6
Ze gebruikte de ochtend om wat huishoudelijk werk te doen. Ze ruimde op en poetste haar huis tot het voldeed aan wat Connor vaak haar angstaanjagende maatstaven noemde. Ze zag zichzelf als een mens van orde en logica, dat zich het gelukkigst voelde wanneer haar omgeving niet alleen netjes was, maar ook haar eigen smaak weerspiegelde.
Ze vond het prettig om te weten dat dingen bleven waar zij ze wilde hebben, iets wat ze praktisch vond en haar tijd bespaarde. Om op haar best te functioneren had ze kleur en textuur nodig, en mooie dingen waar haar hart vrolijk van werd en die ze prettig vond om naar te kijken.
Het vroeg tijd en moeite om dingen mooi en ordelijk te houden, en ze had plezier in de eenvoudige, alledaagse routine van het huishoudelijk werk. Ze genoot van de vage geur van sinaasappelschil als ze de meubels had gewreven met het middeltje dat ze zelf had gemaakt, en ze hield van de karakteristieke grapefruitlucht die bleef hangen als ze het bad had schoongemaakt.
Opgeschudde kussens, een mooie, zachte plaid: alles was zo gerangschikt dat het er mooi uitzag en een gevoel van welkom uitstraalde.
Toen ze klaar was zette ze nieuwe kaarsen neer, gaf de planten water en vulde haar oude koperen emmer met extra turf voor het vuur.
Meara en Iona hadden de keuken opgeruimd voor ze naar de manege waren vertrokken, maar het zag er naar haar zin nog niet netjes genoeg uit.
Dus terwijl de wasmachines draaiden, liep zij bedrijvig rond, maakte in haar hoofd een lijstje van boodschappen die ze wilde halen op de markt en een tweede lijstje van nieuwe producten die ze misschien wilde gaan verkopen in haar winkel. Terwijl ze al neuriënd haar plannen maakte, dweilde ze tot slot van haar huishoudelijk werk de keukenvloer schoon.
En toen voelde ze hem.
Hoewel haar hart een sprongetje maakte, dwong ze zichzelf om zich langzaam om te draaien naar Fin, die in de deuropening stond.
‘Een vrolijk liedje om bij schoon te maken.’
‘Ik houd van schoonmaken.’
‘Dat is voor mij altijd een raadsel geweest. Net als hoe je erin slaagt om er zo fantastisch bij uit te zien. Heb ik me vergist? Hadden we niet afgesproken om vanmorgen te gaan werken?’
‘Je hebt je niet vergist, je bent alleen te vroeg.’ Ze ging rustig door met dweilen. ‘Zet maar vast theewater op in de werkplaats. Ik ben bijna klaar.’
Ze had haar ochtend gehad, herinnerde Branna zichzelf. Ze was een poosje alleen geweest, zoals ze dat graag wilde. Nu was het tijd voor de verplichte bezigheden. Ze zou met Fin aan het werk gaan, zoals dat moest. Ze accepteerde dat, en ze had hem leren accepteren als deel van haar cirkel.
Verplichtingen konden niet altijd gemakkelijk zijn, dacht ze. Om een zo wezenlijk doel te bereiken als zij voor ogen hadden, moesten offers worden gebracht.
Ze zette haar mop en emmer weg en gooide de poetsdoek die ze tussen haar broeksband had gestoken in de wasmand. Ze nam nog één minuutje de tijd om zich voor te bereiden op de uren die gingen komen en liep toen haar werkplaats binnen.
Hij had het vuur opgestookt en de warmte was welkom. Het was niet zo vreemd als het ooit was geweest om hem aan het fornuis in haar werkplaats te zien staan om thee te zetten.
Hij had zijn jas uitgetrokken en stond daar in zijn zwarte broek met daarboven een trui in de kleur van de schaduwen in het bos, met de hond naast hem.
‘Als je een koekje wilt, kun je het maar beter eerst aan haar vragen,’ zei hij tegen de hond. ‘Ik vind dat je er best een verdiend hebt, en dat je ook wel even bij het vuur mag gaan liggen.’ Hij onderbrak zijn bezigheden en keek met een grijns op de hond neer. ‘O, ik ben bang voor haar, hè? Kijk, als je een koekje wilt, is het natuurlijk niet slim om me te beledigen.’
Zoals altijd bracht het haar van haar stuk dat hij Kathels gedachten net zo gemakkelijk kon lezen als zij.
En net zoals zij in de keuken zijn aanwezigheid had gevoeld, voelde hij nu die van haar en draaide zich om.
‘Hij hoopt op een koekje.’
‘Dat snap ik. Eigenlijk is het daar nog een beetje te vroeg voor,’ zei ze, met een veelzeggende blik op haar hond. ‘Maar hij mag er natuurlijk eentje hebben.’
‘Ik weet waar ze staan.’ Fin opende een kastje terwijl zij de werkplaats doorliep. Hij haalde het blik tevoorschijn en maakte het open. Voor hij een koekje kon aanbieden, sprong Kathel al tegen hem op en zette zijn poten op zijn schouders. Hij staarde Fin even in de ogen en gaf hem zachtjes een lik over zijn wang.
