EPILOOG

 

 

 

PANDEMONIUM

 

‘Wat is er net gebeurd?’

‘Waar is ze naartoe?’

‘Wie heeft haar dat geleerd?’

De geagiteerde stemmen in de achtertuin klonken Daniël beverig en veraf in de oren. Hij wist dat de andere gevallen engelen ruzie maakten, dat ze in de schaduwen van de tuin naar Verkondigers zochten. Daniël bevond zich op een eiland, van alles afgesloten, alleen met zijn eigen smart.

Hij had haar in de steek gelaten. Hij had gefaald.

Hoe kon dat? Wekenlang had hij gedaan wat hij kon, met als enige doel te zorgen dat haar niets zou overkomen, tot het moment waarop hij haar niet langer bescherming kon bieden. Nu was dat moment aangebroken en voorbij – en Luce was weg.

Er kon wel van alles met haar gebeuren. En ze kon wel overal zijn. Hij had zich nog nooit zo leeg gevoeld en zich nog nooit zo geschaamd.

‘Waarom kunnen we niet gewoon de Verkondiger zoeken waar ze door is gestapt, die weer in elkaar zetten en dan achter haar aan gaan?’

De Nephilijn. Miles. Hij lag op zijn knieën en ging met zijn vingers door het gras. Alsof hij niet goed bij zijn hoofd was.

‘Zo werken die niet,’ beet Daniël hem toe. ‘Als je in de tijd stapt, neem je de Verkondiger met je mee. Daarom moet je het ook nooit doen, tenzij…’

Cam keek bijna meewarig naar Miles. ‘Zeg alsjeblieft dat Luce meer over Verkondiger-reizen weet dan jij.’

‘Hou op,’ zei Shelby, terwijl ze beschermend naast Miles ging staan. ‘Als hij Luce’ spiegelbeeld niet had afgesplitst, had Phil haar meegenomen.’

Shelby was zo te zien op haar hoede en bang, hier tussen de gevallen engelen, waar ze niet thuishoorde. Jaren geleden was ze verliefd geweest op Daniël – een verliefdheid die hij natuurlijk nooit had beantwoord. Maar tot deze avond had hij altijd een hoge pet van haar opgehad. Nu liep ze alleen maar in de weg.

‘Je hebt zelf gezegd dat Luce dood beter af is dan bij de Verschoppelingen,’ zei ze, nog steeds ter verdediging van Miles.

‘De Verschoppelingen die jullie hier zo ongeveer zelf uitgenodigd hebben.’ Arriane mengde zich in het gesprek. Ze draaide zich om naar Shelby, wier gezicht rood was aangelopen.

‘Waarom ga je ervan uit dat een Nephilijn de Verschoppeling kan waarnemen?’ vroeg Molly uitdagend aan Arriane. ‘Jij hebt toch op die school gezeten? Dan had jij iets moeten merken.’

‘Stil, jullie allemaal.’ Daniël kon niet helder nadenken. Het wemelde in de tuin van de engelen, maar door de afwezigheid van Luce was het alsof er helemaal niemand was.

Hij lukte hem bijna niet meer om nog iemand aan te kijken. Shelby niet omdat ze zo de val van de Verschoppeling in gelopen was. Miles omdat hij dacht dat de toekomst van Luce voor hem belangrijk was. Cam om wat hij geprobeerd had te doen…

O, dat moment waarop Daniël dacht dat hij haar door het sterrenschot van Cam was kwijtgeraakt! Zijn vleugels hadden zo zwaar aangevoeld dat hij ze niet meer kon optillen. Kouder dan de dood. Op dat moment had hij alle hoop opgegeven.

Maar het was slechts gezichtsbedrog geweest. Een weerspiegeling, onder normale omstandigheden niks bijzonders, maar op deze avond wel het laatste wat Daniël had verwacht. Hij was er verschrikkelijk van geschrokken. Zo erg dat hij er bijna aan bezweken was. Tot hij de vreugde over haar wederopstanding voelde.

Er was nog hoop.

Maar dan moest hij haar wel zien te vinden.

Hij had stomverbaasd toegekeken hoe Luce de schaduw had geopend. Hij was onder de indruk geweest en had zich op een pijnlijke manier tot haar aangetrokken gevoeld, maar boven alles was hij echt verbijsterd geweest. Hoe vaak had ze dat al gedaan zonder dat hij daar zelfs maar iets van afwist?

‘Wat denk je ervan?’ vroeg Cam, die naast hem kwam staan. Hun vleugels trokken naar elkaar toe – een oude magnetische kracht – en Daniël was te vermoeid om zich van hem los te maken.

‘Ik ga achter haar aan,’ zei hij.

‘Goed plan,’ zei Cam spottend. ‘Gewoon doen: achter haar aan gaan. Het maakt niet uit waar in de tijd of ruimte van duizenden jaren. Wat heeft een strategie voor zin?’

Door dat sarcasme kreeg Daniël zin om hem nog een keer tegen de grond te slaan.

‘Ik vraag je niet om hulp of advies, Cam.’

Er waren nog slechts twee sterrenschoten in de tuin over: het schot dat hij had opgeraapt van de Verschoppeling die Molly had gedood, en het schot dat Cam aan het begin van de wapenstilstand op het strand had gevonden. Als Cam en Daniël nu elkaars vijanden waren geweest, was er sprake geweest van een fraaie symmetrie: twee bogen, twee sterrenschoten, twee eeuwige vijanden.

