4 VIJFTIEN DAGEN

 

 

 

Zo blond was ze nu ook weer niet.

Luce maakte haar handen onder de kraan nat en trok aan haar korte geblondeerde lokken. Ze had donderdag het hele lesprogramma doorstaan, waaronder een onverwacht stroeve twee uur durende les over veiligheid van Francesca, die nog eens wilde benadrukken waarom je niet nonchalant met de Verkondigers mocht omgaan (het leek bijna alsof ze zich rechtstreeks tot Luce richtte); onverwachte quizjes in haar ‘reguliere’ biologie- en wiskundelessen in het hoofdgebouw; en iets wat voelde als acht onafgebroken uren van onthutste blikken van haar schoolgenoten, Nephilijn en niet-Nephilijn.

Shelby had de avond ervoor in de beslotenheid van hun kamer heel cool op Luce’ nieuwe look gereageerd, maar ze was niet erg scheutig geweest met complimentjes, zoals Arriane altijd, en steunde haar ook niet op een vertrouwenwekkende manier, zoals Penn vroeger. Toen Luce zich die ochtend aan de wereld had getoond, was ze op van de zenuwen geweest. Miles was de eerste die haar had gezien en had zijn duimen in de lucht gestoken. Maar hij was gewoon heel aardig; hij zou het nooit laten merken als hij eigenlijk vond dat ze er niet uitzag.

Dawn en Jasmine waren meteen na menswetenschappen op haar afgekomen, wilden aan haar haar zitten en vroegen Luce wie haar inspiratie was geweest.

‘Het is heel erg Gwen Stefani,’ had Jasmine knikkend gezegd.

‘Nee, het is Madge, toch?’ zei Dawn. ‘Helemaal het Vogue-tijdperk.’ Voor Luce antwoord kon geven maakte Dawn een gebaar van Luce naar zichzelf. ‘Maar dan zijn wij nu dus geen tweelingen meer.’

‘Tweelingen?’ Luce schudde niet-begrijpend haar hoofd.

Jasmine keek met half toegeknepen ogen naar Luce. ‘Kom op, zeg, je gaat me toch niet vertellen dat je dat niet was opgevallen? Jullie lijken… nou ja, jullie leken ontzettend op elkaar. Jullie hadden wel zussen kunnen zijn.’

Nu stond Luce in haar eentje voor de spiegel op de wc’s van het hoofdgebouw, keek naar haar spiegelbeeld en dacht aan Dawn met haar grote ogen. Ze leken qua kleur op elkaar: bleke huid, roze lippen, donker haar. Maar Dawn was kleiner dan zij. Ze droeg zes dagen per week felle kleuren. En ze was veel vrolijker dan Luce ooit kon zijn. Op een paar oppervlakkige aspecten na hadden Luce en Dawn niet meer van elkaar kunnen verschillen.

De wc-deur ging open en een gezond uitziende brunette in spijkerbroek en gele trui kwam binnen. Luce herkende haar van de les Europese geschiedenis. Amy-nog-wat. Ze leunde tegen de wasbak naast die van Luce en begon aan haar wenkbrauwen te frunniken.

‘Waarom heb je dat met je haar gedaan?’ vroeg ze, terwijl ze Luce opnam.

Luce knipperde met haar ogen. Dat ze het er met haar zogeheten vriendinnen op de Kustschool over had, oké, maar met dit meisje had ze nog nooit een woord gewisseld.

Shelby’s antwoord schoot haar te binnen: een nieuw begin. Maar wie nam ze nou in de maling? Het enige wat die fles waterstofperoxide de avond ervoor had gedaan was zorgen dat Luce er vanbuiten net zo nep uitzag als ze zich vanbinnen al voelde. Haar ouders en Callie zouden haar op dit moment amper herkennen, en daar ging het helemaal niet om.

En Daniël. Wat zou Daniël ervan vinden? Luce had plotseling het gevoel dat al haar leugenachtigheid te zien was, dat zelfs een vreemde zo door haar heen kon kijken.

‘Ik weet het niet.’ Ze liep langs het meisje heen de wc uit. ‘Ik weet niet waarom ik het heb gedaan.’

Doordat ze haar haar geblondeerd had zouden de duistere herinneringen van de afgelopen paar weken echt niet zomaar verdwijnen. Als ze echt een nieuw begin wilde, moest ze daar ook voor zorgen. Maar hoe? Ze had op dit moment bijna nergens controle over. Haar hele wereld lag in handen van meneer Cole en Daniël. En die waren allebei ver weg.

Het was doodeng dat ze zo snel en zo volledig op Daniël was gaan vertrouwen, en het was nog enger dat ze niet wist wanneer ze hem weer zou zien. Vergeleken met de gelukzalige dagen die ze had gedacht met hem in Californië te zullen doorbrengen, voelde ze zich nu eenzamer dan ze ooit geweest was.

