Hoofdstuk 29

Het begin van de dag was bij St. Mary of the Angels zo gelukzalig als maar bedacht had kunnen worden. De lucht was in de vroege ochtend altijd koel, helder en roerloos en terwijl hij zich met licht vulde begonnen de vogels te tierelieren en te fluiten en te roddelen in de verwilderde tuinen. Ongeveer een uur lang hadden ze de hele wereld voor zichzelf, tot om zes uur de nonnen begonnen te zingen in de kapel. Julia lag ernaar te luisteren terwijl Amy nog naast haar sliep. Ze herkende slechts zelden een melodie, want ze zongen meestal Afrikaanse missen, die zo sterk en prachtig waren dat zelfs de vogels hun concurrentiepogingen opgaven.
Langzaam kwam het oude kloostergebouw tot leven. Eerst klonk er gemompel door de ramen van de slaapzalen van de kinderen beneden en dan het geluid van open- en dichtgaande deuren en het geschuifel en geklets van rennende voeten op de gangen en trappen. Algauw daarna kwam er dan van buiten gepraat en gelach terwijl de kinderen over het terrein naar het keukengebied stroomden om zich bij de pomp te wassen. Normaal gesproken was dat het moment waarop Amy zich begon te bewegen en in de ogen wreef, en dan lagen zij en Julia nog even te praten tot Krullenbol in de kamer ernaast onder de douche Schotse balladen begon te zingen, wat voor Julia en Amy het signaal was om op te staan en zelf een douche te nemen.
Zo niet vandaag. Want precies op het moment dat Krullenbol onder de douche uitkwam, klonk er van buiten geschreeuw en toen gegil, en even later leek de hele wereld te gillen. Julia en Amy sprongen onder de klamboe vandaan, renden naar het raam en duwden de luiken open.
Beneden stond een groep van ongeveer tien opgewonden kinderen op het terrein en er kwamen er nog meer aanrennen terwijl er uit de keukens een druk pratende gevechtsploeg van meisjes en kokkinnen kwam, sommigen gewapend met koekenpannen en bezems.
'Wat zeggen ze?' vroeg Julia.
'Ik kan het niet verstaan. Laten we gaan kijken.'
Toen ze op het landje aankwamen stonden er nog veel meer kinderen, bij elkaar in een hoek. Francoise stond al achter in de menigte en Peter Pringle ook: zijn krullerige rossige haar droop nog, waardoor er vlekken op zijn T-shirt verschenen. Hij draaide zich opgewonden om toen ze aan kwamen rennen.
'Een slang. Volgens mij een python.'
'Hij heeft een eend opgegeten,' zei Francoise.
'Wauw! Kom, mammie, laten we gaan kijken!'
Er bestonden niet veel dieren waar Julia van griezelde, en zelfs als ze met dieren te maken kreeg waar ze wel doodsbang voor was - vooral spinnen - probeerde ze terwille van Amy altijd een ontspannen indruk te maken. Thuis had ze erom bekendgestaan dat ze, als Amy stond te kijken, met haar blote handen grote, harige exemplaren uit de badkuip viste alsof het niets was en ze naar buiten bracht, waar ze ze vrijliet met de woorden 'Daar ga je dan, jochie', terwijl ze inwendig stond te gillen van angst. Op de schaal van verschrikkingen was er niets, maar dan ook absoluut niets, wat ook maar in de buurt kwam van slangen. En nu rukte haar dochter haar bij de hand mee door de menigte in de richting van een monsterlijk grote.
'Amy, blijf staan! Niet te dichtbij! Amy!'
Ze braken door de voorste rij kinderen heen en daar, ongeveer vier meter verderop, in een hoek weggedoken om zich onder een breed uitwaaierende scharlakenrode hibiscusstruik te verstoppen, lag de python. Hij was ongeveer anderhalve meter lang, maar voor Julia had het ook zes meter kunnen zijn. Er zat een grote bobbel achter zijn kop - waarschijnlijk zijn ontbijt, de gesneuvelde en diepbetreurde eend. Hoe hij dat beest door die gemene kleine bek naar binnen had weten te werken, mocht de hemel weten. Twee van de oudere jongens hadden stokken gevonden en probeerden het doodsbange dier onder de struik uit te wurmen.
'Wauw, kijk toch eens,' zei Amy. 'Is hij niet prachtig?'
'Eerlijk gezegd is dat niet het eerste woord dat bij me opkomt.'
