5
Nadat Branna haar verhaal had gedaan en haar cirkel had gevraagd over de betekenis ervan na te denken, deed ze nog een tweede verzoek.
‘Ik wil vanavond geen mannen in mijn huis, als jullie het niet erg vinden. Ik wil de avond doorbrengen met vrouwen, wijn en verfstalen en dergelijke. Connor, Boyle, kunnen jullie vanavond Fins huis binnenvallen en daar blijven? Doe maar wat mannen doen op een avond zonder vrouwen. Ik wil niet weten wat dat is.’
Toen Connor aarzelde, porde ze met haar vinger in zijn buik. ‘En denk maar niet dat wij drieën de bescherming van mannen nodig hebben. Twee van ons zijn heksen, net als jij, en de derde zou je naar het andere eind van de wereld kunnen trappen als je haar kwaad maakt.’
‘Ik doe mijn uiterste best om haar niet kwaad te maken. Oké dan. Wat zeg jij ervan, Boyle? Zullen we Fin ontvoeren naar de pub en daarna terugwankelen naar zijn huis?’
‘Ik ben vóór. Ik denk dat hij wel wat gezelschap kan gebruiken,’ zei Boyle, met een blik op Branna.
‘Of hij wil of niet, hij heeft het nodig. Ik ga nu naar de werkplaats. Iona, als je hier klaar bent, zal ik je daar aan het werk zetten.’
‘Ik ben hier om zes uur,’ zei Meara en ze wachtte tot Branna de kamer uit was. ‘Het is verschrikkelijk moeilijk voor hen allebei. Ik snap niet hoe ze het uithouden. Laten we ze vanavond in elk geval wat plezier en rust geven.’
‘Dat zullen we doen.’ Boyle wreef over Meara’s schouder en wendde zich tot Iona. ‘Het is goed dat jij vandaag bij haar bent.’
Iona hoopte dat ze zou kunnen helpen en zou weten wat ze wel en niet kon zeggen. Toen ze de werkplaats in kwam, stond Branna al achter het fornuis en stonden er tien spiegelende schaaltjes op het werkblad uitgestald.
‘Deze zijn op bestelling, dus die wil ik meteen afmaken. Verder ben ik van plan wat setjes te maken van kleine flesjes handlotion, reinigingscrème en zeep. Stop ze maar bij elkaar in de rode doosjes waar ze me te veel van hebben gestuurd en doe er rood en groen geruit lint omheen. Ailish kan ze in de aanbieding doen, want de firma heeft me niet laten betalen voor de extra levering, omdat het hun fout was. Sommige mensen wachten tot het laatste moment met hun kerstinkopen, dus ze zullen snel genoeg over de toonbank gaan.’
Iona ging op haar gevoel af, liep naar haar nicht toe en sloeg zonder iets te zeggen haar armen om haar heen.
‘Het gaat wel, Iona.’
‘Dat weet ik, maar alleen omdat je zo sterk bent. Als het je te veel wordt, sta ik achter je. Het is maar dat je het weet.’
‘Als wat me te veel wordt?’
Iona lachte even en deed een stapje achteruit. ‘Ik bedoel als je behoefte hebt om te razen en te tieren en tekeer te gaan.’
‘Dat heeft geen zin.’
‘Juist wel. Dus als je er behoefte aan hebt, ga je gang. Ik ben hier. Ik pak de flesjes en de doosjes. Ik weet waar ze staan.’
‘Dank je wel, voor alles. Zou jij de setjes naar de winkel willen brengen als ze klaar zijn? Ik heb ze graag zo snel mogelijk de deur uit.’
‘Natuurlijk. Maar gaat het erom dat je je voorraad wilt aanvullen, of dat je mij hier weg wilt hebben?’
Haar nicht had een scherpe intuïtie, dacht Branna. ‘Allebei. Maar het zou fijn zijn als je even weg was. Ik ben blij dat je er bent, maar ik wil nu graag heel even alleen zijn. Als je terug bent, kunnen we samen aan het belangrijkere werk beginnen.’
‘Goed.’ Iona pakte de doosjes en begon de inhoud samen te stellen. ‘Hoeveel hiervan?’