Terwijl ze de campus over draafde drong langzaam tot haar door dat ze, sinds ze op de Kustschool zat, zich maar één keer onafhankelijk had gevoeld, namelijk…

… toen ze alleen met de schaduw in het bos was geweest.

Na de demonstratie in de les, de dag ervoor, had Luce meer van hetzelfde van Francesca en Steven verwacht. Ze had gehoopt dat de leerlingen die dag misschien de kans zouden krijgen om op eigen gelegenheid met de schaduwen te experimenteren. Ze had zelfs heel even de fantasie gekoesterd dat ze ten overstaan van alle Nephilijnen had kunnen doen wat ze de dag ervoor in het bos had gedaan.

Maar niets van dat alles. Ze had de les van die dag zelfs als een grote stap terug ervaren. Een saaie les over de etiquette en veiligheid ten aanzien van de Verkondigers, en over de reden waarom de leerlingen nooit, onder wat voor omstandigheden ook, zelf mochten proberen te doen wat hun de dag ervoor in de les was gedemonstreerd.

Het was frustrerend en regressief. Dus in plaats van terug te gaan naar haar kamer, holde Luce nu achter de kantine het pad af naar de rand van het klif, en de houten trap van het Nephilijnen-chalet op. Francesca’s kantoor bevond zich in het bijgebouw op de eerste verdieping, en ze had tegen de klas gezegd dat iedereen altijd bij haar langs mocht komen.

Het gebouw maakte een totaal andere indruk nu er geen andere leerlingen waren om het gezellig te maken. Het was slecht verlicht, tochtig en voelde bijna verlaten aan. Elk geluid dat Luce maakte, leek tot ver te dragen en weerkaatste van de schuine houten balken. Op een verdieping hoger zag ze licht branden en rook ze het volle aroma van verse koffie. Ze wist nog niet of ze tegen Francesca zou zeggen wat haar in het bos gelukt was. Misschien vond zo’n ervaren iemand als Francesca dat maar onbeduidend. Of misschien vond ze het een overtreding van de instructies die ze die dag in de les had gegeven.

Ergens wilde Luce haar docent op de proef stellen, om te kijken of zij misschien iemand was tot wie Luce zich op zo’n dag als vandaag kon wenden, als ze het gevoel kreeg dat ze op instorten stond.

Ze was boven aan de trap en zag dat ze aan het begin van een lange open gang stond. Links van haar, achter de houten balustrade, keek ze het donkere lege lokaal op de eerste verdieping in. Rechts van haar lag een rij zware houten deuren met glas-in-loodlicht erboven. Terwijl Luce rustig de plankenvloer over liep, realiseerde ze zich dat ze niet wist welke kamer van Francesca was. Slechts een van de deuren stond op een kier, de derde van rechts, en door het mooie glas-in-loodtafereel van het bovenlicht scheen licht. Ze meende binnen een mannenstem te horen. Net toen ze wilde aankloppen, klonk er een scherpe vrouwenstem, waardoor ze als aan de grond genageld bleef staan.

‘We hadden het niet eens moeten proberen,’ siste Francesca bijna.

‘We hebben de gok gewaagd. Het heeft niet goed uitgepakt.’

Steven.

‘Niet goed?’ zei Francesca verontwaardigd. ‘Het was roekeloos. Vanuit een zuiver statistisch standpunt was de kans veel te groot dat een Verkondiger slecht nieuws kwam brengen. Je hebt gezien wat het bij die kinderen teweeg heeft gebracht. Ze waren er niet klaar voor.’

Stilte. Luce schoof voetje voor voetje over het Perzische tapijt in de gang dichterbij.

‘Maar zij wel.’

‘Ik ga niet de vorderingen van een hele klas opofferen, louter en alleen omdat een of andere…’

‘Doe niet zo kortzichtig, Francesca. We hebben een prachtig lesprogramma in elkaar gezet. Dat weet jij net zo goed als ik. Onze leerlingen doen het beter dan welke andere Nephilijnen ook ter wereld. Dat is allemaal jouw verdienste. Je mag best een beetje trots zijn. Maar het ligt nu anders.’

‘Steven heeft gelijk, Francesca.’ Een derde stem. Van een man. Luce vond hem bekend klinken. Maar wie was hij? ‘Je kunt net zo goed je academische kalender het raam uit gooien. Het bestand tussen onze kampen is de enige tijdlijn die er nog toe doet.’

Francesca zuchtte. ‘Denk je dan echt…’

De onbekende stem zei: ‘Als ik Daniël een beetje ken, komt hij precies op tijd. Hij telt waarschijnlijk nu al de minuten af.’

‘En dan nog eens iets,’ zei Steven.