‘Ja, hoor, graag gedaan,’ mompelde Fin, toen de hond zich weer op de grond liet zakken en het koekje aannam.
‘Hij heeft een goed en moedig hart,’ zei Branna. ‘En hij is dol op kinderen, hij kan alles van ze hebben. Maar er zijn er maar een paar van wie hij echt houdt. Jij bent daar een van.’
‘Hij zou zijn leven voor je geven, en hij weet dat ik dat ook zou doen.’
De waarheid van zijn woorden schokte haar. ‘Laten we dan maar snel aan het werk gaan, om ervoor te zorgen dat niemand zijn leven hoeft te geven.’
Ze haalde haar boek.
Fin schonk de thee in en bracht de mokken naar de werktafel. ‘Als je erover denkt om iets te veranderen aan de drank die we hebben gemaakt om hem te vernietigen, dan vergis je je.’
‘Hij is niet vernietigd, toch?’
‘Dat lag niet aan de drank.’
‘Waaraan dan wel?’
‘Als ik dat zeker wist, zou het al geregeld zijn. Maar ik weet wel dat het hem een doodsschrik heeft bezorgd, en pijn, heel veel pijn heeft gedaan. Hij brandde en bloedde.’
‘En hij ontsnapte. Niet doen,’ vervolgde ze, voor hij iets kon zeggen. ‘Vertel me niet dat je hem had kunnen uitschakelen als wij je hadden laten gaan. Dat was toen geen optie, en dat zal het nooit zijn.’
‘Heb je nooit overwogen dat dat precies is hoe het moet gebeuren? Dat ik, die zijn bloed en zijn teken draag, hem moet vernietigen?’
‘Nee, want dat is niet zo.’
‘Wat ben je toch zeker van je zaak, Branna.’
‘Wat dit betreft ben ik dat inderdaad. Het staat geschreven en het is doorgegeven, van generatie op generatie. Het zijn Sorcha’s kinderen die hem moeten vernietigen. En die zullen dat doen. Maar al degenen die vóór ons hebben gefaald, misten iets wat wij hebben. En dat ben jij.’
Ze gebruikte al haar wilskracht om rustig te blijven en redelijk te praten.
‘Ik ben ervan overtuigd dat jij hier een essentieel onderdeel van bent. Dat iemand die uit hem is voortgekomen met de drie samenwerkt om hem te vernietigen, dat is nieuw. Dat is nog in geen enkel boek beschreven. Onze cirkel is sterker met jou, daar is geen twijfel over mogelijk.’
‘Zo zeker van je zaak, ook wat dat betreft?’
‘Er is geen twijfel over mogelijk,’ herhaalde ze. ‘Ik wilde je er eerst niet bij hebben, maar dat was mijn zwakte en mijn egoïsme, en dat spijt me. We hebben onze cirkel gemaakt, en als die wordt verbroken… denk ik dat we zullen verliezen. Je hebt me je woord gegeven.’
‘Dat is misschien een vergissing geweest, maar ik zal me er toch aan houden.’
‘We kunnen hem vernietigen. Dat weet ik.’ Terwijl ze dat zei haalde ze het kristal uit haar zak en draaide het om in het licht. ‘Connor, Iona en ik hebben allemaal de eerste drie gezien. Niet in onze slaap, maar in wakende dromen. We hebben fysiek en geestelijke contact met hen gehad, en dat is nog nooit eerder beschreven.’
Hij hoorde de logica in haar woorden, maar de scherpe randen van frustratie en twijfel bleven voelbaar. ‘Je hecht veel waarde aan boeken, Branna.’
‘Dat doe ik zeker, want geschreven woorden hebben een enorme macht. Dat weet je net zo goed als ik.’ Ze legde haar hand op het boek. ‘De antwoorden zijn hier te vinden. Zowel die al geschreven zijn als die wij zullen opschrijven.’
Ze opende het boek en bladerde erdoorheen. ‘Hier heb ik geschreven dat jij en ik een droomreis hebben gemaakt naar Midors grot en zijn dood hebben gezien.’
‘Dat is geen antwoord.’
‘Het zal naar een antwoord leiden als we teruggaan.’
‘Teruggaan?’ Nu was zijn interesse gewekt. ‘Naar de grot?’
‘We zijn daarnaartoe gebracht. We zouden meer te weten komen, meer zien als we er zelf naartoe gingen. Ik kan niets over die man vinden. Zijn naam zei Sorcha’s Brannaugh niets. We moeten meer over hem te weten komen.’
Hij wilde teruggaan, dacht er elke dag aan, en toch…
‘We weten niet waar het was, en in welke tijd. We hebben geen idee waar we naartoe moeten, Branna.’
‘Het kan, we kunnen het voor elkaar krijgen. Met de rest van onze cirkel hier om ons als dat nodig is terug te halen. Cabhans vader, Fin. Hoeveel antwoorden zal hij kunnen geven?’
