar borsten. Niet langer het ontluikende meisje dat in zijn geheugen gegrift stond, maar een vrouw in volle bloei.
Nieuwe herinneringen die een laag zouden vormen over wat was geweest.
Hij drukte zijn lippen op haar keel en genoot van de geur die hij op precies dat plekje had opgevangen en die hem dagen- en nachtenlang had achtervolgd. Nu kon hij die geur weer als een ademtocht in zich opnemen.
Hij schoof de jurk van haar schouders, en zij boog achterover om het hem gemakkelijk te maken. Haar huid, zo wit als melk, ving de gouden gloed op van zijn open haard, de zilveren glans van haar sterren. Hij kleedde haar uit alsof hij een kostbaar juweel blootlegde.
Haar hart klopte wild onder zijn aanraking. Alleen hij had haar ooit dat gevoel kunnen geven van zenuwen en genot tegelijk. Bij elke kus die hij haar gaf werd ze overspoeld door dit gevoel van diepte en traagheid, alsof werelden weg konden wervelen en terug konden keren terwijl hij genoot van haar smaak.
‘Je hebt meer geduld dan vroeger,’ wist ze uit te brengen, terwijl haar bloed onder haar huid begon te zingen.
‘Je bent nog mooier dan toen. Ik had nooit gedacht dat dat mogelijk zou zijn.’
Ze nam zijn gezicht in haar handen en liet haar vingers zachtjes door zijn haar glijden. Toen draaide ze zich om en richtte zich op, terwijl de sterren glinsterden boven haar hoofd.
‘Jij ook.’ Ze pakte zijn trui en trok hem over zijn hoofd. ‘Heks en strijder. Sterker dan de jongen die ik liefhad.’ Ze legde haar handen op zijn borst en spreidde haar vingers. ‘Gewond, maar altijd trouw en moedig.’
Toen hij zijn hoofd schudde, pakte ze zijn handen en drukte ze op haar hart. ‘Het is belangrijk voor me, Fin, meer dan ik je kan zeggen. Het is belangrijk.’ Ze boog voorover om haar lippen op zijn mond en op zijn hart te drukken.
Ze had zijn hart gebroken, en hij het hare. Ze wist niet wat het lot hun zou brengen, zelfs niet als hun harten helemaal zouden genezen. Maar vannacht moest hij weten dat ze zijn hart kende en hoogachtte.
Om de serieuze stemming te doorbreken liet ze haar vingers over zijn ribben dansen. Fin schrok op als een konijn.
‘Hé!’
‘Ah, nog steeds een zwakke plek, zie ik. Dat kleine plekje daar.’ Ze stak weer haar hand uit, en hij greep haar bij de pols.
‘Pas op jij, want ik weet me van jou ook nog wel een paar zwakke plekjes te herinneren.’
‘Geen plekjes waarvan ik ga gillen als een meisje, Finbar Burke.’ Ze schoof mee toen hij achteruitweek, en sloeg haar benen om zijn middel en haar armen om zijn nek. ‘Je hebt nog steeds liever een stomp in je gezicht dan gekieteld te worden tussen je ribben.’
‘Een stomp is minder vernederend.’
Ze schudde haar haar naar achteren en keek lachend op naar het plafond.
‘Weet je nog…’
Ze keek hem weer aan en ontmoette zijn ogen. Op dat moment was het er allemaal en het staarde haar aan. Zijn heftige verlangen naar haar, omhuld met zijn liefde. Verleden en heden kwamen met elkaar in botsing, bliezen als een hete wind door haar heen en deden haar eigen verschrikkelijke, brandende verlangen opvlammen.
‘O, god, Fin.’
Geen geduld meer, geen voorzichtige verkenningen. Ze kwamen in een hete furie bij elkaar, vol wild verlangen en wanhoop. Ruwe handen vlogen gretig over haar lichaam, terwijl zij zelf rukte en sjorde om hem van de rest van zijn kleren te bevrijden.
Niets meer tussen hen, dacht ze. Zelfs lucht kon ze niet meer tussen hen verdragen. Hun monden kwamen heet en hongerig bij elkaar terwijl ze over het bed rolden.
Ze zette haar tanden in zijn schouder en boorde haar vingers in zijn heupen.
‘Kom in me. Ik wil je in me.’