Het was even stil. Toen hoorde ze iets wat leek alsof er een la opengetrokken werd, en toen iemand die een kreet slaakte. Luce had er een moord voor gedaan om aan de andere kant van de muur te kunnen zijn en te zien wat zij zagen.

‘Hoe kom je daaraan?’ vroeg de andere man. ‘Handel je daar soms in?’

‘Natuurlijk handelt hij daar niet in!’ Francesca klonk gepikeerd. ‘Dat heeft Steven gisteravond op een van zijn ronden in het bos gevonden.’

‘Het is een echte, hè?’ vroeg Steven.

Een zucht. ‘Het is voor mij te lang geleden om dat met zekerheid te kunnen zeggen,’ dekte de vreemde zich in. ‘Ik heb al een eeuwigheid geen sterrenschot meer gezien. Daniël weet het wel. Ik breng het wel naar hem toe.’

‘Meer niet? En wat moeten wij volgens jou in de tussentijd doen?’ vroeg Francesca.

‘Hoor eens even, dit zijn mijn zaken niet.’ De mannenstem klonk zo bekend dat het in Luce’ achterhoofd bleef zeuren. ‘En het is ook niet aan mij om…’

‘Alsjeblieft,’ smeekte Francesca.

Het was stil in de kamer. Luce’ hart ging tekeer.

‘Goed dan. Als ik jullie was? De boel hier opvoeren. Strenger toezicht op ze houden en alles doen wat jullie kunnen om te zorgen dat ze er allemaal klaar voor zijn. Het Einde der Tijden is meestal geen pretje.’

Het Einde der Tijden. Dat zou volgens Arriane aanbreken als Cam en zijn leger die avond op Zwaard & Kruis zouden winnen. Maar ze hadden niet gewonnen. Tenzij er eerder nog een gevecht was geweest. Maar waar moesten de Nephilijnen zich dan klaar voor maken?

Het geluid van zware stoelpoten die over vloer schraapten, maakte dat Luce achteruit sprong. Ze wist dat ze dit gesprek niet hoorde af te luisteren. Waar het ook over mocht gaan.

Voor deze ene keer was ze blij met de eindeloze hoeveelheid mysterieuze nissen waarin de architectuur van de Kustschool voorzag. Ze dook weg onder een decoratieve houten kroonlijst tussen twee boekenkasten en drukte zich in de uitsparing in de muur.

Eén stel voetstappen verliet de kamer, en de deur ging stevig dicht. Luce hield haar adem in en wachtte tot de persoon de trap af liep.

Aanvankelijk kon ze alleen zijn voeten zien. Bruinleren schoenen van Europese makelij. Toen de man om de balustrade heen naar de eerste verdieping van het chalet liep, verscheen er een donkere spijkerbroek in beeld. Een blauw-met-wit gestreept buttondown-overhemd. En tot slot de duidelijk herkenbare bos zwart-met-goudkleurige dreadlocks.

Roland Sparks had zich op de Kustschool aangediend.

Luce sprong uit haar schuilplaats tevoorschijn. Ze mocht ten overstaan van Francesca en Steven dan nog heel zenuwachtig haar beste beentje willen voorzetten, want die waren beeldschoon, machtig, volwassen en… haar docenten. Maar van Roland was ze niet onder de indruk – althans, niet meer. Bovendien had ze al in geen dagen iemand gezien die zo dicht bij Daniël stond als hij.

Ze liep zo stil ze kon de trap af en vloog toen naar buiten, de deur naar het balkon door. Roland kuierde in de richting van de oceaan alsof hij niets aan zijn hoofd had.

‘Roland!’ riep ze, terwijl ze de laatste trap naar de begane grond af denderde. Ze zette het op een lopen. Hij stond op het punt waar het pad ophield en het klif naar steile onherbergzame rotsen omlaag liep.

Hij stond zo stil over het water uit te kijken dat Luce tot haar verbazing, toen hij zich heel langzaam begon om te draaien, vlinders in haar buik voelde.

‘Zo, zo.’ Hij glimlachte. ‘Lucinda Price heeft de waterstofperoxide ontdekt.’

‘O.’ Ze greep naar haar haar. Hij vond haar er vast heel stom uitzien.

‘Nee, nee,’ zei hij, en hij deed een stap naar haar toe en ging met zijn vingers door haar haar. ‘Het staat je goed. Lekker pittig, voor zware tijden.’

‘Wat doe jij hier?’

‘Me inschrijven.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik heb net mijn rooster opgehaald, met de docenten kennisgemaakt. Het lijkt me wel een gemoedelijke bedoening hier.’

Hij droeg een rugzak van stof over één schouder, waar iets langs en smals van zilver uitstak. Roland volgde haar blik, bracht de tas over naar zijn andere schouder en maakte de bovenste flap met een knoop dicht.

‘Roland.’ Haar stem beefde. ‘Ben je van Zwaard & Kruis af? Waarom? Wat doe je hier?’