‘De antwoorden van een krankzinnige. Je hebt de waanzin net zo goed gezien als ik.’
‘Als je kon, zou je zonder mij teruggaan. Maar we moeten het samen doen.’
Hij kon het niet ontkennen. ‘De dood was in die grot.’
‘Die is hier ook, zonder de antwoorden. De drank moet worden veranderd. Nee, niet de essentie ervan, daar heb je gelijk in. Maar wat we hebben gemaakt, hebben we toegespitst op Samhain. Wil je tot de volgende Samhain wachten om het nog eens te proberen?’
‘Nee, dat wil ik niet.’
‘Ik kan de tijd niet zien, Fin, jij wel? Ik kan niet zien wanneer we hem weer moeten aanvallen, en zonder het antwoord op die vraag zijn we blind.’ Ze stond op en begon heen en weer te lopen. ‘Ik dacht met de zonnewende; dat leek logisch. Het licht verdringt het donker. Toen met Samhain, wanneer de sluier dunner is.’
‘We hebben de eerste drie gezien. De sluier was dunner, en we zagen hen. Maar ze waren er niet helemaal,’ voegde hij eraan toe, voordat zij het kon zeggen.
‘Ik dacht: misschien moet het wel de winterzonnewende zijn. Of de voorjaarsequinox. Of Lammas, of Bealtaine? Of geen van alle.’
De drift en woede om haar eigen falen borrelden in haar op terwijl ze zich met een ruk naar hem omdraaide. ‘Ik zie ons vechten bij Sorcha’s huisje. De mist en de duisternis, Boyles brandende handen, jouw bloed. En het mislukt, Fin, omdat ik de verkeerde keus heb gemaakt.’
Half lachend en een heel klein beetje spottend trok hij zijn wenkbrauwen op. ‘Dus nu ligt het allemaal aan jou, begrijp ik?’
‘De keus voor dat moment heb ik beide keren gemaakt. En beide keren was het fout. Dus er is deze keer, de derde keer, meer nodig om er zeker van te zijn dat dat het juiste tijdstip is.’
‘Drie keer is scheepsrecht.’
Ze blies geërgerd haar adem uit en moest toen een beetje lachen. ‘Dat zeggen ze tenminste. Wat we nodig hebben ligt misschien voor het oprapen als we teruggaan. Dus ga je met me mee op droomreis, Fin?’
Naar de hel en weer terug, dacht hij.
‘Ja, maar eerst moeten we zeker zijn van de droomspreuk, ook voor de terugweg. Ik wil je daar niet kwijtraken.’
‘Ik wil dat we geen van tweeën kwijtraken. Eerst moeten we zekerheid hebben over de weg ernaartoe en weer terug. Het is Cabhans tijd, zijn oorsprong. Zijn we het daarover eens?’
‘Ja.’ Fin zuchtte. ‘Dat betekent dus dat je mijn bloed weer wilt hebben.’
‘Een beetje maar.’ Nu trok zij haar wenkbrauwen op. ‘Ga je nou piepen over een beetje bloed terwijl je net nog beweerde dat je je leven voor me zou willen geven?’
‘Ik geef het liever niet druppel voor druppel.’
‘Nee,’ zei ze, toen hij zijn trui begon uit te trekken. ‘Niet uit het teken. Zijn oorsprong, Fin. Aan het begin van zijn leven droeg hij het teken nog niet.’
‘Het bloed uit het teken is meer van hem.’
Ze deed wat ze zelden deed. Ze stapte naar hem toe en legde haar hand op het vervloekte teken. ‘Niet hieruit. Uit jouw hand jouw bloed, uit mijn hand mijn bloed, alleen dan verstrengelen bloed en dromen zich goed.’
‘Heb je de formule al geschreven?’
‘Alleen maar gedeelten ervan, en de formule zit deels in mijn hoofd.’ Ze glimlachte naar hem. Even vergat ze zichzelf en liet ze haar hand op zijn arm liggen. ‘Ik denk veel na terwijl ik schoonmaak.’
‘Kom naar mijn huis, dan kun je net zo veel nadenken als je wilt. Je broer heeft de kamer die hij gebruikt als een klein rampgebied achtergelaten.’
‘Hij is de beste man die ik ken en de grootste sloddervos. Hij heeft gewoon geen oog voor de troep die hij maakt. Hij heeft daar een ongelofelijk talent voor, en Meara zal daar de komende jaren volop mee te maken krijgen.’
‘Hij zegt dat ze erover denken met de zomerzonnewende te gaan trouwen, en dat ze dan de bruiloft hier willen houden, in het veld achter het huis.’
‘Ze vinden het allebei fijn om zo veel mogelijk buiten te zijn, dus dat past wel bij ze.’ Ze draaide zich om om een schaal te pakken en haar kleinste ketel.
‘Ze passen bij elkaar.’
‘O, zeker, hoewel ze zich daar zelf ook over verbaasden. Dus met Boyle en Iona die hun voorgaan hebben we een bruiloft in het voorjaar en een in de zomer. Een nieuw begin, en als de goden het willen laten we daarna de rest ver achter ons.’