Toen hij zich bij haar naar binnen dreef, stond de wereld stil. Geen ademhaling, geen geluid, geen beweging. Toen kwam de donder, een dof gebulder, als een beest dat over de heuvels kwam aanstormen. En een bliksemflits die de kamer verlichtte alsof het dag was.
Ze keek hem strak aan en greep zijn handen vast.
‘Vannacht mogen wij het zeggen,’ zei ze. ‘Deze nacht is voor ons.’ Ze boog naar hem toe ‘Hou van me.’
‘Alleen van jou. Altijd van jou.’
Hij gaf zich over aan de behoefte, aan haar verlangen, aan zijn eigen hart.
Toen ze samenkwamen, waren zij de donder en de bliksem. En boven hun hoofden straalden haar sterren nog helderder.
Toen hij wakker werd, was de zon al op en het licht stroomde zijn kamer binnen. Een zonnige dag aan het begin van het nieuwe jaar. En Branna lag naast hem te slapen.
Hij wilde haar wakker maken, met haar vrijen in dat stralende zonlicht, zoals ze dat hadden gedaan in het donker, en bij de zachte kus van het ochtendlicht.
Maar er waren schaduwen onder haar ogen. Ze had slaap nodig, stilte en rust. Hij streelde alleen zachtjes haar haar aan en herinnerde zichzelf er met een glimlach aan dat ze bij het ontwaken in het gunstigste geval humeurig was en in het ergste geval niet te genieten was.
Dus stapte hij uit bed, trok zijn broek aan en liep zachtjes de kamer uit.
Hij had werk te doen. Hij wilde werken, de manier vinden om aan dit alles een eind te maken, het voor eens en voor altijd oplossen. En hij wilde de manier vinden om de vloek te verbreken die een stervende heks hem zo lang geleden had opgelegd.
Als hij de vloek kon verbreken en het teken kon verwijderen, konden Branna en hij samen zijn, niet voor een nacht, maar voor de rest van hun leven.
Hij had het opgegeven om in die mogelijkheid te geloven. Tot dit nieuwe jaar, tot de uren die hij met haar had doorgebracht. Nu waren die hoop en dat vertrouwen bij hem weer opgelaaid.
Hij zou een manier vinden, zei hij bij zichzelf, terwijl hij naar zijn werkplaats liep. Een manier om Cabhan te vernietigen en de drie en alles wat bij hen hoorde te beschermen. Een manier om het teken van zijn lichaam te wissen en zijn bloed te zuiveren van ieder spoor van Cabhan.
Vandaag, de eerste dag van het nieuwe jaar, zou hij die zoektocht hervatten.
Hij dacht na over het gif dat ze hadden gemengd voor het laatste gevecht. Het was krachtig geweest en ze waren dicht in de buurt gekomen. Cabhan, of het wezen dat in hem huisde, was zwaar verwond. Maar ze hadden hem niet gedood. Want degene aan wie Cabhan zijn macht ontleende, was niet sterfelijk.
Een demon, dacht Fin, terwijl hij door zijn boeken bladerde. Een demon, die was bevrijd door een bloedoffer, om vervolgens op te gaan in een willige gastheer. Een gastheer die zelf ook macht had.
Bloed van de vader.
Hij ging zitten om aantekeningen te maken.
Bloed van de moeder.
Vergoten door de zoon.
Hij schreef het allemaal op. De stappen, de woorden, wat hij had gezien en gevoeld.
De rode steen, ontstaan door bloedmagie van de duisterste soort, door de meest verdorven daad. De bron van macht, genezing, onsterfelijkheid.
‘En een toegangspoort,’ mompelde Fin. ‘Een toegangspoort waardoor de demon de gastheer binnengaat.’
Ze konden Cabhan tot as verbranden, zoals Sorcha had gedaan, maar ze zouden hem niet kunnen verslaan zonder de steen en de demon te vernietigen.
Een tweede toverdrank, dacht hij, terwijl hij opstond en heen en weer begon te lopen. Een drank om die toegangspoort af te sluiten. Om de demon te vangen en hem vervolgens te vernietigen. Cabhan kon niet bestaan zonder de demon, en de demon kon niet bestaan zonder Cabhan.
Hij haalde nog een ander boek tevoorschijn, een van de dagboeken die hij bijhield als hij op reis was. Met zijn handen steunend op de werktafel leunde hij voorover en las om zijn gedachten op te frissen. Om na te denken over wat ze zouden kunnen doen.
‘Fin.’