‘Ik was gewoon aan een ander tempo toe,’ antwoordde hij cryptisch.

Luce wilde naar de anderen vragen – naar Arriane en Gaby. Naar Molly zelfs. Of iemand had gemerkt dat zij weg was en of het ze iets kon schelen. Maar toen ze haar mond opendeed, kwam er iets heel anders uit dan ze verwacht had. ‘Waar had jij het net binnen over met Francesca en Steven?’

Rolands gezicht kreeg plotseling een andere uitdrukking; het verhardde in iets wat ouder en minder zorgeloos was. ‘Dat hangt ervan af. Wat heb je gehoord?’

‘Over Daniël. Ik hoorde je zeggen dat hij… Je hoeft niet tegen me te liegen, Roland. Hoe lang duurt het nog voor hij terugkomt? Want ik geloof niet dat ik…’

‘Kom, dan gaan we een eindje lopen, Luce.’

Op Zwaard & Kruis zou het heel ongemakkelijk gevoeld hebben als Roland Sparks zijn arm om haar schouders had gelegd, maar toen hij het die dag op de Kustschool deed, was het juist prettig. Ze waren nooit echt bevriend geweest, maar hij deed haar denken aan haar verleden – een verbintenis waar ze zich nu wel aan moest overgeven.

Ze liepen langs de rand van het klif, om het ontbijtterras heen en langs de westkant van het gebouw waar haar kamer was, langs een rozentuin die Luce nog nooit gezien had. Het schemerde en het water rechts van hen wemelde van de kleuren. Het reflecteerde de roze, oranje en paarsblauwe wolken die voor de zon gleden.

Roland liep met haar naar een bankje vanwaar ze uitzicht op het water hadden, ver weg van alle gebouwen op de campus. Toen ze omlaag keek, zag ze dat er onregelmatige treden in het rots uitgehouwen waren, waarvan de eerste vlak onder de plek waar zij zaten begon. De treden liepen helemaal tot aan het strand.

‘Wat weet jij, maar zeg je niet?’ vroeg Luce toen de stilte op haar begon te drukken.

‘Het water is elf graden,’ zei Roland.

‘Dat bedoel ik niet,’ zei ze, en ze keek hem recht aan. ‘Heeft hij je hiernaartoe gestuurd om mij in de gaten te houden?’

Roland krabde zich op zijn hoofd. ‘Moet je horen. Daniël is weg om zijn ding te doen.’ Hij maakte een wegwerpgebaar naar de lucht. ‘In de tussentijd’ – en ze meende te zien dat hij zijn hoofd schuin hield in de richting van het bos achter haar kamer – ‘moet jij hier voor je eigen ding zorgen.’

‘Hoezo? Nee, ik heb helemaal geen ding. Ik ben hier alleen omdat…’

‘Onzin.’ Hij lachte. ‘We hebben allemaal onze geheimen, Luce. Die van mij hebben me hier naar de Kustschool gebracht. Die van jou hebben je dat bos daar in geleid.’

Ze wilde protesteren, maar Roland wuifde haar weg, met die altijd even cryptische blik in zijn ogen.

‘Van mij heb je geen problemen te verwachten. Ik moedig je zelfs alleen maar aan.’ Zijn ogen gingen langs haar heen, naar de zee. ‘Goed, nu weer even terug naar dat water. Dat is ijskoud. Ben je er al in geweest? Ik weet dat je graag zwemt.’

Luce bedacht dat ze al drie dagen op de Kustschool was, waar de oceaan altijd te zien was, de golven altijd te horen, waar de zilte lucht alles bedekte, maar dat ze nog geen voet op het strand had gezet. En het was hier niet zoals op Zwaard & Kruis, waar je een hele waslijst kreeg van verboden dingen. Ze begreep niet waarom dat niet eens in haar was opgekomen.

Ze schudde haar hoofd.

‘Zo’n beetje het enige wat je op zo’n koud strand kunt doen is een kampvuur bouwen.’ Roland keek even naar haar. ‘Heb je hier al vrienden gemaakt?’

Luce haalde haar schouders op. ‘Een paar.’

‘Kom vanavond, als het donker is, met die mensen daarnaartoe.’ Hij wees naar een smal schiereiland van zand aan de voet van de rotsige trap. ‘Daar beneden.’

Ze gluurde even opzij naar Roland. ‘Wat ben je precies van plan?’

Roland grijnsde duivels. ‘Maak je geen zorgen, we houden het netjes. Maar je weet hoe dat gaat. Ik ben hier nieuw, dus ik wil graag laten weten dat ik er ben.’

 

‘Gast. Nog één trap tegen mijn hiel en ik zal echt je enkel moeten breken.’

‘Als je niet die hele lichtstraal voor jezelf opeiste, Shel, kon de rest misschien ook zien waar we lopen.’