De slang was een groengelig dier met ronde, donkere chocoladekleurige ringen met witte randen. De kinderen stonden naar de jongens met de stokken te schreeuwen en moedigden hen aan. Op dat moment baande zuster Emily zich een weg door de menigte. Ze was in gezelschap van de oude George, de tuinman, die een geweer droeg, dat Amy direct zag.
'U gaat hem toch niet doodmaken?'
Hij keek grinnikend op haar neer. 'Vind jij slangen dan leuk?'
'Ja, enig. Je mag hem niet doodmaken. Mammie?'
Julia wist niet wat ze moest zeggen. Zelfs zuster Emily naast haar leek met de mond vol tanden te staan. Om zichzelf te beschermen had de python zich tot een bal opgerold en wiegde met zijn kop, die hij zo laag mogelijk hield, heen en weer. De jongens waren echter niet van plan het op te geven. Een van hen stak zijn stok tussen de kronkelingen en zag kans hem onder de struik uit te trekken. De kinderen stonden allemaal te schreeuwen dat ze hem moesten doodmaken. Zuster Emily deed een paar stappen naar voren, hief haar armen en probeerde iedereen te kalmeren, maar haar stem ging verloren in het lawaai en niemand besteedde enige aandacht aan haar.
De jongens stonden nu in het dier te porren, en toen het opeens een halfhartige uitval naar een van hen deed hieven ze beiden hun stokken en begonnen het te slaan. Amy greep Julia's arm vast.
'Mammie! Laat ze ophouden!' riep ze klagend.
Julia wilde haar net wegtrekken toen iemand haar met zijn elleboog opzij duwde en naar de jongens toe rende. Hij had een juten zak in zijn hand, duwde de jongens weg en draaide zich om naar de menigte. Opeens schreeuwde er niemand meer. Het was Thomas Nyeko.
Hij stelde zich tussen de jongens en de python op en even heerste er volmaakte stilte. De beide anderen waren ouder en groter dan hij, en een van hen hief zijn stok en probeerde langs hem te komen om het karwei af te maken. Een paar kinderen begonnen weer te gillen. Thomas versperde de jongen de weg en terwijl hij dit deed, opende hij zijn mond en gaf een schreeuw. De jongen bleef als bevroren staan. Het was de eerste keer dat hij of een van de anderen Thomas' stem hoorde, en het effect was dat van een blikseminslag. De jongen liet zijn stok zakken en Thomas ging door. Hij schreeuwde nu niet maar praatte, tegen iedereen.
Julia verstond niet alles wat hij zei, maar het weinige dat ze miste kreeg ze later te horen. Hij zei dat er genoeg wreedheden en moorden waren geweest, dat ze allemaal van beide al te veel hadden meegemaakt. Er moest een einde aan komen. Ze hadden ook allemaal honger gehad en eten gestolen om in leven te blijven en de slang had precies hetzelfde gedaan. Ze moesten eerbied hebben voor zijn moed en hem in leven laten. Toen draaide hij zich om, gooide de zak over de python heen, knielde ernaast en trok de zak dicht. Hierna stond hij met de bundel in zijn armen op en liep langs de jongens op de menigte af. Iedereen ging opzij om hem door te laten en keek zwijgend toe terwijl hij het terrein overstak en naar de bomen liep.
Tot die dag hadden ze alles wat Thomas en zijn tweelingbroer was overkomen van anderen gehoord: van buren die getuigen waren geweest van hun ontvoering en hen daarna als wrekende duivels met de mannen van Makuma hadden zien terugkeren, moordend en plunderend en het dorp platbrandend. En later van de regeringssoldaten die Thomas naakt en halfdood in de bush rondzwervend hadden aangetroffen. En nu, in de weken nadat hij de python had gered, vertelde hij het verhaal zelf.
Ieder kind in het centrum had zijn of haar eigen sage van verschrikkingen, en Julia wist dat het onjuist was ze met elkaar te vergelijken of je af te vragen welk verhaal het ergste was. Het verhaal van Thomas was echter wel het schokkendste, en erger dan wie dan ook had vermoed. Het verhaal kwam er tijdens veel uren therapie in een trage vloed woorden en tekeningen uit, zowel in sessies onder vier ogen als tijdens groepsbijeenkomsten samen met de andere kinderen.