Met zijn hoofd nog vol donkere en lichte magie keek hij op. Ze droeg een van zijn oudste shirts, een verbleekte chambray die hij soms aantrok om in de manege te werken. Blote voeten, blote benen, haar haar in de war en een verbaasde, verdrietige blik in de ogen.
Zijn hart maakte een sprongetje toen hij haar zag. Pas toen volgde hij haar blik naar het raam met haar beeltenis in het gebrandschilderde glas.
Hij ging rechtop staan en haakte zijn duimen in zijn zakken. ‘Op de een of andere manier leek het me juist om de Zwarte Heks over mijn schouder te laten meekijken wanneer ik hier werkte. Om me eraan te herinneren waar ik het voor deed.’
‘Het is een voortdurend verdriet om op deze manier lief te hebben.’
‘Dat is zo.’
‘Hoe gaan we dan verder? Want dat zal misschien nooit veranderen.’
‘We nemen wat we hebben en doen wat we kunnen om het te veranderen. Hebben we niet lang genoeg zonder elkaar geleefd?’
‘We zijn wat we zijn, Fin, en voor een deel is dat niet onze keus geweest. Er kunnen tussen ons geen beloftes zijn, geen beloftes voor morgen.’
‘Dan nemen we vandaag.’
‘Alleen vandaag. Ik maak het ontbijt.’ Ze draaide zich om en keek nog even achterom. ‘Je hebt hier een fijne werkplaats. Hij past bij je, net als de rest van het huis.’
Ze ging naar beneden. Eerst koffie, zei ze bij zichzelf. Koffie in de ochtend maakte de zaken altijd duidelijker.
Ze was het nieuwe jaar met hem begonnen, iets waarvan ze had gezworen dat het nooit zou gebeuren. Maar die eed was gedaan in een storm van emoties, in grote opwinding en verwarring. En ze had zich eraan gehouden, zowel uit zelfbehoud als uit plichtsbesef, gaf ze toe.
En nu had ze hem verbroken, voor de liefde.
De wereld was niet vergaan, hield ze zichzelf voor, terwijl ze Fins ultramoderne koffiezetapparaat bediende. Er was geen vuurregen uit de hemel gevallen. Ze hadden seks gehad, een heleboel heerlijke seks, en het lot leek het te accepteren.
Ze was licht, vrolijk, ontspannen en… gelukkig wakker geworden, gaf ze toe. En sinds Samhain had ze niet zo diep en moeiteloos geslapen.
Seks was energie, peinsde ze, terwijl ze dankbaar haar eerste slokken koffie dronk. Het was positief, als het vrijwillig gebeurde, je werd er vrolijk en blij van en het vervulde belangrijke behoeften. Dus seks was toegestaan. Daar mocht ze de godinnen voor bedanken, en dat zou ze ook doen.
Maar de toekomst was iets anders. Ze zou niet weer plannen maken en dromen. Alleen vandaag, bracht ze zichzelf in herinnering.
Dat was meer dan ze hadden gehad, en dat moest genoeg zijn.
Ze hield een zoektocht in zijn gigantische koelkast – o, wat zou ze het heerlijk vinden om ook zo’n grote te hebben – en vond drie eieren, een kleverig stukje spek en welgeteld één kastomaat.
Net als de rest moest dat maar genoeg zijn.
Ze had net een in haar ogen nogal armoedige omelet in elkaar geflanst, toen ze hem hoorde binnenkomen.
‘Die voorraadkast van jou is een aanfluiting, Fin Burke. Een hopeloos geval. Dus je mag dankbaar zijn dat ik er nog iets van heb weten te maken.’
‘Daar ben ik je ook heel dankbaar voor.’
Ze keek om. Hij had een zwart T-shirt met lange mouwen aan, maar zijn voeten waren nog net zo bloot als de hare. En er lag een glimlach op zijn gezicht.
‘Zo te zien ben je erg gelukkig met die drie eieren en dat miezerige beetje spek en tomaten.’
‘Je hebt alleen mijn oude shirt aan en staat te koken in mijn keuken. Ik zou gek zijn als ik niet gelukkig was.’
