Hoofdstuk 27

Het stadje Karingoa lag aan het uiteinde van een vallei in dat deel van Oeganda waar het dorre gras en het met acacia begroeide vlakke land van het oosten begon te rimpelen en te golven en steeds weelderiger werd terwijl het zich naar het westen uitbreidde, in de richting van de Albertnijl en het oerwoud in de bergen van Kongo daarachter. Het was een enkele straat met terrasvormig gebouwde winkeltjes en aan het ene uiteinde een kerk, en aan het andere een politiebureau. In het verre verleden voor de oorlog was het een slaperig, onaanzienlijk plaatsje met maar een paar duizend inwoners geweest, hoewel er vanuit het omringende platteland velen dagelijks heen gingen om op de markt hun producten te verhandelen. Nu waren ze echter gekomen om te blijven, en de bevolking van Karingoa was tot het vijftigvoudige aangegroeid terwijl tot kilometers in de omtrek de boerderijen en dorpen er geplunderd en uitgebrand en verlaten bij lagen. De regering had 'beschermde' kampen ingericht en probeerde de haveloze vluchtelingen zo ver te krijgen dat ze hier gingen wonen, maar velen waren hiertoe niet bereid omdat de kampen ver weg waren en wemelden van de ziekten en de rebellen zelfs daar 's nachts langskwamen om hun kinderen en het weinige dat ze nog hadden te stelen. Velen waren dus naar Karingoa en zijn smerige huttenkamp gestroomd, dat zich nu anderhalve kilometer aan weerszijden van het stadje uitstrekte. Van hier konden de mensen die dapper genoeg waren in ieder geval van tijd tot tijd naar hun dorp terugglippen om gewassen te planten of te oogsten. En als ze dit deden vonden ze vaak kinderen die aan de rebellen waren ontsnapt of verstoten waren en zich in de bush hadden schuilgehouden of op zoek naar hun familie als verwilderde geesten bij de ruïnes van hun huis rondzwierven. 
Het rehabilitatiecentrum van St. Mary of the Angels, waar veel van deze kinderen uiteindelijk heen werden gebracht, stond aan de zuidelijke rand van de huttenwijk van Karingoa. Als je het vanuit de toegangspoort van verbrokkeld stucwerk oppervlakkig bekeek leek het oude klooster een trots en imposant gebouw. Het was drie brede verdiepingen hoog en stond vierkant en robuust aan de voet van een zacht glooiende oprijlaan van rode aarde. De oprijlaan werd omzoomd door hibiscus en daarachter stonden aan weerszijden palmen en geweldige mangobomen, die werden gekoloniseerd door vleermuizen die in de schemering hun grote, leerachtige vleugels uitsloegen en klepperend wegvlogen om te gaan eten. Zowel het klooster als de kapel die ernaast opdook als je de oprijlaan af kwam, was witgekalkt en begroeid met guirlandes vuurrode bougainville. Pas als je dichterbij kwam begon de indruk van koloniaal zelfvertrouwen te verbleken.
De witte kalk bladderde af en vertoonde blazen van het water dat tweemaal per jaar in het regenseizoen uit kapotte goten van de gebroken terracottategels van het dak stroomde. De voorgevel van het kloostergebouw had op elke verdieping zes grote ramen, alle met gescheurde muskietennetten en luiken waarvan de groene verf zo was afgebladderd dat ze als moppen schimmel op het hout lag. Voor het gebouw verbreedde de oprijlaan zich tot een voorhof, vanwaar vier brede treden van gebarsten cement naar een stel stevige deuren leidden. Voor de oorlog, toen St. Mary nog een meisjesschool was, hadden deze deuren altijd opengestaan. Nu waren ze voortdurend dicht en werden 's nachts afgesloten en vergrendeld.
Achter het hoofdgebouw bevond zich een wirwar van kleinere gebouwen waar in de behoeften van het centrum werd voorzien. De keukens waar steevast een rumoer van stemmen en het gekletter van pannen vandaan kwamen, stonden om een door lage muren afgescheiden terreintje waar zich drie grote papajabomen en een met de hand te bedienen put bevonden. Magere kippen en eenden scharrelden in het stof naar restjes eten terwijl nog magerder honden rondhingen onder de schragentafels in een enorme open tent die als eetzaal van het centrum dienstdeed.