Ze pakte de kruiden die ze nodig had en die al gedroogd en luchtdicht verpakt klaarlagen, nam het water dat ze bij vollemaan uit een regenbui had opgevangen en pakte een extract dat ze had gedistilleerd uit valeriaan.
Fin stond op en pakte een vijzel en een stamper van de plank. ‘Ik doe dit wel,’ zei hij, terwijl hij de kruiden afwoog.
Een tijdlang werkten ze in een ontspannen stilte.
‘Je luistert hier nooit naar muziek,’ merkte hij op.
‘Het leidt me af, maar als jij graag muziek wilt horen, kun je de iPod uit de keuken halen.’
‘Nee, het is prima zo. Je speelde gisteravond. Laat in de nacht.’
Geschrokken keek ze op van haar werk. ‘Dat is zo. Hoe weet je dat?’
‘Ik hoor je. Je speelt dikwijls ’s avonds laat. Prachtige, droevige melodieën vaak. Gisteravond was het niet droevig, maar sterk. En toch ook prachtig.’
‘Je zou het niet helemaal bij jou moeten kunnen horen.’
Hij keek op en hield haar blik vast. ‘Sommige banden kun je niet verbreken, al doe je nog zo je best. Hoe ver ik ook reisde, er waren momenten dat ik je hoorde spelen alsof je naast me stond.’
Ze voelde een scheurende pijn in haar hart. ‘Dat heb je me nooit verteld.’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Je muziek heeft me meer dan eens naar huis gebracht. Misschien moest dat ook zo zijn. Schaal of ketel?’ vroeg hij.
‘Wat?’
‘De kruiden die ik heb fijngestampt. Zijn die voor de schaal of voor de ketel?’
‘Voor de schaal. Waarom ben je de laatste keer naar huis gekomen?’
‘Ik zag Alastar en ik wist dat hij nodig was. Ik kwam een prijs overeen met de eigenaar en regelde dat hij naar huis kwam. Maar het was niet mijn tijd. Toen zag ik Aine, en ik wist dat zij voor Alastar bestemd was, en… meer. Haar schoonheid, haar karakter trokken me aan, en ik dacht: ze moet naar huis, maar het was niet mijn tijd. Toen kwam Iona naar Ierland, naar Mayo, en ze liep langs Sorcha’s open plek in het bos naar jouw huis. Ze liep door de regen in een roze jas, zo vervuld van opwinding en hoop en niet-aangeboorde toverkracht.’
Verbluft keek Branna op van haar werk. ‘Je hebt haar gezien.’
‘Ik zag dat ze naar huis kwam en naar jou ging, en toen wist ik dat ik dat ook moest doen. Hij zou het zien, en hij zou het weten. En hij zou komen. En samen met de drie zou ik hem misschien eindelijk kunnen vernietigen.’
‘Hoe was het mogelijk dat je Iona zag… tot haar roze jas aan toe.’ Verward duwde Branna haar haren omhoog, waardoor er spelden losschoten die ze weer vast moest zetten. ‘Ze is niet jouw bloed. Heb jij je ook afgevraagd hoe dat mogelijk is?’
‘Ik vraag me heel veel dingen af, maar ik weet niet altijd het antwoord.’ Hij haalde weer zijn schouders op. ‘Cabhan wist dat ze een van de drie was, dus het kan zijn dat ik haar door hem zag en het daardoor wist.’
‘Als je twijfelt moet dit je eraan herinneren dat het bloed dat jullie delen onze cirkel sterker maakt.’ Ze stak de kaarsen aan en daarna het vuur onder de kleine ketel. ‘We brengen het langzaam aan de kook. Daarna laten we het sudderen terwijl we de toverformule schrijven.’
Toen Connor binnenkwam, hield hij zich stil, want er zweefden magische krachten door de lucht. Branna en Fin hadden hun handen uitgestrekt boven de ketel, waaruit een lichtblauwe rook opsteeg.
‘Slaap om te dromen, droom om te vliegen, vlieg om te zoeken, zoek om te weten.’ Ze sprak de woorden driemaal uit en Fin volgde.
‘Droom als een, een om te zien, zie de waarheid, waarheid om te weten.’
Sterren schitterden door de rook.
‘Licht van de sterren, leid ons door de nacht, en zorg dat we veilig naar het licht worden teruggebracht.’ Branna hief een hand op en gebaarde met de andere hand naar een smalle, doorschijnende fles.
Vloeistof zo blauw als de rook en glinsterend van de sterren steeg op uit de ketel en stroomde sierlijk in de fles. Fin deed de stop erop.
‘Dat is gelukt. We hebben het voor elkaar.’ Ze liet haar adem ontsnappen.
‘Weer een droombetovering?’ Nu liep Connor de werkplaats door. ‘Wanneer vallen we hem aan?’
‘Daar is het niet voor bedoeld.’ Branna streek weer met haar handen door haar haar, vloekte binnensmonds en trok nu de haarspelden er gewoon uit. ‘Hoe laat is het? Waar is de tijd verdomme gebleven?’