‘En gek ben je nooit geweest.’ Ze zette een tweede mok onder zijn koffiezetapparaat en drukte de juiste knoppen in. ‘Deze is veel beter dan de mijne. Ik zou er ook zo een moeten kopen. En je jam was zo oud als Methusalem, en zag er al net zo onaantrekkelijk uit. Je zult genoegen moeten nemen met boter op je toast. Ik ben begonnen met een boodschappenlijstje voor de markt. Je moet…’
Hij draaide haar om, trok haar omhoog op de puntjes van haar tenen en zocht gulzig haar mond. Toen ze weer kon nadenken, stelde ze vast dat ze de eieren gelukkig al van het vuur had gehaald, anders waren ze aangebrand en bedorven geweest.
Nu dat niet zo was, legde ze alles wat ze in zich had in de kus.
‘Kom mee terug naar bed.’
‘Nee, want ik heb de tijd en de moeite genomen om een ontbijt klaar te maken van die miezerige voorraad van je.’ Ze deed een stap achteruit. ‘Neem je koffie mee. Ik schep dit op de borden, voor het koud wordt. Hoe maak jij je ontbijt als je alleen bent?’
‘Vroeger haalde ik Boyle over om het voor me te doen, maar nu hij nog maar zelden beschikbaar is, neem ik gewoon wat er voorhanden is. Je hebt van die havermoutpakken die je in de magnetron kunt zetten.’
‘Wat een triestheid.’ Ze zette een bord voor hem neer, pakte haar eigen bord en ging zitten. ‘En je hebt nog wel zo’n heerlijke plek om te ontbijten. Als Boyle en Iona eenmaal in hun eigen huis zitten, kun je hiervandaan hun lichten door de bomen zien schijnen. Het betekent veel voor ze dat je de grond aan hen hebt verkocht.’
‘Hij is als een broer voor me, en hij heeft mazzel, want anders had ik Iona misschien voor mezelf ingepikt. Hoewel ze absoluut niet kan koken.’
‘Ze is al vooruitgegaan. Maar goed, slechter kon ook haast niet. Ze wordt met de dag sterker. Haar toverkracht is nog jong en fris, maar er zit felheid in. Misschien dat daarom vuur bij haar hoort.’
Dit was goed, dacht ze, en zo lekker. Heerlijk ontspannen praten bij een kop koffie en een paar eieren.
‘Gaat haar grootmoeder jouw huisje huren?’ vroeg ze hem.
‘Ik denk het wel.’
Branna speelde met haar eieren. ‘Er zijn overal verbindingslijntjes tussen jou en mij en ons allemaal. Ik heb er lange tijd niet over willen nadenken, maar de laatste maanden vraag ik me steeds af waarom er zo veel van die verbindingen zijn. Los van jou en mij, Fin. Boyle, Connor en jij zijn altijd samen geweest, net als Meara en ik.’
‘Onze cirkel,’ beaamde hij, ‘min één, tot Iona kwam.’
‘Dat zij zou komen was net zozeer door het lot bepaald als de rest. En had jij niet dat huisje toen Meara’s moeder het nodig had, en nu weer Iona’s oma? Boyle en jij met de manege, Connor en jij met de valkeniersschool. Land dat van jou was en waar Boyle en Iona samen hun leven zullen opbouwen. Je was de afgelopen jaren meer weg dan dat je hier was, maar toch ben je zo sterk met alles en iedereen verbonden. Sommige mensen zullen misschien zeggen dat die dingen nu eenmaal zo gaan, maar dat geloof ik niet. Niet meer.’
‘Wat geloof jij dan?’
‘Dat weet ik niet zeker.’ Ze prikte in de eieren op haar bord en staarde door het raam naar buiten. ‘Ik weet dat er nieuwe verbindingen zijn, tussen de drie van nu en de drie van toen. En ieder van ons heeft een extra sterke band met een van hen. Zag Eamon onze Meara niet aan voor een zigeunerin die hij kende, en die Aine heette? Dezelfde naam die jij het witte merrieveulen hebt gegeven dat je hebt meegenomen om door Alastar te laten dekken? Ik heb het gevoel dat Boyle daar ook op de een of andere manier mee verbonden is. Het zou mij niet verbazen als we daar een verbinding zullen vinden met Teagan van de eerste drie.’
‘Het is geen groot raadsel.’ Hij wreef over zijn schouder. ‘Voor mij is het Cabhan.’
‘Ik denk dat het meer is. Je komt uit hem voort, zijn bloed stroomt door je aderen, maar je bent niet met hem verbonden zoals ik verbonden ben met Sorcha’s Brannaugh, of Connor met Eamon enzovoort. Als dat zo zou zijn, begrijp ik niet hoe je kon weten dat je Alastar mee moest nemen voor Iona, en Aine voor Alastar.’