‘Een stuk of zes, alsjeblieft.’
‘Ik weet niet of je mijn mening wilt horen, maar ik denk dat je gelijk hebt.’
‘Met de doosjes?’
‘Nee, niet met de doosjes. Met wat er is gebeurd. Dat het een andere kracht is die Fin en jou bij elkaar heeft gebracht.’
‘Ik weet niet of ik gelijk heb, en of dat mijn conclusie is.’
‘Ik denk dat het zo is.’ Iona streek met haar hand door haar korte, lichte haar en keek op. ‘Misschien – en ik hoop dat ik hiermee geen al te pijnlijk punt raak – maar misschien willen Fin en jij allebei graag samen zijn. Misschien steekt dat verlangen af en toe de kop op, en misschien was gisteravond om de een of andere reden zo’n moment waarop dat gebeurde.’
‘Dat zijn wel veel “misschiens”, nicht.’
‘Ik denk dat ik om de hete brij heen draai. Dat verlangen dat de kop opsteekt is er niet misschien, maar zeker. Het spijt me, Branna. Het is onmogelijk om het niet te zien of te voelen. Vooral niet omdat we door dit alles zo met elkaar verbonden zijn.’
Branna werkte bewust door en sprak rustig. ‘Mensen willen zo veel dingen die ze niet kunnen hebben.’
Inderdaad, een pijnlijk punt, dacht Iona, en ze besloot voorzichtig verder te gaan. ‘Wat ik bedoel is dat het heel goed kan zijn dat jullie de afgelopen nacht allebei een beetje kwetsbaar waren en dat jullie beschermlaag daardoor niet zo goed werkte. En dat heeft als het ware de deur geopend voor die andere kracht. Niet voor Cabhan, want dat slaat nergens op.’
‘Het heeft ons pijn gedaan.’ En het had een verschrikkelijke pijn achtergelaten. ‘Hij leeft om ons pijn te doen.’
‘Ja, maar…’ Iona schudde haar hoofd. ‘Hij begrijpt ons niet. Hij begrijpt niets van liefde, trouw of echte opoffering. Begeerte, dat wel. Ik twijfel er niet aan dat hij begrijpt dat Fin en jij elkaar willen, maar hij zal nooit begrijpen wat daarachter zit. Sorcha wel.’
Branna liet de kaarsen rusten en staarde Iona aan. ‘Sorcha.’
‘Of haar dochters. Denk er maar eens over na.’
‘Als ik erover nadenk, weet ik dat uitgerekend Sorcha iedereen heeft vervloekt die uit Cabhan voort zou komen. Fin dus.’
‘Dat is waar. Ze zag het verkeerd, maar dat is waar. En als je bedenkt dat hij haar man heeft vermoord en haar bij haar eigen kinderen heeft weggerukt, zou ze het misschien weer doen. Maar ze wist wat liefde is. Ze begreep het, ze heeft er haar toverkracht en haar leven voor gegeven. Denk je niet dat ze het zou gebruiken, als ze dat kon? Of dat haar kinderen dat zouden doen?’
‘Dus die droombetovering kwam van haar of haar kinderen? Waar we bij elkaar waren, zonder bescherming, en samenkwamen.’
Ze begon met bedachtzame stappen rond te lopen en liet haar gedachten de vrije loop. ‘En toen we dat deden, gebruikte ze de toverkracht daarvan om ons terug te sturen in de tijd. Maar het was te vroeg en te laat.’
‘Goed, denk daarover na. Als je vroeger was gekomen, had datgene wat in die grot zat je misschien naar binnen getrokken en dan had je misschien niet de kracht gehad om je te verweren. Als je later was gekomen, had je de oude man niet gesproken, die volgens mij inderdaad Cabhans vader was.’
Iona pakte het lint en de flesjes terwijl Branna zwijgend verder werkte.