Er waren voorraadkamers, een kliniek, en een werkplaats en garage waar een allegaartje voertuigen in verschillende staten van ontbinding stond. Surrealistisch erboven uittorenend stond een rode dubbeldeksbus die tien jaar geleden tijdens een legendarische rit om geld in te zamelen helemaal uit Engeland was gekomen. Hij heette Gertrude, en dankzij de liefdevolle aandacht van George, de bejaarde tuinman, monteur en algemeen heilige van het centrum, functioneerde hij nog uitstekend. Ernaast lag een veld rode aarde met hier en daar een pluk droog gras, waar nu, in het zonlicht van de namiddag, de kinderen voetbalden en basketbalden En ten slotte, daar weer achter, lag vijfhonderd vierkante meter tuin, een overwoekerd Eden van sinaasappels, bananen, mango en avocado.
Terwijl ze vanuit haar raam op de tweede verdieping op dit alles uitkeek, haalde Julia zich voor de geest hoe vreemd alles er had uitgezien toen ze hier drie maanden geleden waren aangekomen, en hoe snel ze zich er thuis waren gaan voelen.
Zij en Amy hadden zoals gewoonlijk net van zuster Emily hun dagelijkse les Acholi gehad en Amy had haar moeder te schande gezet. Haar dochter sprak het zo langzamerhand vloeiend, terwijl Julia nog steeds over eenvoudige zinnetjes struikelde en fouten maakte waarover Amy soms gilde van het lachen en die zelfs Emily af en toe een welwillend glimlachje ontlokten. Na het middageten was Amy naar buiten gerend om te gaan basketballen. Eigenlijk had ze hier boven aan haar schoolwerk moeten zitten, maar Julia kon het niet over haar hart verkrijgen haar weer naar binnen te roepen. Ze kon haar daar nu beneden zien, roepend om de bal en samen met de andere meisjes rondrennend, waarbij haar blonde krullen in het stoffige zonlicht om haar hoofd dansten.
De kamer die ze samen bewoonden was ruim maar Spartaans ingericht. Hij had een hoog plafond met een niet-werkende ventilator en lichtgroene muren waar urenlang roerloos kleine roze gekko's met zuignapjes aan hun poten en bolle ogen hingen. Er stonden twee tegen elkaar geduwde metalen bedden onder een muskietennet, een houten bureau met laden, een paar stoelen en een naar mottenballen ruikende geweldige kast voor hun kleren. De enige weelde was dat ze een eigen douche en wastafel hadden, die zich achter een scherm in een hoek bevonden. De gemeenschappelijke wc's lagen aan de gang.
Julia keek op haar horloge. Ze had nog een half uur voor de Engelse les begon die ze om de middag voor het avondeten was begonnen. De lessen waren niet verplicht, maar Julia deed het leuk en er kwamen steeds meer kinderen opdagen. Ze draaide het raam haar rug toe, kleedde zich uit en nam een douche. Ze waste haar haar en genoot van het dunne straaltje water terwijl een gekko haar van bovenaf bekeek. Daarna ging ze, gehuld in een handdoek, aan het bureau zitten en maakte, terwijl de zon schuin op haar schouders viel, haar brief aan Linda af. 
In haar laatste brief aan Julia had Linda naar Connor gevraagd en of de mensen van St. Mary wisten waar hij was. Ze wisten het niet. Zuster Emily had echter recenter nieuws dan de anderen. Nog de afgelopen herfst, ongeveer zes maanden geleden, had hij haar uit Nairobi gebeld en gevraagd om een lijst van kinderen uit de buurt van wie bekend was dat ze door de KVG waren ontvoerd. Hij had niet uitgelegd waarom hij die lijst wilde en zuster Emily had er niet naar gevraagd. Ze nam aan dat het bedoeld was voor een artikel waaraan hij werkte.
Te oordelen naar de manier waarop zij en de andere nonnen en therapeuten over hem praatten, was Connor duidelijk erg geliefd bij St. Mary. Ingelijste foto's die hij van de kinderen had gemaakt hingen in de hal aan de muur. Julia begreep dat hij regelmatig geld en grote pakken kleren en schoenen stuurde en dat hij tijdens zijn laatste bezoek een video en een geluidsinstallatie had meegenomen. Julia had natuurlijk gezegd dat hij Amy's peetvader was, maar om een of andere reden niet dat hij ook haar vader was.