‘Ik heb Aine niet meegenomen voor Alastar. Niet echt, en niet alleen daarvoor. Ik heb haar meegenomen voor jou.’
De mok die ze had opgepakt bleef roerloos in de lucht zweven. ‘Ik… Ik begrijp je niet.’
‘Toen ik haar zag, zag ik jou. Je vond het altijd heerlijk om paard te rijden, om te vliegen op een paard. Ik zag jou op haar rug, vliegend door de nacht, met een stralende vollemaan aan de hemel. En jij, verlicht als een kaars met…’
‘Wat?’
‘Zoals je in het raam boven bent, precies zoals ik je jaren geleden zag, toen ik het liet maken. Met een toverstaf in de ene hand en vuur in de andere. Het beeld was meteen weer verdwenen, maar het was kristalhelder. Dus ik nam haar mee voor jou, als je klaar voor haar bent.’
Ze zei niets, kon even niets uitbrengen. Toen stond ze op en liet de kleine hond binnen, waarvan ze had gevoeld dat hij voor de deur had zitten wachten.
Bugs liep kwispelend om haar voeten en vloog toen op Fin af.
‘Geef hem geen eten van de tafel,’ zei ze verstrooid, terwijl ze weer ging zitten. ‘Dat is een slechte gewoonte van jullie allebei.’
Fin, die op het punt had gestaan om precies dat te doen, keek neer op de hoopvolle hond.
Je weet waar je eten staat, kerel. Laten we de dame niet tegen de haren in strijken.
Bugs rende opgewekt naar de waskamer, waar zijn eet- en drinkbakken stonden.
‘Ik zal op haar rijden bij onze volgende confrontatie met Cabhan, en het zal me nog sterker maken. Jij hebt ons wapens gebracht, want zowel Alastar als Aine is een wapen tegen hem. Je hebt samen met ons bloed vergoten, getoverd en complotten gesmeed om hem te vernietigen. Hoe zou je dat allemaal kunnen doen als je band met hem het sterkste was?’
‘Uit haat jegens hem en alles wat hij is.’
Branna schudde haar hoofd. Uit haat kwamen geen moed en trouw voort. En voor wat Fin had gedaan waren die allebei nodig.
‘Het was verkeerd en egoïstisch van me om je buiten te sluiten toen dit allemaal begon. Ik wilde geloven in die verbinding tussen jou en Cabhan, maar die is er niet. Niet zoals hij dat graag zou willen en nodig heeft. Jij bent verbonden met ons. Ik begrijp niet waarom, maar het is zo.’
‘Ik hou van je.’
O, haar hart werd warm en deed pijn bij het horen van die woorden. Ze kon alleen maar zijn hand aanraken. ‘Liefde is machtig, maar het kan niet op een logische manier verklaren waarom je gevoelens voor mij je zo sterk verbinden met de anderen.’
Ze was haar ontbijt vergeten en boog voorover. ‘Tussen de eerste drie en ons zijn er bij mijn weten geen anderen geweest die zo hecht met elkaar verbonden waren. Geen anderen die in hun dromen naar hen zijn teruggegaan, of hen naar zich toe hebben laten komen. Anderen hebben tevergeefs geprobeerd hem te vernietigen, maar geen van hen is er bijna in geslaagd, zoals wij. Ik heb in de boeken geen verhalen gelezen waarin een van de drie op Alastar ten strijde trekt, samen met Kathel en Roibeard. En nergens wordt gesproken over een vierde, die het teken draagt en zich bij hen aansluit. Het is ons lot, Fin, maar jij bent degene die de verandering brengt. Daar ben ik inmiddels van overtuigd. Jij bent onze grootste kans om er een eind aan te maken. Jij, die zijn teken draagt en uit hem is voortgekomen. En toch begrijp ik niet waarom.’
‘Je weet dat er keuzes moeten worden gemaakt, met toverkracht en met bloed.’
‘Ik voel dat er meer is, maar misschien is dat alleen al genoeg.’
‘Het is niet genoeg om Cabhan te vernietigen. En daar bedoel ik mee dat we er net zomin als Sorcha in zullen slagen hem te vernietigen, als we niet het wezen vernietigen dat hij in zich heeft opgenomen.’
Ze knikte. Ze was tot dezelfde conclusie gekomen. ‘De demon waarmee hij een pact heeft gesloten.’