Toen de Krijgers voor God op een nacht zijn dorp overvielen werden hij en Lawrence gedwongen toe te kijken terwijl hun moeder werd verkracht en gefolterd. Toen werden ze gedwongen haar dood te knuppelen en daarna hetzelfde te doen met hun vader en hun jongere broer en zuster. De rebellenleider zei hun dat ze hier mannen van zouden worden. Zij en de andere ontvoerde kinderen moesten vervolgens een groot aantal dagen zonder eten en met nauwelijks water naar een groot kamp aan de andere kant van de grens met Soedan lopen. Daar werden de mooie meisjes als 'echtgenotes' aan de oudere soldaten gegeven. De jongens en de rest van de meisjes kregen een opleiding tot soldaat.
Daniël Makuma in eigen persoon hield lange toespraken voor ze over de geestenwereld en legde uit hoe Tipu Maleng hen in de strijd zou beschermen. Hij zei dat ze zich moesten insmeren met sheaboterolie die hij zelf had gezegend, zodat de kogels van de vijand op hen zouden afketsen. In een gevecht moesten ze altijd recht op het vijandelijke vuur afrennen, zei hij, en blijven schieten. Iedereen die ging liggen om te schieten of dekking te zoeken was een lafaard en zou worden terechtgesteld.
Hun eerste missie na hun opleiding was terug te gaan om hun eigen dorp plat te branden en hun vrienden en buren te doden. Hierdoor, zo vertelde Makuma hun, zouden ze bevrijd worden van alle aardse banden en Tipu Maleng in staat stellen hen te omhelzen en te beschermen. Voor de aanval kregen Thomas en de andere kindsoldaten verdovende middelen om hun meer moed te geven, maar eigenlijk, biechtte hij op, was dat niet nodig geweest. Hij wist heel goed wat hij deed. Hij wilde dat die mensen dood waren omdat ze hadden gezien wat hij zijn familie had aangedaan. Door hen te vermoorden en het dorp plat te branden hoopten hij en Lawrence iedere getuigenis van en iedere herinnering aan hun eerste en veel afgrijselijker misdaad uit te wissen.
Als, zei hij, een kind in het kamp een bevel weigerde op te volgen, werden de anderen gedwongen het dood te knuppelen of te hakken. Als ze dit weigerden wachtte hun eenzelfde lot. Na een dergelijke moord was Thomas zijn stem kwijtgeraakt. Hij zei dat het was alsof God al zijn kracht had weggenomen. Tijdens zijn laatste gevecht werd hij zo nutteloos dat de commandant hem in de bush achterliet. Zijn broer, had hij gezegd, was moediger.
Deze weken, waarin Thomas traag zijn onthullingen deed, hadden vergaande gevolgen voor iedereen in St. Mary, zowel voor het personeel als voor de kinderen. Ze raakten er nog meer door verbonden dan ooit. Sommige oudere jongens, die er het zwijgen toe hadden gedaan over hun eigen misdaden, schenen aan Thomas' voorbeeld moed te ontlenen en legden op eigen initiatief bekentenissen af. Tijdens een van Julia's ochtendgroepen gaf een van de aspirant-pythonmoordenaarsj die Alex heette, toe dat hij aan verschillende verkrachtingen had deelgenomen. Tot Julia's verbazing zei hij dat een van de slachtoffers Amy's vriendin Christine was geweest. De groep bestond uitsluitend uit jongens, dus Christine was er niet bij toen hij het zei. Julia vroeg Alex of hij persoonlijk zijn excuses wilde aanbieden, en hij zei dat hij het zou doen. Christine zei dat ze bereid zou zijn naar hem te luisteren.
Toen ze in St. Mary waren aangekomen had Julia aanvankelijk geprobeerd Amy af te schermen van de allerrauwste verschrikkingen die de kinderen waren overkomen. Ze was echter zozeer deel van de gemeenschap geworden dat dit nu bijna onmogelijk was geworden. Christine had haar veel verteld over hoe ze door toedoen van de rebellensoldaten had geleden (zij het niet over de verkrachting, naar het scheen) en Amy had Julia tal van lastige vragen gesteld. Geconfronteerd met de keuze dat ze ofwel een rozige versie van de verhalen moest geven om het kind niet overstuur te maken hetzij het onderwerp zonder omhaal aan te pakken had Julia, of het juist was of niet, voor het laatste gekozen. Ze hadden sindsdien met zijn tweeën langdurige gesprekken gehad hoe het kwam dat gewone mensen ertoe gebracht konden worden zulke afgrijselijke misdaden te plegen.