Bij het horen van het nieuws van zuster Emily had ze zo'n golf van opluchting gevoeld dat ze bijna in tranen was uitgebarsten. Connor leefde nog. Hij leefde in ieder geval nog. Maar kort daarop kwamen de gevoelens van gekwetstheid en jaloezie dat hij zo lang geen contact met haar of zijn eigen dochter had opgenomen. Ze veronderstelde dat hij nog steeds niet van Eds dood wist, want dan had hij natuurlijk wel iets van zich laten horen. Julia liet deze gevoelens uit niets blijken, zeker niet tegenover Amy, en ook nu in haar brief aan Linda niet. Connor hoorde bij het verleden, en ze had zichzelf gezworen in het heden te leven en het niet te laten verpesten door een verlangen waarvan ze wist dat ze het gemakkelijk op kon roepen als ze het zichzelf toestond.
Er zaten tweeënveertig kinderen in St. Mary, van wie tweederde jongens. De negen therapeuten die er met hen werkten waren op drie na allen nonnen, die in het gebied rond Karingoa waren geboren en opgegroeid. Ze hadden allen in het klooster gezeten toen het nog een school was geweest en waren sindsdien door de liefdadigheidsorganisaties speciaal opgeleid om met getraumatiseerde kinderen te werken. Ze waren wel katholiek, maar de toon van godsdienst klonk er maar zeer gedempt en werd zorgvuldig afgestemd, zodat ook de kinderen die protestants waren zich er thuis konden voelen.
De twee andere therapeuten waren een joviale Zwitserse gescheiden vrouw van middelbare leeftijd die Frangoise heette en Peter Pringle, een lieve en ietwat bevlogen jonge Schot, die ook arts van het centrum was. Hij had warrig rossig haar en begon buitenproportioneel gek op Julia te worden. Hij zorgde er altijd voor dat hij aan tafel bij haar in de buurt zat en bloosde als ze hem betrapte terwijl hij naar haar zat te kijken. Het personeel was in kamers op de tweede verdieping ondergebracht terwijl de kinderen, jongens en meisjes gescheiden, op de eerste sliepen. De kamer van Peter Pringle lag naast de hunne. Ze hoorden hem soms door de tussenmuur heen, terwijl hij onder de douche nogal slecht onduidelijke volksliedjes zong, waarvan Amy onbedaarlijke giechelaanvallen kreeg. Ze had hem vanwege zijn haar de bijnaam Krullenkop gegeven en voerde gemene toneelstukjes op waarin hij Julia zijn eeuwige liefde verklaarde.
Julia maakte haar brief af, kleedde zich aan en pakte de rekwisieten die ze voor de les nodig had. Ze gaf de lessen helemaal in het Engels, en als iemand een vraag in het Acholi stelde deed ze alsof ze het niet begreep, wat dikwijls inderdaad het geval was. Ze werkte altijd graag met een thema, en vanavond was het thema een bezoek aan de markt. Ze had een mandvol voorwerpen verzameld die de kinderen konden kopen en verkopen en waarover ze konden onderhandelen. Ze had ongeveer dertig dingen, van sinaasappelen en bananen tot spelden en kammen, samen met een paar doosjes lucifers die als geld dienst zouden doen. Het zou gegarandeerd een pandemonium worden.
Op weg naar beneden kwam ze Amy tegen, die net naar boven ging na het basketballen, arm in arm met Christine, een Acholimeisje van tien dat meer dan een jaar door de rebellen was vastgehouden en gruwelijk was misbruikt. Ze zat nu echter al twee maanden in St. Mary en was een heel eind op weg naar genezing. Zij en Amy waren hartsvriendinnen geworden. Ze zaten allebei onder het stof.
'Mag Christine mee naar onze kamer?'
'Natuurlijk. Maar vergeet je rekenen niet, jongedame.'
De meisjes renden langs haar heen de trap op.
'Ik weet het. Ik doe het later wel. We gaan een toneelstuk schrijven.'
'Prachtig. Ik zie je zo wel. En ga douchen!'