‘Ik denk dat je hebt gezien wat de bedoeling was. Ik denk dat we een manier moeten vinden om meer te zien; daar moeten we aan werken. Ze kunnen het ons niet op een presenteerblaadje aanreiken, toch? En ik denk – pijnlijk punt – dat het alleen Fin en jij moesten zijn, omdat jullie duidelijkheid moeten krijgen over jullie gevoelens en ze niet moeten verhullen, negeren of begraven.’
‘Mijn gevoelens zijn duidelijk.’
‘O, Branna.’
‘Ik kan van hem houden en toch vastbesloten zijn zonder hem te leven. Maar ik zie nu in dat het niet duidelijk was in mijn geest. Al die gevoelens die ik niet precies kon plaatsen. Wat je zegt is waar, Iona. We hebben gezien wat we moesten zien, en vandaar uit werken we verder.’
Ze keek Iona glimlachend aan en ging toen verder met het schenken van de geurige was. ‘Je hebt heel wat geleerd sinds de dag dat je voor die deur stond, in de regen, in die roze jas, en er stijf van de zenuwen op los ratelde.’
‘Als ik nou ook nog eens kon leren koken.’
‘Ach, nou ja, sommige dingen zullen we nooit leren.’
Ze maakte de kaarsen af en daarna werkten Iona en zij samen aan de zes prachtige cadeausetjes. Toen haar nicht naar Cong vertrok, genoot Branna van de stilte bij het vuur met een kop thee, met Kathels kop op haar schoot.
Ze keek aandachtig naar de vlammen en gaf zich over aan haar gedachten. Toen zette ze met een zucht haar thee opzij.
‘Oké, vooruit dan.’ Ze stak haar handen uit naar het vuur. ‘Laat me zien door rook en vuur, en breng me waar het licht me stuurt.’
Beelden verschenen in de vlammen, stemmen drongen door de rook. Branna liet zich ernaartoe drijven, liet zich door de beelden en stemmen meetrekken en gaf zich over aan de roep die ze in haar bloed, in het diepst van haar wezen had gevoeld.
Toen de rook oploste, stond ze in een kamer waar een ander vuur smeulde en kaarsen flakkerden. Haar nicht Brannaugh zat in een stoel en zong zachtjes voor de baby aan haar borst. Ze keek op, haar gezicht begon te stralen en ze zei: ‘Moeder?’
‘Nee.’ Branna stapte uit de schaduw naar voren. ‘Nee, het spijt me.’
‘Ik wenste dat ze zou komen. Ik zag haar toen mijn zoon ter wereld kwam. Ik zag haar kijken, voelde haar zegen. Maar daar bleef het bij, daarna was ze verdwenen. Ik wenste dat ze zou komen.’
‘Ik heb het licht gevraagd me te brengen waar het wilde. Het heeft me hier gebracht.’ Branna kwam dichterbij, keek neer op de baby, naar zijn donzige, donkere haar, zijn zachte wangen, zijn donkere, gevoelige ogen terwijl hij gretig dronk aan zijn moeders borst.
‘Hij is prachtig. Je zoon.’
‘Ruarc. Hij kwam zo snel, en het licht scheen zo helder bij zijn geboorte. Ik zag mijn moeder erin terwijl Teagan hem naar buiten leidde, de wereld in. Ik had niet gedacht dat ik je zo snel terug zou zien.’
‘Hoe lang geleden is het voor jou?’
‘Zes dagen. We verblijven op Ashford, waar we welkom zijn. Ik ben nog niet naar het huisje gegaan, maar Teagan en Eamon wel. Ze hebben allebei Cabhan gezien.’
‘En jij niet.’
‘Ik hoor hem.’ Ze keek naar het raam, terwijl ze de baby in haar armen wiegde. ‘Hij roept naar me, alsof ik zou antwoorden. Eerst riep hij naar mijn moeder, nu naar mij. Roept hij jou ook?’
‘Dat heeft hij wel gedaan, en ik denk dat hij het weer zal doen. Maar het zal hem niets opleveren. Weet jij iets van een grot, aan de andere kant van de rivier?’
‘Er zijn grotten in de heuvels, onder het water.’
‘Het moet er een zijn met macht. Een plek van de duisternis.’
