18 Professor Van Giffen en de raadsels van de hunebedden
Als een soort Nederlandse Indiana Jones croste hij in de jaren twintig van de vorige eeuw met zijn motorfiets langs de boerenerven van het Noorden. Terwijl vakgenoten zich richten op het Midden-Oosten en de koloniën, brengt dr. A.E. van Giffen het eigen land in kaart. Op het boerenland van Groningen, Friesland en Drenthe gaat hij op zoek naar prehistorische schatten en geheimen. In Drenthe wordt hij daarom wel ‘het Spittertien’ of ‘de vader van de hunebedden’ genoemd.
Schoonoord, door een van onze correspondenten, begin twintigste eeuw – Op een bronzen plaat in Schoonoord, op een veldkei bij het door hem geheel gerestaureerde hunebed ‘De Papeloze Kerk’ in Schoonoord (zie het verhaal in deze bundel), prijkt nog altijd zijn beeltenis; wat meteen opvalt, is zijn geleerde brilletje. Zijn haargrens begint al te wijken en zijn gezicht is vol. Hij fronst en knijpt ook wat met zijn ogen, alsof de bril niet goed op sterkte is. Dit is professor dr. A.E. van Giffen (1884-1973) in zijn hoogtijdagen. Omstreeks de tijd van de foto, waar deze plaat naar is gemaakt, moet hij zijn driedelige De hunebedden in Nederland hebben geschreven. Het zijn drie lijvige boeken, waarvan één met foto’s, beschrijvingen en gedetailleerde tekeningen van alle hunebedden in ons land, de meeste in Drenthe.
In 1918 kreeg hij opdracht van de regering de in Nederland nog aanwezige hunebedden te inventariseren. Een hunebed is in de regel een steenkamer die bestaat uit grote staande stenen (dat wil zeggen, zwerfstenen) overdekt door heel grote platte stenen. Met kleinere stenen is vaak, maar niet altijd, aan een zijkant een ingang gemaakt. Het geheel werd overdekt met aarde zodat een forse heuvel ontstond. In Frankrijk heeft men het over ‘dolmens’, in Duitsland over ‘hünengräber’.
In tegenstelling tot de naam die we de bouwwerken geven, heeft het steppevolk dat we ‘de hunnen’ noemen niets met de steenkamers te maken. Vroeger werd gedacht dat het bouwwerken waren die door reuzen waren gemaakt, en reuzen werden ook wel hunnen genoemd. De hunebedden zijn gebouwd in de steentijd, zo’n vijfduizend jaar geleden, door volken die worden aangeduid met de verzamelnaam Trechterbekercultuur. Deze naam is afgeleid van de vorm van hun aardewerk. Deze volken vormden vanwege hun grote spreidingsgebied waarschijnlijk geen homogeen geheel. De geschiedenis van dit volk is nog altijd een raadsel, en daarmee eigenlijk ook de bedoeling van hun stenen bouwwerken.
Wetenschappers denken dat een hunebed een prehistorische grafkamer is geweest. Maar dit is niet wetenschappelijk bewezen, want bij de inventarisatie van Van Giffen trof hij geen prehistorische skeletten of resten van mensen aan. Dit komt door de bodemgesteldheid, zo stelde hij vast: skeletten kunnen er volledig in vergaan. Hij was als bioloog opgeleid, en met behulp van zijn natuurwetenschappelijke kennis kon hij de archeologie veel verder brengen dan met de toen gebruikelijke benadering mogelijk was.
Om de regionale verschillen in bouwwijze te verklaren is de zogenoemde ‘bouwploeg-hypothese’ bedacht. Deze hypothese stelt dat hunebedden niet uitsluitend door de lokale bevolking werden gebouwd, maar door regionale ploegen van specialisten. Afhankelijk van het voorhanden materiaal en arbeidskracht werd dan het ene type of het andere type gebouwd, maar wel in de stijl waaraan die bouwploeg gewend was. Zo ontstaan regio’s waarin het ene of het andere type dominant is.
Van Giffen trof in Nederland in totaal 54 hunebedden aan, waarvan één in de provincie Groningen en de rest in Drenthe. Hij maakte een overzicht van inmiddels verdwenen graven, waarvan de standplaatsen nog konden worden vastgesteld. Hij gaf de hunebedden een code bestaande uit de eerste letter van de provincienaam gevolgd door een Romeins volgnummer. Hij nummerde van noord naar zuid en van west naar oost.
De staat waarin hij de monumenten aantrof, stemde hem niet vrolijk. Verreweg de meeste kregen van hem het predicaat ‘vervallen’, ‘sterk gestoord’, ‘zeer gehavend’, of zelfs ‘droevig’. De stenen waren door weer en wind verspreid, maar soms ook door de lokale bevolking meegenomen. De graven waren vaak geplunderd en de schatten geroofd. Slechts zestien stuks verkeerden in ‘goeden’ en een paar zelfs in ‘uitnemenden’ staat. Tegenwoordig zijn de meeste hunebedden gerestaureerd: stenen zijn op hun oorspronkelijke plaats teruggelegd en met stalen pinnen aan elkaar geklonken om nieuw verval tegen te gaan. Een enkele keer, zoals bij De Papeloze Kerk, is er een ander hunebed opgeofferd voor de restauratie.
Van der Giffen bemoeide zich vijftig jaar lang intensief met de hunebedden. Hij onderzocht de inhoud, markeerde de plaatsen van ontbrekende draag- en poortstenen, richtte uit het lood geslagen draagstenen weer op en zette afgegleden dekstenen weer op hun fundament. Hij conserveerde de onmiddellijke omgeving en plaatste handwijzers en bronzen naamplaten.
Hij was grondlegger van universitaire archeologische instituten in Groningen en Amsterdam, oprichter en directeur van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek ( rob ) en de Drents Praehistorische Vereniging ( dpv ) en directeur van het Drents Museum.
Zijn werk is van onschatbare waarde voor de archeologie in Nederland geweest.
Van Giffen stelde de lijst met alle Drentse hunebedden samen, die in deze bundel vermeld staat op pagina 18.