'Ja, mam,' kreunde Amy.
De les Engels ging goed. Ze had een recordpubliek van vijftien kinderen en bovendien twee nonnen, die de taal al spraken maar een opfriscursus wilden. De grootste verrassing was dat Thomas erbij was, de jongen van Connors foto, die na bijna twee jaar bij St. Mary zijn eerste woord nog steeds moest zeggen. Hij was sinds de tijd waarin de foto was genomen iets aangekomen, maar nog steeds mager en breekbaar. Uit zelfbescherming liet hij zijn kin altijd op zijn borst hangen, zodat hij steeds vanonder zijn overhangende voorhoofd naar boven leek te kijken. Niemand scheen te weten wat hij met hem aanmoest. De meeste kinderen in het centrum bleven er maar twee of drie maanden voordat ze naar hun familie teruggingen. Thomas was ooit bij een oom ondergebracht, maar dat was geen succes geworden. Hij was slechts twee weken later al weer in het centrum teruggekomen, verdoolder en eenzamer dan ooit.
Tijdens de ochtendtherapie had Julia, net zoals anderen voor haar, erg haar best gedaan hem te laten tekenen. Soms nam hij een potlood van haar aan en zat daar terwijl hij het boven het papier liet hangen alsof hij probeerde de moed bij elkaar te rapen om te beginnen. Maar het kwam er nooit van. Wat er ook in hem opgesloten lag, het was duidelijk te vreselijk om vrij te laten.
Deze hele Engelse les zat hij in een hoek achter in de kamer te kijken, en toen hij aan de beurt was om naar voren te komen en iets van de marktstal te kopen schudde hij alleen maar zijn hoofd. Julia pakte een paar voorwerpen, bracht ze bij hem en slaagde er uiteindelijk in hem een kam te laten aanwijzen en hem er met vijf lucifers voor te laten betalen. Iedereen juichte, en hij liet een van zijn zeldzame verlegen lachjes zien.
Hoeveel Engels ze uiteindelijk leerden was Julia niet helemaal duidelijk, maar ze hadden allemaal veel plezier, en dat was waarschijnlijk belangrijker. Ten slotte was ze volkomen uitgeput en opgelucht toen de bel ging voor het avondeten. 
Toen ze de gang opkwam zag ze tot haar verbazing twee soldaten in de hal staan, die fluisterend met zuster Emily praatten. Aan hun uniformen zag Julia dat ze lid van het Oegandese Volksbevrijdingsleger waren, het regeringsleger dat aan het noordelijke uiteinde van het stadje een basis had. Soldaten, van welk leger ook, waren echter niet welkom bij St. Mary. Slechts een glimp van een uniform of een vuurwapen kon tot doodsangst in de genezende hartjes van de kinderen leiden, en sommige kinderen waren door het OV bijna even slecht behandeld als door de rebellen. Terwijl Julia hun kant opliep hoorde ze een van de soldaten de naam Makuma noemen. Toen zag hij haar echter en zweeg tot ze halverwege de trap en buiten gehoorsafstand was.
Ze zaten met zijn allen buiten in de eettent en waren al halverwege hun maaltijd toen zuster Emily bij hen kwam zitten. Zuster Emily was een lange, elegante vrouw van waarschijnlijk achter in de dertig, maar was door haar zachtmoedige optreden een beetje leeftijdsloos. Haar officiële positie was Directeur van het Rehabilitatieprogramma, maar voor de kinderen was ze de moeder die velen van hen hadden verloren, en dat was de reden waarom ze haar ook zo noemden. Het gebeurde maar zelden dat je haar zag zonder dat een van de jongere kinderen onder haar armen beschutting had gezocht en gevonden of aan de rok van haar smetteloze habijt hing.
Het personeel at aan een andere tafel dan de kinderen, maar iedereen at wel altijd hetzelfde. Vanavond was het maïsbrood, gekookte cassave en een stoofpot van rundvlees. Ze hadden een plaats voor zuster Emily opengelaten, en toen deze tussen hen in ging zitten zette een van de keukenmeisjes een bord eten voor haar neer. Sinds het begin van de maaltijd hadden ze alleen maar over de soldaten gepraat en waarom ze hier waren geweest. Nu zweeg iedereen opeens en wachtte tot ze het zou vertellen. Even deed ze alsof ze niets merkte, sloeg een kruis en pakte haar vork om te gaan eten. Toen keek ze naar alle afwachtende gezichten en deed alsof ze verbaasd was.