‘Wij mochten niet aan de andere kant van de rivier komen. Onze vader en moeder verboden het ons. Hen heb ik nooit over zo’n plek gehoord, maar sommige ouderen heb ik tijdens de samenkomsten wel horen praten over de grot van Midor, en als ze dat deden maakten ze altijd het teken tegen het kwaad.’
‘Midor.’ Dat was tenminste een naam waarmee ze aan het werk konden, dacht Branna. ‘Weet jij iets van Cabhans afkomst? Er staat geen woord over in Sorcha’s boek.’
‘Ze heeft er nooit over gesproken. Wij waren kinderen, nicht, en aan het eind was er geen tijd meer. Zou het helpen om het te weten?’
‘Ik weet het niet zeker, maar weten is altijd beter dan niet weten. Ik was daar, in een droom. Met Fin. Finbar Burke.’
‘Van de Burkes van Ashford? Nee, nee,’ zei ze snel. ‘Dit is die uit jouw cirkel, die van Cabhan afstamt. Heeft zijn bloed hem naar die plek getrokken, samen met jou?’
‘Ik weet het niet, en hij ook niet. Hij is niet zoals Cabhan. Hij is anders.’
Nu keek Sorcha’s Brannaugh in het vuur. ‘Is dit je hart dat spreekt, nicht, of je hoofd?’
‘Allebei. Hij heeft met ons gebloed. Je hebt het zelf gezien, of je zult het zien, in de nacht van Samhain. Dan kun je zelf oordelen. Midor,’ herhaalde ze. ‘Het licht heeft me hier gebracht, misschien wel alleen hierom. Ik heb nooit van de grot van Midor gehoord. Misschien ligt het begraven in de tijd, maar ik weet hoe ik een schep moet pakken om het op te graven.’
Ze keken allebei naar het hoge raam toen buiten het gehuil opklonk.
‘Hij jaagt en sluipt rond.’ Brannaugh hield haar zoon dichter tegen zich aan. ‘Sinds we thuis zijn gekomen is er al één meisje uit het dorp vermist geraakt. Hij duwt met zijn duisternis tegen de ramen en laat zijn mist kolken. Pas op voor de schaduw.’
‘Dat zal ik doen. Ik zal voorzichtig zijn.’
‘Neem dit.’ Ze verlegde de baby en stak haar een kristal toe dat zo helder was als water. ‘Een geschenk voor jou, en een licht.’
‘Dank je wel. Ik zal het bij me houden. Het ga je goed, nicht. Ik wens jou en je zoon mijn zegen toe.’
‘En ik jou. Samhain,’ mompelde ze, terwijl Branna voelde dat ze werd weggetrokken. ‘Ik zal mijn pijlen in gif dopen en alles doen wat in mijn macht ligt om hem te vernietigen.’
Maar dat gaat je niet lukken, dacht Branna, terwijl ze weer voor haar eigen vuur ging zitten en het kristal in haar hand bestudeerde. Niet met Samhain.
Op een ander moment, als de goden het wilden, maar niet met Samhain.
Ze stond op en stopte het geschenk in haar zak. Ze verkoos haar laptop boven de boeken en begon te zoeken naar de grot van Midor.
‘Ik kon er niks over vinden, verdomme,’ zei Branna. Ze prikte in de salade die ze had gemaakt bij een heerlijk gerecht met penne en olijfbrood.
‘Ik weet niet of je de grot van een tovenaar uit de twaalfde of dertiende eeuw kunt googelen.’ Meara smeerde een dikke laag boter op het brood.
‘Je kunt zo ongeveer alles googelen.’
‘Is Midor een Ierse naam?’ vroeg Iona zich af.
‘Niet dat ik weet. Maar hij kan overal vandaan zijn gekomen, misschien wel uit de krochten van de hel, en uiteindelijk voor de ingang van die grot zijn doodgegaan.’
‘En de moeder?’ Iona gebaarde met haar glas wijn in haar hand. ‘Als Midor inderdaad de vader is van Cabhan, moet hij hem bij iemand hebben verwekt. Waar is de moeder? Wie is ze?’