‘Daarin.’ Fin wees naar de fles. ‘Ze hakte mijn kop er bijna af toen ik durfde voorstellen om een uur te pauzeren om te lunchen.’
‘Zo is ze altijd als ze werkt,’ bevestigde Connor en hij gaf Fin een bemoedigend klopje op zijn schouder. ‘Maar goed, we hebben altijd nog het avondeten.’ Hij keek Branna met een hoopvolle glimlach aan. ‘Toch?’
‘Mannen en eten.’ Ze zette het flesje in een kast om de magie verder haar gang te laten gaan. ‘Ik zal iets klaarmaken, want het is goed om straks met z’n allen te bespreken wat Fin en ik vandaag hebben bedacht. Maar ga nu even mijn huis uit.’
‘Ik ben net binnen,’ protesteerde Connor.
‘Je bent uit op een warme maaltijd en je wilt dat ik die klaarmaak. Dus ga nu weg, zodat ik de gelegenheid heb om daarover na te denken.’
‘Ik wil alleen maar een biertje voor…’
Fin greep hem bij zijn arm en pakte zijn jas. ‘Je krijgt er eentje van me in de pub, want ik kan wel een wandeling en wat frisse lucht gebruiken. En een biertje.’
‘O, kijk, als je het zo stelt.’
Toen Kathel met hen meeliep naar de deur, wuifde Branna hen alle drie na. ‘Hij heeft ook wel zin in een wandeling. Blijf maar een uur weg, en zeg dat ook tegen de anderen.’
Zonder een antwoord af te wachten draaide ze zich om en liep door naar haar keuken.
Smetteloos schoon, dacht ze, en zo heerlijk rustig… Verrukkelijk na uren werken en toveren. Ze had graag een lekker glas wijn gedronken bij het vuur en dat hele uur helemaal niets gedaan, dus ze hield zichzelf voor dat ze hield van huishoudelijk werk.
Ze zette haar handen op haar heupen en verbande alle gedachten die ze niet kon gebruiken.
Oké, ze kon wat kippenborstjes laten bruinen in wijn met kruiden en rode aardappelen bakken in olijfolie met rozemarijn. Ze had ook sperziebonen uit de tuin die ze had geblancheerd en ingevroren; daar kon ze met amandelen iets lekkers van maken. En omdat ze geen tijd had gehad om zuurdesembrood bij te bakken en iedereen dat altijd in een mum van tijd ophad, zou ze gewoon snel wat bierbroden op tafel zetten. Dat moest goed genoeg zijn voor iedereen.
Ze schrobde eerst de aardappelen, sneed ze in stukken, kieperde ze bij de kruiden en de olie, voegde er wat peper en geperste knoflook aan toe en zette ze in de oven. Ze kneedde het brooddeeg, nam zelf tussendoor snel een slok bier en zette de broden, bedekt met een flinke laag gesmolten boter, bij de aardappelen in de oven.
Omdat de kippenborsten nog bevroren waren, zwaaide ze met haar hand om ze te ontdooien en legde ze vervolgens in een marinade die ze zelf had bereid en ingemaakt.
Tevreden dat ze al zo ver was, schonk ze zich een glas wijn in en nam een slok. Toen besloot ze een frisse neus te gaan halen. Ze pakte haar jack, wikkelde een sjaal om haar nek en nam haar wijn mee naar buiten.
Het was koud en winderig, dacht ze, maar na alle hitte die Fin en zij in de werkplaats hadden opgewekt was dat een welkome verandering. Met haar haren in de wind liep ze door de achtertuin en stelde zich voor waar de bloemen zouden bloeien en waar in het voorjaar de rijen met groenten zouden opkomen.
Ze had nog wat rozen, zag ze, en de viooltjes natuurlijk, die hun vrolijke gezichtjes desnoods dwars door de sneeuw of het ijs omhoog zouden steken. Wat winterkool, en de feloranje en gele bloemen van de goudsbloem, die ze zo waardeerde om zijn kleur en zijn peperachtige smaak.
Misschien zou ze de volgende dag soep maken met wat goudsbloem erin, en ook wat van de wortelen die ze met mulch had bedekt om ze tegen de kou te beschermen.
Zelfs in de winter had ze plezier in haar tuin.
Ze nam een slokje van haar wijn en dwaalde rond, zelfs toen de schaduwen donkerder werden en de mist om haar huis kroop.
‘Je bent hier niet welkom.’ Ze sprak rustig en pakte het kleine mes uit haar zak, waarmee ze wat goudsbloemen, leeuwenbekjes en viooltjes afsneed. Ze had besloten een boeketje winterbloeiers te plukken, voor op tafel.
‘Dat komt nog wel.’ Cabhan stond daar met een glimlach op zijn knappe gezicht. De rode steen van de hanger om zijn nek gloeide in het schemerige licht. ‘Je zult me gretig verwelkomen in je huis. In je bed.’