Als haar zou zijn gevraagd deze beslissing te rechtvaardigen, zou Julia hebben betoogd dat kinderen van Amy's leeftijd in Amerika iedere dag op het tv-nieuws getuige waren van gruwelen die zich in het echte leven afspeelden. Het gebeurde daar echter op een gedempte en gedistantieerde manier, zodat zowel schurk als slachtoffer anoniem waren en snel werden vergeten. Hier in St. Mary waren ze echter reëel. Amy kende hun namen en hield hun hand vast en speelde met ze en keek hoe ze opnieuw leerden genieten van eenvoudige vreugden als liefde en vriendschap. Wat ze hier zag gebeuren was niet minder wonderbaarlijk dan het vermogen verlost te worden. En dit, zo praatte Julia zichzelf aan, was een zeldzaam voorrecht, dat ze geen van beiden, noch iemand anders die ermee te maken had, ooit zouden vergeten.
Maar ondanks dit alles vroeg Julia zich af of het wel een goed idee was dat Amy erbij zou zijn als Alex Christine zijn excuses zou aanbieden. Ze ging bij zuster Emily te rade.
'Amy is wat sommige mensen een "oude ziel" noemen,' zei de zuster. 'Ze heeft een innerlijke kracht en een wijsheid die haar werkelijke leeftijd ver te boven gaat. Ze is deel van onze familie en Christine beschouwt haar als een zusje. Omdat je naar mijn mening vraagt zeg ik dat het verkeerd zou zijn haar erbuiten te houden.'
Die avond, na het avondeten, kregen alle kinderen en personeelsleden het verzoek zich in de grote zaal te verzamelen. Zuster Emily kondigde op vriendelijke toon aan dat Alex iets te zeggen had en de jongen kwam naar voren. Hij tuurde naar de vloer, draaide zijn hand in het gerafelde pand van zijn hemd en begon met zachte stem te vertellen wat hij had gedaan. Julia stond met haar arm om Amy's schouders te luisteren. Heel regelmatig keek Amy naar Alex, maar het grootste deel van de tijd was haar blik strak op haar vriendin gericht.
Alex zei dat het hem speet en dat hij zichzelf nooit zou vergeven wat hij had gedaan, en terwijl hij dit zei begon hij te huilen en al heel snel huilden veel van de aanwezigen ook. Christine bleef zich echter beheersen, ook al leek ze het moeilijk te vinden hem aan te kijken. Toen hij klaar was viel er even een stilte. Christine slikte en knikte even en zuster Emily liep op haar af en omhelsde haar en toen Alex. Sommige wonden gingen te diep om meteen vergiffenis te kunnen schenken, peinsde Julia, of om überhaupt te kunnen vergeven. Christine zou eeuwig de littekens dragen. Maar misschien hadden de woorden van de jongen in elk geval geholpen bij een soort reiniging.
De volgende dag moest Peter Pringle met de auto naar de luchthaven van Entebbe om medische spullen op te halen die vanuit Genève waren ingevlogen. Hij kwam terug met ontnuchterend nieuws.
Er waren problemen geweest met het inklaren van de spullen bij de douane en dus was hij een nacht bij vrienden in Kampala blijven logeren. Er was een Britse diplomaat met zijn vrouw komen dineren die over weinig anders dan de oorlog in het noorden had gepraat en had gezegd dat er geruchten gingen dat er een einde zou komen aan de rust die nu al bijna twee jaar duurde. De diplomaat had gezegd dat er de afgelopen vierentwintig uur betrouwbare rapporten waren binnengekomen dat Makuma en zijn leger in opmars waren. En hun doel was niet, zoals iedereen had verondersteld, een aanval op het spla in Soedan. Ze bewogen zich in zuidelijke richting, naar de grens.
Op de terugrit naar het noorden, vertelde Pringle hun, had hij achter grote konvooien regeringstroepen en artillerie gereden, en toen hij in de buurt van Karingoa was gekomen had hij de eerste vluchtelingen gezien die in tegenovergestelde richting liepen, met hun kinderen en bundels met hun schaarse bezittingen.
Toen ze twee nachten later in bed lag, te warm en te rusteloos om de slaap te kunnen vatten, hoorde Julia een gedreun in de verte dat ze aanvankelijk voor onweer aanzag. De regens waren laat en het land was uitgedroogd, zodat zelfs het vooruitzicht van een naderend onweer al verlichting bracht. Dit duurde echter maar even. Want hoewel ze nooit het geluid van granaatvuur had gehoord, besefte ze algauw dat dat het was, en dat de storm die zich aankondigde van een heel ander type was.