Luce liep achter de bekvechtende Miles en Shelby in het donker de campus over en probeerde haar lach te onderdrukken. Het was bijna elf uur en pikkedonker en doodstil op de Kustschool, op de roep van een uil na. Laag aan de hemel stond een kogelronde oranje maan, omwikkeld door een mantel van mist. Met z’n drieën hadden ze maar één zaklamp weten te produceren (van Shelby), dus had maar een van hen (Shelby) goed zicht op het pad dat naar het water omlaag liep. Voor de andere twee was het terrein, dat er overdag zo weelderig en goed onderhouden bij lag, bezaaid met valstrikbommen in de vorm van gevallen pijnboomappels, varens met dikke wortels en de hielen van Shelby.

Toen Roland haar had gevraagd om die avond wat vrienden mee te nemen, had Luce een bal in haar maag gekregen. Op de Kustschool had je geen beeldschermen in de hal, geen angstaanjagende beveiligingscamera’s die elke beweging van de leerlingen registreerden, dus dat ze zenuwachtig was, kwam niet door de angst om betrapt te worden. Nee, het was zelfs betrekkelijk eenvoudig geweest om het gebouw met de studentenkamers uit te glippen. Mensen bij elkaar krijgen was een grotere uitdaging geweest.

Dawn en Jasmine leken de meest voor de hand liggende kandidaten voor een feestje op het strand, maar toen Luce bij hun kamer op de vierde verdieping langsging, was het donker in de gang, en toen ze aanklopte, deed niemand open. Terug in haar eigen kamer had Shelby in een of andere tantrayogahouding verstrikt gezeten, die Luce al pijn deed als ze er alleen maar naar keek. Luce had de hoge concentratie van haar kamergenoot niet willen verstoren door haar voor een of ander vaag feestje uit te nodigen. Toen was er op hun deur geklopt, zodat Shelby toch nog kwaad uit haar houding viel.

Het was Miles, die Luce vroeg of ze zin had in een ijsje.

Luce keek van Miles naar Shelby en glimlachte. ‘Ik heb een veel beter idee.’

Tien minuten later wandelden ze gedrieën, ingepakt in sweatshirts met capuchon, een pet van de Dodgers achterstevoren (Miles) en wollen sokken met aparte tenen, zodat ze nog steeds teenslippers aan kon (Shelby), en met een zenuwachtig gevoel in haar maag over hoe Roland het met de anderen van de Kustschool kon vinden (Luce), naar de rand van het klif.

‘Wie was die gast ook alweer?’ vroeg Miles, en hij wees op een kuil in het rotspad, vlak voordat Luce op haar gezicht zou zijn gegaan.

‘Dat is een eh… een jongen van mijn vorige school.’ Terwijl het drietal de rotstreden afliep zocht Luce naar een betere omschrijving. Roland was niet echt een vriend van haar. En de leerlingen op de Kustschool mochten nog zo’n open indruk maken, ze wist toch niet zeker of ze hun wel kon vertellen aan welke kant van de scheidslijn van de gevallen engelen Roland thuishoorde. ‘Hij was bevriend met Daniël,’ zei ze toen maar. ‘We zijn waarschijnlijk maar met een paar. Ik geloof dat hij behalve mij hier verder nog niemand kent.’

Ze roken het al voor ze het konden zien: de veelzeggende geur van een flink kampvuur van hickoryhout. Toen ze bijna onder aan de trap waren, gingen ze een bocht in de rotsen om en toen de vonken van een woest oranje vuur eindelijk in zicht verschenen, bleven ze stokstijf staan.

Er waren wel iets van honderd mensen op het strand samengekomen.

De wind was woest, als een ongetemd dier, maar hij haalde het niet bij de ordeloosheid van de feestgangers. Aan de ene kant van het gezelschap, het dichtst bij waar Luce stond, had een groep hippies, mannen met lange dikke baarden en haveloze hemden, zich in een provisorische trommelkring opgesteld. Hun aanhoudende beat vormde voor een groep jongelui even verderop een voortdurend veranderend dansritme. Aan de andere kant van het feest bevond zich het vreugdevuur zelf, en toen Luce op haar tenen ging staan, zag ze dat er een heleboel leerlingen van de Kustschool om het vuur samengedromd stonden, in de hoop de kou te kunnen verjagen. Iedereen hield een stok in de vlammen en verdrong elkaar voor de beste plek om hun hotdogs en marshmallows te roosteren en hun gietijzeren ketel bonen te verwarmen. Het was een raadsel hoe ze er allemaal achter waren gekomen dat dit feest hier was, maar het was wel duidelijk dat iedereen het ontzettend naar zijn zin had.