‘Je bent nog steeds verzwakt van je vorige “welkom”. Bovendien lijd je aan waanbeelden.’ Ze draaide zich om en nam bedachtzaam een slokje van haar wijn terwijl ze hem bestudeerde. ‘Jij kunt mij niet verleiden.’
‘Jij bent zo veel meer dan de rest. Wij weten dat allebei. Met mij samen kun je nog meer worden. Meer dan iemand zich ooit kan voorstellen. Ik zal je al het genot geven dat je jezelf ontzegt. Ik kan er net zo uitzien als hij.’
Cabhan streek met zijn hand over zijn gezicht. En Fin keek haar glimlachend aan.
Ze voelde een stekende pijn, alsof ze het mes in haar eigen hart had gestoken. ‘Niks dan een lege huls.’
‘Ik kan klinken zoals hij,’ zei hij met Fins stem. ‘Aghra, a chuid den tsaol.’
Het mes draaide zich om toen hij de woorden sprak die Fin vroeger tegen haar zei. Mijn liefste, mijn leven.
‘Denk je dat dat me zwakker maakt? Dat het me zal verleiden je toe te laten? Ik veracht je. Jij bent de reden waarom ik niet langer de zijne ben.’
‘Daar heb jij voor gekozen. Je hebt me verstoten.’ Plotseling was hij Fin op zijn achttiende, zo jong, en vol verdriet en woede. ‘Wat moest ik doen? Ik wist het niet. Ik heb je nooit bedrogen. Draai me niet je rug toe. Verstoot me niet.’
‘Je hebt het me niet verteld,’ hoorde Branna zichzelf zeggen. ‘Ik heb me aan je gegeven, alleen aan jou, en jij bent zijn bloed. Je bent van hem.’
‘Ik wist het niet! Hoe kon ik het weten? Het verscheen op me, Branna, het brandde zich in me. Het was daar niet voor…’
‘Voor we de liefde bedreven. Meer dan een week is er voorbijgegaan, en je zei niets. Je vertelde het me pas toen ik het zelf zag. Ik ben een van de drie.’ Tranen brandden achter haar ogen, maar ze weigerde de snik toe te laten in haar stem. ‘Ik ben een Zwarte Heks, dochter van Sorcha. Jij bent van Cabhan, jij bent van de duisternis en de pijn. Jij bent leugens, en wat jij bent heeft mijn hart gebroken.’
‘Huil, heks,’ mompelde hij. ‘Huil de pijn eruit. Geef me je tranen.’
Plotseling zag ze zich voor hem staan, aan de rand van haar grondgebied. Zijn gezicht was het gezicht van Cabhan, en het werd verlicht door de duisternis toen de rode steen feller begon te gloeien.
Ze besefte dat er tranen opwelden in haar ogen. Met al haar wilskracht drong ze ze terug en ze hield haar hoofd hoog opgeheven. ‘Ik huil niet. Jij krijgt niks anders van me dan dit.’
Ze haalde uit met het tuinmes en wist een ondiepe wond te maken in zijn borst terwijl ze met haar andere hand de hanger probeerde te grijpen. De grond beefde onder haar voeten. De ketting brandde van de kou. Even lichtten zijn ogen net zo rood op als de steen. Toen kolkte de mist weg, kaken klapten op elkaar en ze hield niets anders in haar hand dan het mes, met bloed aan de punt.
Ze keek neer op de brandwond in haar handpalm. Ze balde haar hand tot een vuist en verwarmde de ijzige brandplek, haalde de pijn weg, liet hem genezen.
Misschien beefden haar handen – daar schaamde ze zich niet voor – maar ze raapte de bloemen op, en het wijnglas dat ze had laten vallen.
‘Zonde van de wijn,’ zei ze zacht, terwijl ze naar het huis liep.
Maar niet zonde van de tijd, dacht ze erachteraan.
Ze had de aardappelen omgeschept, het brood uit de oven gehaald en een nieuw glas wijn ingeschonken toen de rest van de cirkel langzaam binnendruppelde.
‘Wat kan ik doen zonder iemand maagklachten te bezorgen?’ vroeg Iona, terwijl ze haar handen waste.
‘Je kunt die knoflook persen.’
‘Daar ben ik goed in, net als in hakken en fijnsnijden.’
‘Persen is prima.’
‘Gaat het wel goed met jou?’ vroeg Iona zacht. ‘Je ziet een beetje bleek.’
‘Het gaat wel, echt. Ik moet jullie iets vertellen, maar ik wil even wachten tot dit klaar is.’
‘Oké.’
Ze concentreerde zich op het koken en liet de stemmen om haar heen vloeien terwijl ze bezig was. Ze hoefde geen hulp te vragen; anderen dekten de tafel, schonken wijn in en schepten het eten op schotels en in schalen.
‘Heb je een boodschappenlijstje voor de markt?’ vroeg Meara, terwijl de schotels en schalen hun weg vonden naar de tafel. ‘Als je een lijstje maakt, zal ik de boodschappen voor je doen, tenzij je dat niet wilt.’
‘Ga jij mijn boodschappen doen?’