Maar nee. Nog niet. Ze moesten eerst nog veel te veel anderen uit de weg ruimen voordat ze het weer tegen elkaar konden opnemen.

‘Cam bedoelt natuurlijk’ – Roland kwam tussen hen in staan en sprak met zachte stem tot Daniël – ‘dat hier misschien wel een gezamenlijke inspanning voor nodig is. Ik heb gezien hoe die jongelui door de Verkondigers heen banjeren. Ze heeft geen idee waar ze mee bezig is, Daniël. Ze komt binnen de kortste keren in de problemen.’

‘Dat weet ik.’

‘Het is geen teken van zwakte als je je door ons laat helpen,’ zei Roland.

‘Ik kan helpen,’ riep Shelby. Ze had met Miles staan fluisteren. ‘Ik weet misschien wel waar ze is.’

‘Jij?’ vroeg Daniël. ‘Jij hebt al genoeg geholpen. Jullie allebei.’

‘Daniël…’

‘Ik ken Luce beter dan wie ook.’ Daniël keerde hen allemaal de rug toe en draaide zich om naar de donkere, lege ruimte in de tuin, waar zij net doorheen gestapt was. ‘Veel beter dan jullie haar ooit zullen kennen. Ik heb jullie hulp niet nodig.’

‘Jij kent haar verleden,’ zei Shelby, en ze ging voor hem staan zodat hij haar wel móést aankijken. ‘Jij weet niet wat ze de afgelopen paar weken heeft doorgemaakt. Ik ben aldoor bij haar geweest toen ze in haar vorige levens keek. Ik heb gezien hoe ze keek toen ze de zus vond die ze was verloren, toen jij haar kuste en zij…’ Shelby’s stem stierf weg. ‘Ik weet dat jullie me nu allemaal niet moeten. Maar ik zweer bij… o, bij waar jullie ook maar in geloven. Jullie kunnen me van nu af aan vertrouwen. En Miles ook. We willen helpen. We gaan helpen. Alsjeblieft.’ Ze pakte Daniëls hand. ‘Heb vertrouwen in ons.’

Daniël wurmde zijn hand uit de hare. Vertrouwen als actieve bezigheid had hem altijd al een ongemakkelijk gevoel bezorgd. Wat hij met Luce had, was onwankelbaar. Het was zelfs nog nooit nodig geweest om een beroep op elkaars vertrouwen te doen. Hun liefde wás er gewoon.

Maar Daniël had in de hele eeuwigheid nog nooit in iemand of iets anders vertrouwen gevonden. En daar ging hij nu ook niet opeens mee beginnen.

Verderop in de straat kefte een hond. Toen nog een keer, maar luider. En dichterbij.

De ouders van Luce, terug van hun wandeling.

In de donkere tuin zochten Daniëls ogen die van Gaby. Ze stond vlak naast Callie, en troostte haar vermoedelijk. Ze had haar vleugels alweer ingetrokken.

‘Ga nou maar,’ mimede Gaby hem toe in de troosteloze, bestofte achtertuin. Ze bedoelde natuurlijk: ga achter haar aan. Zij nam de ouders van Luce wel voor haar rekening. Zij zou ervoor zorgen dat Callie veilig thuiskwam. Zij nam verder overal de verantwoordelijkheid voor, zodat Daniël achter degene aan kon gaan die het belangrijkst voor hem was. ‘Zodra het kan, komen we naar je toe om je te helpen,’ gebaarde ze.

De maan kwam achter een nevelige wolk vandaan. Op het gras voor Daniëls voeten lengde zijn schaduw. Hij zag hoe die een beetje opzwol en riep toen de Verkondiger erin op. Toen de koele, vochtige duisternis langs hem streek, realiseerde Daniël zich dat hij al in geen eeuwigheid door de tijd was gestapt. Achteromkijken was normaal gesproken niets voor hem.

Maar de bewegingen was hij nog niet verleerd; die lagen verborgen in zijn vleugels, zijn ziel of zijn hart. Hij ging snel te werk, pelde de Verkondiger van zijn eigen schaduw af en kneep er vlug in om hem van de grond los te maken. Toen gooide hij hem als een potscherf recht voor zich de lucht in.

Hij vormde een duidelijk, begrensd portaal.

Hij had in alle vorige levens van Luce een rol gespeeld. Er was geen enkele reden waarom hij haar niet zou kunnen vinden.

Hij opende de deur. Hij had geen tijd te verliezen. Zijn hart zou hem wel naar haar toe brengen.

Hij had het onmiskenbare gevoel dat hem vlak om de hoek iets akeligs te wachten stond, maar hoopte dat er in de verte iets prachtigs zou zijn.

Dat kon niet anders.

Zijn vurige liefde voor haar stroomde door hem heen, totdat hij zich zo vol voelde dat hij niet wist of hij wel door die deur zou passen. Hij sloeg zijn vleugels heel dicht tegen zijn lichaam en sprong in de Verkondiger.

Hij merkte dat er achter hem in de tuin commotie ontstond. Gefluister, geritsel en geroep.

Het interesseerde hem niet. Hij interesseerde zich eigenlijk voor niemand die daar stond.

Het ging hem alleen om haar.

Toen hij erdoorheen brak, slaakte hij een kreet.

‘Daniël.’

Stemmen. Achter hem, op zijn hielen, steeds dichterbij. Die zijn naam riepen, terwijl hij zich steeds dieper in het verleden groef.

Zou hij haar vinden?

Dat stond buiten kijf.

Zou hij haar redden?

Altijd.