‘Er staat helemaal niets over dit alles in het boek van Sorcha of mijn overgrootmoeder. Misschien is het toch niet belangrijk.’ Branna ondersteunde haar hoofd met haar vuist. ‘Maar dat maakt niet uit. Er moet iets zijn, anders zouden Fin en ik niet bij die vervloekte grot zijn beland.’
‘We komen er wel achter. Ah, deze pasta is fantastisch,’ voegde Meara eraan toe. ‘We komen er echt wel achter, Branna. Misschien ben ik aangestoken door Connors onwrikbare vertrouwen, maar ik geloof het echt. Alles komt weer in beweging, zie je? Jij krijgt bezoekjes van Sorcha’s Brannaugh, Fin en jij maken een droomwandeling na een droomvrijpartij.’
Iona dook ineen, maar ontspande zich weer toen ze aan Branna’s gezicht zag dat Meara het precies goed aanpakte.
‘Het was niet echt een vrijpartij,’ mompelde Branna. ‘Het begrip voortijdige zaadlozing kreeg een heel nieuwe dimensie. Wat mij betreft is het lot een afschuwelijke kwelgeest. Het was alsof het zei: kijk, Branna, herinner je je dit nog? Onthoud dan maar goed dat de herinnering het enige is wat je krijgt. Jij kunt nu weer terug naar het bloed en de duisternis en het kwaad.’
‘Je hebt er genoeg van.’ Iona wreef over haar arm.
‘Vanavond wel, zeker. Niemand heeft me ooit zo diep geraakt als Fin, en ik heb er vanavond zo schoon genoeg van dat ik dat hardop uitspreek. Niemand heeft mijn lichaam, mijn hart en mijn geest zo beroerd als hij, en niemand zal dat ooit doen. Als je dat weet, kun je daar behoorlijk moe van worden.’
Iona wilde iets zeggen, maar Meara schudde haar hoofd en ze zweeg.
‘Ik hoefde er niet aan herinnerd te worden. Het was wreed, maar tovenarij is dat soms. Je hebt een gave, en o, kijk eens wat je bent en wat je allemaal kunt. Maar je weet nooit welke prijs je ervoor moet betalen.’
‘Hij heeft er ook voor betaald,’ zei Meara zacht.
‘Dat weet ik. Meer dan wie dan ook. Het was gemakkelijker toen ik kwaad kon zijn en me verraden kon voelen. Maar wat er gedaan moet worden, kunnen we niet doen met woede en wrok in ons hart. Nu ik die gevoelens probeer los te laten, komt er zo veel op me af. Te veel. Dus de vraag is hoe ik kan doen wat er gedaan moet worden als ik dit allemaal voel. Ik moet dit ook loslaten.’
‘Liefde is macht,’ zei Iona na een korte stilte. ‘Zelfs als het pijn doet.’
‘Dat is misschien zo. Nee, dat ís zo,’ verbeterde Branna zichzelf. ‘Maar er zit slechts een dunne scheidslijn tussen die macht gebruiken en erdoor opgeslokt worden, hè? En op dit moment voel ik me somber en uit balans en…’
Haar stem stierf weg. Ze legde haar hand zacht op die van Iona en de andere op die van Meara. ‘Pas op voor de schaduwen,’ mompelde ze en ze keek uit het raam, waar de schaduwen diepe holtes vormden in de muur van mist.
‘Nee, blijf zitten,’ zei ze, toen Meara wilde opstaan. ‘Blijf maar rustig zitten. Hij kan niet binnenkomen in wat van mij is, hoe hij daar misschien ook zijn best voor doet. Maar evengoed zit ik hier in mijn eigen keuken te sippen en te snotteren, zodat hij om mijn muren en ramen heen kan glibberen en zich kan voeden met mijn zelfmedelijden. Nou, hij heeft genoeg gehad.’
Ze stond met een ruk op van de tafel, zonder zich iets aan te trekken van Iona’s snelle ‘Wacht’. Ze liep met grote stappen naar het raam, gooide het open en smeet een vuurbal naar buiten. Meteen gooide ze er nog een achteraan en daarna nog twee tegelijk, terwijl de razernij van haar macht om haar heen knetterde.