‘Van nu af aan doen wij dat om de beurt. Nou ja, zolang jij aan het koken vastzit. Zo langzamerhand is het niet eerlijk meer om na afloop alleen maar even op te ruimen. Dus zorgen wij voor de boodschappen.’
‘Ik ben begonnen met een lijstje en wilde morgen naar de markt gaan.’
‘Als je het goedvindt, is het morgen mijn beurt om dat te doen.’
‘Ja, ik vind het prima.’
‘Als er nog spullen naar je winkel gebracht moeten worden, kan ik die ook meteen meenemen.’
Ze wilde iets zeggen, maar keek toen met toegeknepen ogen de tafel rond. ‘Wat is dit allemaal? Mijn boodschappen doen, mijn winkel bevoorraden?’
‘Je ziet er moe uit.’ Boyle keek nijdig naar Connor, die zuchtte en met zijn ogen rolde. ‘Waarom zouden we eromheen draaien?’
‘Heel hartelijk bedankt dat je me daar even op wijst,’ snauwde Branna.
‘Wil je de waarheid horen, of moeten we het mooier maken dan het is?’ Boyle keek nog nijdiger. ‘Je ziet er moe uit, zo is het gewoon.’
Nog steeds met toegeknepen ogen liet ze haar handen over haar gezicht glijden, om een toverlaagje aan te brengen. Nu gaf ze bijna licht. ‘Zo, opgelost.’
‘Je vermoeidheid zit daaronder.’
Ze draaide zich om naar Fin om hem de volle laag te geven, maar Connor wierp zijn handen in de lucht. ‘Ach, schei toch uit, Branna. Je ziet bleek en je kijkt moe uit je ogen, en wij zijn degenen die dat zien.’ Hij stak zijn vinger uit toen ze wilde opstaan en duwde haar over de tafel heen terug in haar stoel.
Ze had nu geen betovering nodig om de blos op haar wangen aan te brengen. ‘Zullen we eens kijken wie er het sterkst is?’
‘Hou op jullie, allebei,’ beval Iona. ‘Gewoon stoppen. Je hebt alle reden om er moe uit te zien, met alles wat je doet, en wij hebben het volste recht om wat van die last over te nemen. Jezusmina, het gaat alleen maar om boodschappen doen, schoonmaken en andere klusjes. We doen dat om jou de tijd te geven om op adem te komen, verdomme. Het is helemaal niet nodig om daar zo boos op te reageren.’
Branna leunde achterover in haar stoel. ‘Nog niet zo lang geleden kwamen er zowat om de minuut verontschuldigingen uit jouw mond. Nu zijn het bevelen.’
‘Ik heb me ontwikkeld. En ik hou van je. We houden allemaal van je.’
‘Ik vind boodschappen doen niet erg,’ zei Branna, maar nu op rustige toon. ‘En andere klusjes doe ik ook best graag. Maar ik ben dankbaar als ik er voorlopig een deel van uit handen kan geven. We zijn allemaal met belangrijke zaken bezig, en het is bijna Yule. Met Yule moeten we licht en plezier om ons heen hebben. En dat gaat gebeuren ook.’
‘Dat is dan afgesproken,’ verklaarde Iona. ‘Als er iemand nog iets meer over wil zeggen, ga ik morgen koken.’ Ze prikte een stukje kip aan haar vork en glimlachte. ‘Ik dacht al dat het onderwerp daarmee afgesloten zou zijn.’
‘Precies.’ Branna gaf een kneepje in haar hand. ‘En er is nog iets heel anders dat we moeten bespreken. Cabhan was hier.’
‘Hier?’ Connor sprong overeind. ‘In huis?’
‘Nee, natuurlijk niet in huis. Ben je gek of zo? Denk je dat hij door de beschermlaag heen kan komen die ik heb aangebracht – en jij ook nog eens? Ik zag hem buiten. Ik liep door de achtertuin om naar de winterplanten te kijken en een frisse neus te halen, want ik had de hele dag binnen gewerkt. Hij was brutaal genoeg om naar de rand van de tuin te komen, zover als hij kon komen dus. We hebben gesproken.’
‘Nadat Connor en ik naar de pub waren gegaan,’ zei Fin koel. ‘En dat vertel je ons nu pas?’
‘Ik wilde eerst het eten klaarmaken, want met een keuken vol mensen is het al druk genoeg. En toen we allemaal aan tafel zaten kwam het gesprek erop dat ik eruitzie als een hologig wrak.’
‘Dat heb ik nooit zo gezegd,’ mompelde Boyle.
‘Hoe dan ook, ik vertel het jullie nu. Als Connor tenminste stopt met alle ramen te controleren en weer aan tafel komt zitten.’
‘En jij verbaast je erover dat ik je liever niet alleen laat.’
Ze vuurde een dodelijke blik af op haar broer. ‘Pas op, anders mag je proberen zulke beledigende opmerkingen te maken met een knoop in je tong. Ik liep door de tuin met een glas wijn in mijn hand. Het licht veranderde, de mist kwam opzetten.’
‘Je hebt ons niet geroepen.’