En midden in het feestgedruis: Roland. Hij had zijn keurige button-down-overhemd en zijn dure leren schoenen uitgetrokken en droeg nu net als iedereen een sweatshirt met capuchon en een gerafelde spijkerbroek. Hij stond op een grote kei en terwijl hij een verhaal vertelde waar Luce niet veel van verstond, maakte hij opruiende, overdreven gebaren. Dawn en Jasmine behoorden tot de geboeide toehoorders; in het schijnsel van de vlammen zagen hun gezichten er mooi en levendig uit.

‘En dit vind jij een klein feest?’ vroeg Miles.

Luce keek naar Roland en vroeg zich af wat voor verhaal hij stond te vertellen. Door de manier waarop hij de leiding nam moest Luce weer denken aan de kamer van Cam, aan het eerste en enige echte feestje dat ze op Zwaard & Kruis had bijgewoond. Daardoor miste ze Arriane. En Penn natuurlijk, die toen ze net op het feest was, heel zenuwachtig was geweest, maar die het uiteindelijk beter naar haar zin had gehad dan wie ook. En Daniël, die indertijd nauwelijks een woord tegen Luce had gezegd. Alles was nu heel anders.

‘Nou, ik weet niet hoe jullie erover denken,’ zei Shelby, terwijl ze haar teenslippers uit schopte en op haar sokken het zand op liep, ‘maar ik ga wat te drinken halen, dan een hotdog eten en dan neem ik misschien een lesje bij een van die gasten uit de trommelkring.’

‘Ik ook,’ zei Miles. ‘Maar die trommelkring sla ik over, voor het geval dat nog niet duidelijk was.’

‘Luce.’ Roland zwaaide naar haar vanaf de kei. ‘Je bent gekomen.’

Miles en Shelby liepen al een eind voor haar uit, op weg naar de hotdogtafel, dus Luce klauterde over een duin van koel, vochtig zand naar Roland en de anderen toe.

‘Het was dus geen grapje toen je zei dat je je aanwezigheid kenbaar wilde maken. Wat een feest, Roland.’

Roland knikte minzaam. ‘Ja, hè? Bedoel je het positief of niet?’

Dat klonk als een beladen vraag, en Luce wilde eigenlijk zeggen dat ze het niet meer wist. Ze dacht aan de verhitte discussie die ze in het kantoor van haar docent had gehoord. Aan hoe scherp Francesca’s stem had geklonken. De grens tussen goed en kwaad was ontzettend vaag geworden. Roland en Steven waren gevallen engelen die waren overgelopen. Demonen dus? Wist zij eigenlijk wel wat dat betekende? Maar dan had je Cam nog, en… Wat bedoelde Roland eigenlijk met die vraag? Misschien wilde hij alleen maar vragen of Luce het naar haar zin had.

Er kolkte een zee van kleurrijke feestgangers om haar heen, maar Luce voelde dat de eindeloze zwarte golven heel dichtbij waren. De lucht vlak boven het water was geselend koud, maar het vreugdevuur verwarmde haar huid. Een heleboel dingen leken op dit moment overhoop te liggen en drongen zich allemaal tegelijk aan haar op.

‘Wie zijn al die mensen, Roland?’

‘Eens kijken.’ Roland wees naar de hippies met de trommels. ‘Mensen uit de stad.’ Hij gebaarde naar een veel kleinere groep meisjes, rechts van hen, die een paar heel foute stotende dansbewegingen maakten. ‘Dat zijn mariniers, gestationeerd in Fort Bragg. Aan de manier waarop ze feesten te zien hoop ik dat ze het weekend met verlof zijn.’ Toen Jasmine en Dawn naast hem kwamen staan, legde Roland bij allebei een arm om de schouders. ‘Deze twee dames ken je, geloof ik.’

‘Je hebt ons helemaal niet verteld dat je zo dik bevriend bent met de hemelse feestregisseur, Luce,’ zei Jasmine.

‘Nee, echt,’ zei Dawn, en ze boog zich naar Luce toe en fluisterde hoorbaar: ‘Alleen mijn dagboek weet hoe lang ik al naar een feest van Roland Sparks wil. En mijn dagboek zwijgt.’

‘Maar ik misschien wel niet,’ plaagde Roland.

‘Is er geen saus op dit feest?’ Shelby dook achter Luce op, met Miles naast zich. Ze had in haar ene hand twee hotdogs en stak Roland haar vrije hand toe. ‘Shelby Sterris. En jij bent?’

‘Shelby Sterris,’ herhaalde Roland. ‘Ik ben Roland Sparks. Heb jij ooit in Oost-LA gewoond? Hebben wij elkaar al eens eerder ontmoet?’

‘Nee.’

‘Ze heeft een fotografisch geheugen,’ zei Miles erbij, terwijl hij Luce een vegetarische hotdog in de hand duwde – niet haar favoriete snack, maar niettemin een aardig gebaar. ‘Ik ben Miles. Gaaf feest, trouwens.’