Iets brulde. Iets onmenselijks. De mist lichtte als een sintel op en verdween.
‘Zo.’ Branna deed het raam met een beheerste klap dicht.
‘Wauw.’ Iona, die daar stond met een vuurbal in haar hand, liet een beverige zucht ontsnappen. ‘Wauw,’ zei ze weer.
‘Ik denk niet dat hij dat leuk vond. En ik voel me beter.’ Nadat ze haar handen tegen elkaar had afgeslagen kwam Branna terug naar de tafel, ging zitten en pakte haar vork op. ‘Je kunt dat vuur nu beter uitmaken, Iona, en je pasta opeten.’ Ze nam keurend een eerste hap. ‘Want hij is heerlijk, al zeg ik het zelf. En Meara, misschien wil jij Connor een sms’je sturen. Alleen maar om te zeggen dat ze voorzichtig moeten zijn, hoewel ik niet denk dat Cabhan het ze vandaag moeilijk zal maken.’
‘Zal ik doen.’
‘Hij was van plan de vrouwen even te grazen te nemen,’ zei Branna, terwijl ze verderging met eten. ‘Hij zal vrouwen altijd onderschatten. En hij dacht mijn gevoelens op te vreten. Nou, hij stikt er maar in. Hij verdraagt geen licht.’ Ze knipte met haar vingers en meteen begon het licht in de kamer iets helderder te schijnen. ‘En hij kan ook niet tegen plezier. En dat gaan we ook hebben, want er zijn maar weinig dingen waar ik zo van geniet als van het uitkiezen van kleuren en het bedenken van afwerking en dergelijke.’
Ze schepte nog wat pasta op. ‘Dus Iona, heb je al overwogen om de grote badkamer met travertijn af te werken?’
‘Travertijn.’ Iona zuchtte nog eens en mompelde ten slotte iets onduidelijks.
‘Er zijn trouwens ook nog details van de bruiloft die uitgewerkt moeten worden. En over jouw bruiloft hebben we het nog bijna niet gehad, Meara. Er is hier genoeg plezier.’ Ze pakte weer de handen van haar vriendinnen vast. ‘Het soort plezier waar vrouwen alles vanaf weten. Laten we dus nog wat wijn drinken en praten over bruiloften en manieren om steen en glas in huizen te veranderen.’
Connor las Meara’s sms’je. ‘Cabhan is bij het huis geweest. Nee,’ zei hij snel, toen zijn vrienden overeind schoten. ‘Hij is nu weg. Meara zegt dat Branna hem met een brandende staart tussen zijn poten heeft weggejaagd.’
‘Buiten is minder licht en lawaai, daar kan ik beter zien,’ zei Fin. ‘Even kijken of hij inderdaad weg is.’ Hij stond op en liep de warme pub uit.
‘We moeten terug,’ drong Boyle aan.
‘Meara zegt dat we dat niet moeten doen. Ze zegt dat Branna behoefte heeft aan haar avond met alleen de vrouwen, en ze zweert dat ze veilig zijn daarbinnen. Ze zou dat niet zeggen als het niet zo was, Boyle.’
Connor stelde zichzelf open en deed wat hij kon om de stemmen en het gelach om hem heen buiten te sluiten.
‘Hij is niet dichtbij.’ Toen Fin terugkwam, keek hij hem vragend aan.
‘Hij is woedend, en nog steeds verzwakt,’ zei Fin. ‘Hij is nu weg bij het huis, weg van hier. Ik had hem moeten voelen. Als we daar waren geweest…’
‘Er waren alleen schaduwen en mist,’ bracht Connor naar voren. ‘Meer durft hij nog niet te riskeren. Maar we blijven niet meer hier in de pub, toch? Terug naar jouw huis dan maar?’
‘Vandaar kunnen we de boel beter in de gaten houden, of Branna dat nou leuk vindt of niet.’
‘Ik ben het met je eens. Nee, ik betaal.’ Boyle haalde wat bankbiljetten uit zijn zak en gooide ze op tafel. ‘Je hebt nog steeds niet met Connor gepraat, zoals je van plan was.’
‘Waarover?’ vroeg Connor.