‘De demon die hem heeft gebruikt om zichzelf te bevrijden. Bloed van zijn vader en van zijn moeder, door hem vergoten en gedronken, om gehoor te geven aan de eisen en beloftes van de demon en de steen te creëren.’
‘En de machtsbron.’
‘Niet alleen een machtsbron, denk ik. Een toegangspoort, Branna, de toegangspoort tot Cabhan.’
‘Een toegangspoort.’ Ze leunde achterover. ‘Dat is een idee. De toegang via de steen, die tot stand is gekomen met de zwartst denkbare bloedmagie, tot het lichaam van de tovenaar die het pact heeft gesloten. Daar zit de macht, en de toegang tot de wereld. Als een toegangspoort kan worden geopend…’
‘… kan hij ook worden gesloten,’ besloot Fin.
‘Ja, dat is inderdaad een idee. Dus het moet in stappen gebeuren. Cabhan verzwakken en in de val lokken, zodat hij niet weer kan wegglippen om te herstellen. En terwijl hij – de gastheer – verzwakt is en gevangenzit, de poort sluiten en daarmee de demon vangen, die de bron ís. Als we hem vernietigen hebben we Cabhan voor eens en voor altijd verslagen.’
Ze pakte haar vork weer op en begon te eten, hoewel de eieren koud waren geworden. ‘Goed, nu hoeven we alleen nog maar uit te vinden hoe en wanneer het moet gebeuren, en het vervolgens doen.’
‘Ik heb daar wel wat ideeën over en misschien komen er nog meer bij als ik klaar ben met lezen. Ik heb een paar jaar geleden enige tijd doorgebracht bij een Shaolin-monnik.’
‘Een… je hebt gewerkt met een Shaolin-monnik? In China?’
‘Ik wilde de Muur zien,’ zei hij schouderophalend. ‘Hij had wat ideeën over demonen, als een soort energie. En ik heb hier en daar wat tijd doorgebracht met sjamanen, andere heksen, een wijze man, een Aboriginal. Ik heb dagboeken bijgehouden, dus die zal ik doorlezen.’
‘Zo te horen heb je tijdens je reizen heel wat geleerd.’
‘Er zijn plekken op de wereld die doordrenkt zijn van zo’n sterke energie, zo’n oeroude macht. Die trekken mensen zoals wij aan. Nu dringt de tijd,’ zei hij, terwijl hij haar handen vastpakte, ‘maar als er hierna ooit nog andere dagen komen, zal ik het je laten zien.’
Ze kon geen woorden vinden, dus kneep ze alleen maar even in zijn handen. Toen stond ze op om de borden af te ruimen. ‘Laten we maar even in het hier en nu blijven. Ik heb nooit nagedacht over het vernietigen van demonen, en eerlijk gezegd heb ik nooit geloofd dat ze in onze wereld bestonden. Ik zie nu in dat ik daarin net zo kortzichtig ben geweest als mensen die niet in tovenarij kunnen geloven.’
‘Ik zal hier opruimen. Dat is de regel bij jou thuis, en dat is eerlijk.’
‘Goed dan. Ik kan nu beter naar huis gaan om zelf wat over demonen te lezen.’
‘Het is de eerste dag van het nieuwe jaar,’ zei hij, terwijl hij naar haar toe liep. ‘En een soort feestdag.’
‘Niet voor mensen zoals wij, met alles wat er te gebeuren staat. Bovendien moet ik werken voor de kost. Jij hebt misschien personeel dat het meeste werk voor je opknapt, maar volgens mij moet jij ook de kost verdienen.’
‘Er zijn vandaag geen lessen, en op dit moment is er maar een handjevol buitenritten en valkenwandelingen te doen. Ik heb nog een paar uur voor ik een afspraak heb met Boyle, en daarna met Connor.’
Ze hief haar gezicht naar hem op. ‘Jij boft maar, met al die vrije tijd.’
‘Vandaag wel. Ik denk dat jij misschien ook nog wel een uurtje kunt missen.’
‘Nou, wat jij denkt is niet…’ Ze brak haar zin af en kneep haar ogen half dicht toen het shirt dat ze aanhad plotseling verdween en ze naakt in de keuken stond. ‘Dat is erg onbeleefd en helemaal niet gastvrij.’
‘Ik zal heel erg gastvrij voor je zijn, aghra.’ Hij sloeg zijn armen om haar heen en vloog met haar terug naar zijn bed.