8 Het wonder van
Sint-Nicolaas
bij Schoonenbeek
Dat Sint-Nicolaas een kindervriend is, weet iedereen. Maar dat hij niet uit Spanje komt, maar vroeger gewoon door het Drentse land wandelde, is minder bekend. In Schoonenbeek wordt hij nog altijd in de Nicolaasparochie vereerd, en door heel de provincie vertelt men van het wonder dat hij verrichtte…
Schoonenbeek, in een ver verleden, door overlevering bekend – In het Drentse land stond lang geleden een rijk en statig huis, waar een heer met drie jongetjes woonde. Ze leefden daar afgelegen van de kinderen in het dorp, maar ze waren gelukkig want ze hadden altijd iemand om mee te spelen. Tot op een kwade nacht de oudste van de drie wakker werd van een scherpe geur en rumoer op de binnenplaats. Hij keek uit het raam en zag al snel dat er brand was uitgebroken. Snel maakte hij zijn broertjes wakker en gedrieën ontvluchtten ze het brandende huis.
Buiten heerste een paniek van jewelste. De stallen hadden al volledig vlam gevat en het gekrijs van dieren klonk wild in de nacht. Knechten probeerden het vuur met gevaar voor eigen leven in het huis zelf te blussen, terwijl de dienstmeisjes probeerden te redden wat er te redden viel. Hun vader was nergens te bekennen.
De broertjes, bang en onder indruk van het tafereel, deden wat hun vader van hen gewenst had: ze vluchtten naar veilige afstand, naar de rand van het bos. Daar zouden ze wachten. De oudste bleef wakker, en zijn broertjes vielen huilend in slaap.
Toen ze de volgende ochtend wakker werden, kwamen ze erachter dat ze verder het bos waren ingevlucht dan ze dachten. Ze voedden zich met bessen, wasten zich in de beek en zochten toen een hele dag, maar geen spoor van hun huis, of zelfs maar van de bosrand. Het leek zelfs alsof ze steeds dieper het bos in dwaalden.
Aan het eind van die dag bespeurde de jongste van hen eindelijk rook. Ze volgden de geur en zo kwamen ze bij de bosrand aan, maar dit was een heel andere bosrand, en er stond wel een huis, maar dit was niet hun huis. Het was wel ongeveer even groot, maar dit was van hout en langs het pad ernaartoe lag een grote plas bloed, waarboven een enorm everzwijn hing, klaar om gevild en gekookt te worden in de ketel die ernaast stond. Onder de ketel brandde een klein vuurtje. Dit was het huis van de reus Oeger.
Als de broertjes hadden gespeeld met de kinderen uit het dorp, dan hadden ze de verhalen over Oeger gehoord; dan hadden ze geweten dat everzwijn helemaal niet het lievelingskostje was van de reus, maar mensenvlees. Dan waren ze waarschijnlijk meteen omgekeerd…
Maar de oudste klopte aan de grote deur.
Oeger deed open en ontving hen natuurlijk met open armen. Hij gaf hun te eten, maar wat de kinderen niet beseften was dat hij er iets in deed waardoor ze diep in slaap vielen. Daarna hakte hij met een botte bijl al hun ledematen af en deed hen in de ketel.
Nu zou dit het eind geweest zijn van dit verhaal, ware het niet dat een oude en hongerige zwerver voorbijliep. Hij rook dat de reus iets aan het koken was, en besloot hem een bezoekje te brengen.
Oeger moet gedacht hebben dat zijn geluk niet op kon die dag. Daar klopte zomaar nóg een lekker mens aan zijn deur! Deze keer zou hij het wat subtieler aanpakken… Hij beteugelde zijn gulzigheid en besloot de zwerver uit te nodigen voor het eten. (De dubbelzinnigheid hiervan ontging hem, helaas.) Maar toen hij de zwerver de ketel presenteerde om een stuk vlees uit te kiezen, sloeg die zijn mantel terug. Onder de verweerde grijze kleding gingen priesterlijke gewaden schuil! Het was Sint-Nicolaas op doortocht. De heilige sloeg een kruisteken boven de ketel en de stukken vlees schroeiden aaneen, de kinderen sprongen uit de ketel en waren weer zo levend als voorheen.
Hoe het met Oeger afliep, of hij zo onder de indruk was dat hij zich bekeerde, of dat hij gedood of verjaagd werd, vertelt deze geschiedenis niet. Hoe het met de kinderen verder afliep wel: een werd drost, de tweede werd kasteelheer – en bouwde hun eigen huis weer op – en de oudste van de drie werd een hoge geestelijke.