Fin trok zwijgend zijn jack aan en wachtte rustig af terwijl de halve pub Connor aanklampte voordat hij wegging. De mensen komen op die man af als vliegen op de honing, dacht Fin, en hij wist dat hij zelf gek zou worden als hij die macht had.
Buiten persten ze zich met z’n drieën in Fins vrachtwagen, nadat ze na flink wat discussie hadden besloten dat één auto genoeg was om hen naar huis te brengen.
‘Ik wilde het hebben over de school,’ begon Fin.
‘Er zijn voor zover ik weet geen problemen. Gaat het erover of we die valkenwandelingen te paard moeten gaan doen? Want daar heb ik al vrij veel over nagedacht.’
‘Daar kunnen we het ook over hebben. Ik heb partnerschapsdocumenten laten opstellen.’
‘Partnerschapsdocumenten? Wordt Boyle je nieuwe partner?’
‘Dank je wel, ik heb mijn handen vol aan de manege,’ zei Boyle, die een plek zocht om zijn benen uit te strekken.
‘Nou, wie dan? Toch niet die idioot van een O’Lowrey uit Sligo, hè? Hij heeft verstand van buizerds, maar verder is het een sukkel.’
‘Niet O’Lowrey, maar een andere idioot. Ik ga een partnerschap aan met jou, gek.’
‘Met mij? Maar… Nou ja, ik run de boel toch al? Je hoeft mij niet tot partner te maken.’
‘Ik heb die papieren niet laten opstellen omdat het moet, maar omdat het juist is, en ook omdat het tijd is. Ik had het anders meteen al gedaan, maar jij dacht er eerst nog half over om huizen te gaan bouwen. En ik wist ook niet of het bij je zou passen om de administratie te doen en met personeel om te gaan en zo. Maar dat is wel het geval, want anders had je alleen de valkenwandelingen gedaan en de trainingen. Maar je doet het allemaal. Dus tja, dat is dan geregeld.’
Connor zei niets, tot Fin de auto voor zijn huis stilzette. ‘Ik heb geen papieren nodig, Fin.’
‘Dat weet ik, en ik ook niet. Net zomin als Boyle. Maar de advocaten en de belastingdienst en andere mensen hebben ze wel nodig. Dus we lezen ze door en ondertekenen ze, dan hebben we dat gehad. Je zou me er een plezier mee doen, Connor.’
‘Ach, schei uit met je plezier. Het is toch geen…’
‘Zeg, als jullie van plan zijn hier de halve nacht over door te ruziën, zouden jullie mij dan even uit die verdomde auto kunnen laten? Ik zit klem hier.’
Fin stapte uit. ‘We geven hem gewoon nog een paar biertjes. Dan tekent hij zo die papieren en vergeet meteen weer dat hij dat ooit heeft gedaan.’
‘Er zijn in heel Mayo niet genoeg biertjes om mij ooit zoiets te laten vergeten.’
De scherpe klank in Connors stem maakte dat Boyle zijn hoofd schudde en wegliep. Fin legde zijn handen op Connors schouders.
‘Mo dearthair, denk je dat ik dit doe uit een gevoel van verplichting?’
‘Ik weet niet waarom je het doet.’
‘O, in godsnaam, Connor. De school is meer van jou dan van mij, altijd al geweest. Hij kán ook alleen maar van jou zijn, hoe graag ik hem ook wilde hebben. Ik ben een zakenman, toch?’
‘Zoiets heb ik gehoord, ja.’
‘En dit is een zakelijke kwestie. Het gaat ook om de buizerds, die mij net zo lief zijn als jou.’ Hij hief zijn arm op, zonder handschoen. Binnen een paar seconden landde Merlijn, zijn buizerd, zacht als een veertje op zijn pols.
‘Jij zorgt voor hem als ik weg ben.’
‘Natuurlijk.’
Fin hield zijn hoofd schuin, waarna de buizerd met zijn kop langs zijn wang wreef. ‘Hij is een deel van mij, zoals Roibeard een deel is van jou. Ik vertrouw hem aan jou en Meara toe. Als dit met Cabhan voorbij is, kan ik hier niet blijven. In elk geval een poos niet.’