'Wat is er met jullie aan de hand? Zijn jullie je tong verloren?'
Ze glimlachte en nam een hap. Iedereen wachtte.
'Oké,' zei ze. 'Niets aan de hand. Alleen maar geruchten. Ze hebben een inlichtingenrapport ontvangen dat Makuma aan de andere kant van de grens een grote legermacht heeft opgebouwd en een nieuwe aanval plant. De soldaten zeggen dat dat de reden is dat alles de afgelopen maanden zo kalm is geweest. Niemand weet wat hij in zijn schild voert, maar hij staat kennelijk onder druk van zijn betaalmeesters in Khartoem om deze nieuwe macht tegen het spla in Soedan te gebruiken en niet, wat hij ongetwijfeld liever zou doen, tegen Oeganda.'
'Maar waarom moesten die soldaten dat dan komen vertellen?' vroeg Francoise.
Zuster Emily haalde haar schouders op. 'Omdat niemand daar honderd procent zeker van kan zijn. Ze willen hier als voorzorg een paar soldaten bij ons stationeren, een kampement inrichten in de tuin.'
'En wat heeft u gezegd?' vroeg Pringle.
'Wat denk je? Ik heb natuurlijk nee gezegd. Hoe zou het op de kinderen overkomen als hier overal soldaten rondstampten? We hebben onze eigen bewakers bij de poort. Dat is genoeg. En bovendien, waarom zouden we soldaten nodig hebben als we de dappere Peter Pringle hier hebben om ons te verdedigen?'
Iedereen lachte. Pringle bloosde. Zuster Emily nam weer een hap.
'Julia, die stoofpot is lekker, hè? Ik wil wedden dat je in Amerika niet zulke lekkere stoofpot krijgt.'
Het was het signaal dat het onderwerp oorlog was afgehandeld. Julia glimlachte en schudde haar hoofd.
'In de verste verte niet.'
Na het eten zaten personeel en kinderen gewoonlijk in de recreatieruimte, waar ze muziek maakten, spelletjes deden of een video bekeken. Vanavond keken ze voor de achttiende keer naar een van de banden die Julia en Amy hadden meegenomen, De Leeuwenkoning. Julia had de film honderdachttien keer gezien en zei tegen Amy, wier honger ernaar onstilbaar was, dat ze op haar kamer ging lezen.
Terwijl ze door de donkere hal naar de trap liep zag ze zuster Emily, die aan haar bureau in haar kleine werkkamer bij de voordeur bij het licht van een lamp zat te schrijven. Ze hoorde Julia's voetstappen, keek op en glimlachte.
'Julia, heb je even?'
'Natuurlijk.'
Ze liep de werkkamer in en zuster Emily gebaarde dat ze moest gaan zitten. Op het bureau tussen hen in stond een dienblaadje met een blauwe porseleinen theepot, twee koppen, een kannetje melk en een suikerpot. De blinden waren gesloten en de muren waren kaal, afgezien van een eenvoudige houten crucifix boven de stoel van de zuster en een ingelijste afbeelding van de Heilige Maagd boven die van Julia.
'Wil je thee?'
'Graag.'
'Het is Engelse thee van Lipton, zoals Hare Majesteit de Koningin van Engeland hem zelf drinkt, zeggen ze. Ik vrees dat het een van mijn zonden is.'
'Volgens mij geldt het niet als een zonde. Misschien wel als u er een scheut whisky doorheen doet.'
Zuster Emily lachte, schonk haar een kop in, gaf hem aan en bood haar suiker en melk aan, die Julia weigerde.
'We hebben het allemaal zo druk dat we soms niet eens de kans krijgen even met elkaar te praten. Ik wilde alleen maar weten of alles goed gaat, met je werk en zo.'
'Eh, ja. Heel goed.'
'Je doet het uitstekend.'
'Dank u. Ik geniet er ieder moment van.'
'En ben je gelukkig?'
Ze schrok van de vraag.
'Zeker. Waarom? Zie ik er niet zo uit?'