‘Heel gaaf,’ beaamde Dawn, en ze wiegde met Roland mee op de muziek.

‘Zeg, horen Steven en Francesca ons hier niet?’ Luce moest het Shelby zo’n beetje in het oor schreeuwen. Ongezien wegkomen, oké, maar vlak onder hun neus een geluidskanon afvuren was een heel ander verhaal.

Jasmin keek achterom naar de campus. ‘Ze horen ons wel, maar we worden op de Kustschool behoorlijk vrijgelaten. De Nephilijnen in elk geval. Zolang we op de campus blijven, onder de paraplu van hun toezicht, kunnen we wel zo ongeveer doen waar we zin in hebben.’

‘Hoort een limbowedstrijd daar ook bij?’ vroeg Roland met een ondeugende grijns, terwijl hij een lange dikke tak van achter zich tevoorschijn toverde. ‘Miles, hou jij het andere uiteinde voor me vast?’

Een paar tellen later ging de tak omhoog, veranderde de beat van de trommels en leek het wel of alle feestgangers waren gestopt met waar ze mee bezig waren om één lange, vrolijke limborij te vormen.

‘Luce!’ riep Miles naar haar. ‘Je blijft daar toch niet staan kijken, hè?’

Ze bekeek de menigte en voelde zich stijf, alsof ze op haar plekje op het strand wortel had geschoten. Maar Dawn en Jasmine maakte een gaatje voor haar, zodat ze zich tussen hen in de rij kon wurmen. Shelby was al helemaal in wedstrijdstemming – daar was ze waarschijnlijk in geboren – en stond haar rug te rekken. Zelfs de keurige mariniers deden mee.

‘Prima.’ Luce lachte en voegde zich in de rij.

Zodra de wedstrijd begon, schoot de rij sneller op; drie ronden lang wiegde Luce zich met gemak onder de tak door. De vierde keer kostte het haar iets meer moeite, want ze moest haar kin zo ver naar achteren brengen dat ze de sterren kon zien, hetgeen haar een applausje opleverde. Al gauw stond ze ook de andere feestgangers toe te juichen. Toen Shelby het gehaald had, sprong ze tot haar eigen verbazing op en neer van enthousiasme. Het had iets verbazingwekkends om je na een succesvolle beurt uit de limbohouding omhoog te werken – het hele gezelschap leek ervan te genieten. Elke keer bezorgde dat Luce een verrassende stoot adrenaline.

Meestal was het niet zo eenvoudig om plezier te hebben. Een vrolijke lach werd al sinds tijden meestal op de voet gevolgd door schuldgevoel – een knagend gevoel dat zij zich om de een of andere reden niet zou mogen amuseren. Maar deze avond voelde ze zich lichter. Zonder het zelfs maar te beseffen was ze in staat geweest het duister op afstand te houden.

Tegen de tijd dat Luce voor de vijfde keer aan de beurt was, was de rij beduidend korter. De helft van de feestgangers had er de brui al aan gegeven, en iedereen stond om Miles of Roland heen te kijken hoe de laatst overgebleven jongens en meisjes het deden. Luce stond aan het eind van de rij en was giechelig en licht in haar hoofd, zodat ze bijna haar evenwicht verloor toen ze plotseling hard bij haar arm werd vastgegrepen.

Ze wilde gillen, maar voelde toen dat vingers zich over haar mond sloten.

‘Sst.’

Daniël trok haar de rij uit, weg van het feestgedruis. Zijn sterke, warme hand gleed langs haar nek, zijn lippen veegden zacht langs haar wang. Luce werd er heel even duizelig van: de aanraking van zijn huid in combinatie met de helle paarsblauwe gloed van zijn ogen, en haar verlangen, dat de laatste dagen alleen maar groter was geworden, om hem vast te pakken en nooit meer los te laten.

‘Wat doe jij hier?’ fluisterde ze. Ze wilde ‘O, wat ben ik blij dat je er bent’ zeggen, of ‘Ik kan er niet meer tegen om niet bij je te zijn’, of, wat ze écht wilde zeggen: ‘Ik hou van je.’ Maar ook: ‘Je hebt me in de steek gelaten’, ‘Ik dacht dat het niet veilig was’ en ‘Hoe zit het met die wapenstilstand?’ klonken door haar hoofd.

‘Ik móést je even zien,’ zei hij. Hij leidde haar met een samenzweerderige blik in zijn ogen tot achter een grote vulkanische rots op het strand. Hij glimlachte op een aanstekelijke manier, zodat ook Luce’ lippen gingen krullen. Het was zo’n glimlach waarmee hij erkende dat ze niet alleen Daniëls regel schonden, maar dat nog leuk vonden ook.

‘Toen ik zo dichtbij was dat ik dit feest kon zien en ik zag dat iedereen aan het dansen was,’ zei hij, ‘werd ik een beetje jaloers.’