‘Fin…’
‘Ik moet weg, om er geestelijk niet onderdoor te gaan, en ik kan nu nog niet zeggen of ik terugkom. Ik heb deze gunst van jou nodig, Connor.’
Geërgerd gaf Connor Fin een harde por tegen zijn borst. ‘Als dit voorbij is, blijf je. En dan komt Branna weer bij je terug, net als vroeger.’
‘Als we Cabhan vernietigen, gaat het teken niet weg.’ Fin hief weer zijn arm op en Merlijn spreidde zijn vleugels en vloog weg. ‘Ze kan niet echt de mijne zijn terwijl ik het teken draag. Tot het me lukt me daarvan te bevrijden, kan ik haar niet vragen de mijne te zijn. En Connor, ik zweer het je, ik kan niet leven met de gedachte dat ze elke nacht nauwelijks op een steenworp afstand bij me vandaan is en nooit de mijne kan zijn. Ooit dacht ik dat ik dat kon. Nu weet ik dat dat niet zo is.’
‘Ik zal je papieren tekenen als je dat graag wilt. Maar ik zeg je nu, recht in je gezicht: als dit voorbij is – en het zal voorbijgaan – blijf je hier. Let op mijn woorden, Finbar. Ik durf er een honderdje om te verwedden.’
‘Afgesproken. Zo.’ Hij sloeg zijn arm om Connors schouders. ‘En laten we nu een biertje pakken en kijken of we Boyle zover kunnen krijgen om iets te eten voor ons te maken, want in de pub is het daar niet van gekomen.’
‘Daar ben ik helemaal voor.’
Ze kon niet slapen. Lang nadat het huisje stil was geworden, dwaalde Branna nog rond om deuren, ramen en amuletten te controleren. Hij lag daarbuiten op de loer. Ze voelde hem als een schaduw die langs een zonnestraal trekt. Terwijl ze terugliep naar boven, liet ze haar hand over Kathels kop glijden.
‘We zouden moeten slapen,’ zei ze tegen hem. ‘Wij allebei. Morgen moet er nog meer werk worden gedaan.’
In de slaapkamer bouwde ze het vuur op, vanwege de warmte, de troost van het licht. Ze zou in gedachten door die vlammen heen kunnen lopen, overwoog ze, maar ze wist dat de visioenen die dan zouden komen misschien geen warmte en troost zouden brengen.
Voorlopig had ze genoeg van de kou.
Toen Kathel was gaan liggen, besloot ze haar viool tevoorschijn te halen. De hond keek naar haar terwijl ze haar strijkstok met hars insmeerde en bonkte met zijn staart op de grond, alsof hij de maat wilde slaan. Dat alleen al deed haar glimlachen terwijl ze naar het raam liep.
Daar kon ze naar buiten kijken, naar de heuvels en de bossen, en naar de hemel, waar de maan nu en dan achter de wolken verdween en sterren flikkerden als kaarsen in de verte.
En hij kon naar binnen kijken, dacht ze. Hij kon haar zien staan achter het glas, achter de amuletten. Buiten zijn bereik.
En bij die gedachte verdiepte haar glimlach zich.
Kijk zo veel als je wilt, dacht ze, want jij zult nooit hebben wat ik ben.
Ze zette de viool tegen haar schouder en sloot even haar ogen terwijl de muziek in haar oprees.
En toen begon ze te spelen. De noten stegen op uit haar hart, haar geest, haar bloed, haar hartstochten. Trage, lichtvoetige, beeldschone kracht zong door de snaren, trilde uitdagend tegen de ramen, de duisternis.
Omlijst door het raam, met de dansende vlammen van het vuur achter haar, speelde ze wat hem dichterbij lokte en tegelijkertijd afstootte, terwijl haar hond toekeek, haar vrienden sliepen en de maan hoog in de lucht hing.
In zijn bed, alleen in het donker, hoorde Fin haar lied en voelde hoe hetgeen uit haar hart opsteeg zijn eigen hart doorboorde.
En hunkerde naar haar.