'Nee. Soms zie je er erg treurig uit.'
'Echt? Waauw. Goh, eh, dat spijt me.'
'Nee, alsjeblieft, zeg dat niet. Tegenover de kinderen en alle anderen maak je altijd een gelukkige indruk. Maar soms zie ik je als je denkt dat er niemand kijkt, en dan denk ik heel af en toe dat je er een beetje verdrietig uitziet.'
'Dat is mijn lange gezicht. Al vanaf mijn kindertijd vragen mensen me steeds wat er toch aan de hand is, waarom ik zo'n lang gezicht trek. En dan zeg ik: niks, daar ben ik mee geboren.'
Zuster Emily glimlachte weer, duidelijk niet overtuigd. Er viel een stilte. Ze namen beiden een slokje thee.
'Ik heb gehoord dat je Engelse lessen een groot succes zijn.'
Julia lachte. 'Nou, we maken inderdaad een hoop kabaal. Maar de kinderen doen het enorm goed. Ik zou willen dat ik hun taal even snel leerde als zij de mijne.'
'O, maar je spreekt al goed Acholi.'
'Was het maar waar! Amy heeft het al helemaal te pakken. Dat komt door al die frisse jonge hersencellen, denk ik.'
'De kinderen vinden het heerlijk dat ze hier is. Het is heel goed voor ze. Ze is een prachtig kind. Ze lijkt erg op haar vader.'
Julia fronste haar wenkbrauwen. 'U bedoelt...'
'Neem me niet kwalijk, ik bedoel haar... hoe noemt ze het ook weer? Haar "biologische" vader.'
'Heeft Amy u over Connor verteld?'
'Ja. Mocht dat niet?'
'Nee. Ik bedoel, ja. Het is prima. Ik wist alleen niet dat ze het had verteld.'
'Ze is erg trots op hem. En daar heeft ze alle recht toe. Connor is een goed mens.'
'Ja. Ja, dat weet ik.'
Ze wist niet waarom, maar het onderwerp stemde haar ongemakkelijk. Het leek alsof die vrouw meer van haar wist dan ze zelf wist. Ze nam nog een slokje thee en besloot het ergens anders over te
hebben.
'U denkt dus niet dat de oorlog weer zal oplaaien?'
'Ik geloof het niet. Karingoa is voor de rebellen nooit belangrijk geweest. Als ze al een aanval zouden beginnen, zou het eerder om Kitgum of Gulu gaan.'
Later, toen ze met Amy in de verlichte iglo van de klamboe lag te lezen, terwijl buiten de kikkers en insecten als een op hol geslagen elektronisch apparaat tekeergingen, moest Julia steeds weer denken aan wat zuster Emily had gezegd.
'Vind je dat ik er treurig uitzie?'
Amy legde haar boek neer om haar goed te bekijken. 'Wat bedoel je? Nu?'
'Nee, ik bedoel altijd.'
'Uh-huh. Soms. Misschien als je aan pappie denkt.' 'O.'
'Klopt dat?'
'Soms.'
Amy kroop dicht tegen haar aan en legde haar hoofd op Julia's borst.
352
'Hij zou het hier leuk hebben gevonden,' zei ze.
'Ja, dat denk ik ook.'
'Mam?'
'Wat, liefje?'
'Denk je dat je nog eens trouwt?'
'O, ik weet niet.' Ze zweeg even. 'Het hangt ervan af of hij me wil hebben.'
Amy richtte zich op haar ellebogen op en keek haar fronsend aan.
'Wie?'
Julia probeerde guitig te kijken. Amy kietelde haar onder haar armen.
'Zeg het. Wie?'
'Krullenkop, natuurlijk.'
Amy hikte van het lachen. Julia zei haar dat ze stil moest zijn omdat hij het zou horen, maar het duurde een tijdje voordat ze beiden hun lachen konden inhouden. Ten slotte pakten ze hun boek weer, maar Amy viel algauw in slaap. Julia nam voorzichtig het boek uit haar handen en knipte de lamp uit. Drijvend op de klamme lucht kwam ergens van de andere kant van het stadje het gedempte gedreun van trommels. En ze lag daar in het donker, luisterend naar het ritme en de schrille geluiden van de insecten en probeerde niet aan Connor te denken.