Dit keer priemde ze een waarschuwende wijsvinger in de richting van haar broer. ‘Val me niet steeds in de rede. Ik heb niet geroepen, nee, want ik wilde weten wat hij te zeggen had, en ik verkeerde niet in gevaar. Hij kon me niet aanraken, dat wisten we allebei. Ik zou mijn leven niet riskeren, Connor, en jij en jullie allemaal zouden moeten weten dat ik nooit de cirkel en wat ons te doen staat in gevaar zou brengen. Niet uit nieuwsgierigheid, of uit trots. Dat risico zou ik nergens voor willen nemen.’
‘Laat haar uitpraten.’ Hoewel Meara veel zin had om Connor onder de tafel een trap te geven, kneep ze hem in plaats daarvan troostend in zijn been. ‘Want dat weten we wel. Net zoals we al wisten dat hij naar Branna zou gaan voordat we met hem gaan afrekenen.’
‘Het was dit keer in elk geval een armzalige poging,’ vervolgde Branna. ‘De gebruikelijke inleiding. Hij zou me tot de zijne maken, hij zou me meer macht geven dan ik ooit kon dromen en meer van die onzin. Hij was nog steeds niet helemaal hersteld, al probeerde hij dat te verbergen, en de rode steen was zwakker. Maar hij had nog steeds toverkracht. Hij veranderde zichzelf in Fin.’
Stilzwijgend hief Fin zijn blik op van zijn wijnglas, en zijn verzengende blik kruiste die van Branna. ‘In mij?’
‘Alsof hij al mijn verdedigingsmuren onderuit zou kunnen halen met een illusie van jou. Maar hij had nog iets meer. Hij is sluw, en hij heeft ons al ons hele leven in de gaten gehouden. Hij veranderde weer naar toen je achttien was. Naar de dag dat…’
‘Dat we samen waren. De eerste keer. De enige keer.’
‘Nee, niet naar die dag, maar naar de week daarna. Toen ik het te weten was gekomen van het teken. Alles wat jij voelde en zei en wat ik voelde en zei, alles was precies als toen. Hij was sterk genoeg om het me te laten voelen, om me naar de rand van mijn bescherming te trekken. Hij voedde zich daarmee, zodat de steen intenser begon te gloeien. En hij werd ook arroganter, want hij besefte niet dat ik meer dan genoeg kracht had om mijn tuinmes te pakken en daar flink mee uit te halen. Tegelijkertijd greep ik de ketting van de steen, en ik zag angst. Ik zag zijn angst. Toen veranderde hij weer in mist, dus kon ik hem niet vasthouden. Ik was niet snel genoeg om de ketting te breken. De ketting is ijskoud. Zo koud dat het brandt,’ mompelde ze, terwijl ze haar handpalm bestudeerde. ‘Op het moment dat ik hem vasthield, voelde ik zijn duisternis, de honger en vooral de angst.’
Connor rukte haar hand naar zich toe.
‘Ik heb hem verzorgd,’ verzekerde ze hem, terwijl hij haar handpalm onderzocht op verwondingen. ‘Je kon de brandwonden van de schakels in mijn huid zien.’
‘Maar je hebt beloofd dat je jezelf niet in gevaar zou brengen.’
‘Dat heb ik ook niet gedaan. Connor, hij kon me niet aanraken. En als hij snel genoeg was geweest om mijn hand te pakken toen ik de ketting vastgreep, was ik in het voordeel geweest.’
‘Weet je dat zeker?’ Fin stond op, liep om de tafel heen en stak zijn hand uit. ‘Geef me je hand. Ik kan controleren of er nog iets van hem over is.’
Zonder iets te zeggen legde Branna haar hand in de zijne en bleef rustig zitten terwijl de hitte onder haar huid en in haar bloed kroop.
‘En als hij het mes van je had afgepakt?’ vroeg Boyle. ‘Als hij het tegen je had gebruikt en in je hand of je arm had gestoken terwijl je de ketting vasthield?’
‘Als hij het mes van me had afgepakt?’ Ze pakte haar mes van de tafel. En hield een witte roos in haar hand. ‘Hij gaf me een kans en die heb ik gegrepen. Ik heb hem geen enkele kans gegeven.’ Ze keek naar Fin. ‘Hij heeft niets in me achtergelaten.’
‘Nee.’ Hij liet haar hand los, liep terug naar zijn stoel en ging zitten. ‘Niets.’
‘Hij is bang voor ons. Dat heb ik ontdekt. Wat we hebben gedaan, de schade die we hem hebben toegebracht, jaagt hem angst aan. Hij heeft wat kracht geput uit mijn emoties, dat zal ik niet ontkennen, maar hij heeft ervoor gebloed, en hij is gevlucht.’
‘Hij zal weer terugkomen.’ Fin keek haar strak aan terwijl hij dat zei. ‘En vanuit zijn angst zal hij de bron van die angst nog harder aanvallen.’
‘Hij zal altijd terugkomen, tot we hem vernietigen. Hij zal misschien harder toeslaan, maar hoe meer hij vreest, hoe minder hij is.’