‘Jaloers?’ vroeg Luce. Ze waren nu alleen. Ze legde haar armen om zijn brede schouders en keek hem diep in zijn paarsblauwe ogen. ‘Waarom zou jij jaloers moeten zijn?’

‘Omdat je balboekje vol is,’ zei hij, en hij wreef met zijn handen over haar rug. ‘Voor eeuwig en altijd.’

Daniël nam haar rechterhand in de zijne, sloeg haar linkerhand om zijn schouder en zette een langzame two-step in het zand in. Ze konden de muziek van het feest nog horen, maar vanaf deze kant van de rots leek het net een privéconcert. Luce sloot haar ogen en smolt weg tegen zijn borst. Ze vond het plekje waar haar hoofd als een puzzelstukje tegen zijn schouder paste.

‘Nee, dit gaat niet helemaal goed,’ zei Daniël even later. Hij wees op hun voeten. Ze zag dat hij blootsvoets was. ‘Trek je schoenen uit,’ zei hij, ‘dan laat ik je zien hoe engelen dansen.’

Luce trok haar zwarte ballerina’s uit en gooide ze aan de kant. Het zand tussen haar tenen was zacht en koel. Toen Daniël haar dichter naar zich toe trok, kwam ze met haar tenen op de zijne en raakte ze bijna haar evenwicht kwijt, maar hij hield haar overeind. Toen ze omlaag keek, zag ze dat haar voeten nu boven op de zijne stonden. En toen ze omhoogkeek: dat waar ze dag en nacht naar verlangde. Daniël ontvouwde zijn zilverwitte vleugels.

Die vulden haar gezichtsveld en reikten tot zes meter omhoog de lucht in. Breed en prachtig, oplichtend in het donker – het moesten de meest oogverblindende vleugels van de hele Hemel geweest zijn. Onder haar eigen voeten voelde Luce dat Daniël de zijne iets van de grond tilde. Zijn vleugels sloegen zacht, bijna als een hartslag, waardoor ze allebei een paar centimeter boven het strand hingen.

‘Klaar?’ vroeg hij.

Klaar waarvoor? Ze wist het niet. Het deed er niet toe.

Nu bewogen ze achterwaarts door de lucht, net zo soepeltjes als kunstschaatsers over het ijs. Daniël gleed over het water, met haar in zijn armen. Toen de eerste schuimkop hun tenen raakte, slaakte Luce een kreet. Daniël moest lachen en tilde hen nog iets hoger de lucht in. Hij liet haar achterover zakken. Hij liet hen alle twee rondjes draaien. Ze dansten. Op de oceaan.

De maan was net een schijnwerper, die alleen op hen neer scheen. Luce lachte van pure blijdschap, lachte zo aanstekelijk dat Daniël ook begon te lachen. Ze had zich nog nooit van haar leven zo licht gevoeld.

‘Dank je wel,’ fluisterde ze.

Een kus was zijn antwoord. Hij kuste haar eerst zacht. Op haar voorhoofd, daarna op haar neus, en toen pas zocht hij haar lippen.

Ze kuste hem heftig en hongerig terug, en ook een beetje wanhopig, waarbij ze haar hele lichaam in de strijd wierp. Dit was de manier waarop ze weer bij Daniël thuiskwam, hoe ze die vanzelfsprekende liefde aansprak die ze al zo lang voor elkaar voelden. Even verstomde de hele wereld; toen moest Luce naar lucht happen. Ze had niet eens gemerkt dat ze weer terug waren op het strand.

Hij legde zijn hand tegen haar achterhoofd, tegen de skimuts die ze over haar oren had getrokken. Door die muts was haar peroxideblonde haar niet te zien. Hij trok de muts af en de oceaanwind sloeg tegen haar hoofd. ‘Wat heb je met je haar gedaan?’

Zijn stem was zacht, maar klonk op de een of andere manier toch beschuldigend. Misschien kwam het doordat het nummer was afgelopen, en de dans en de kus ook, en dat ze nu gewoon twee mensen waren die op het strand stonden. Daniëls vleugels trokken weer terug achter zijn schouders, nog wel zichtbaar, maar ze kon er niet meer bij.

‘Wat maakt het uit wat ik met mijn haar gedaan heb?’ Het ging haar maar om één ding, en dat was dat ze hem kon vasthouden. Daar zou het hem toch ook alleen om moeten gaan?

Luce wilde de skimuts weer terugpakken. Haar blonde hoofd voelde te bloot zo zonder muts, als een oplichtende signaalvlag die Daniël waarschuwde dat ze op instorten stond. Zodra ze zich wilde omdraaien, legde Daniël zijn armen om haar heen.

‘Hé,’ zei hij, en hij trok haar weer dicht tegen zich aan. ‘Het spijt me.’

Ze zuchtte diep, ging tegen hem aan staan en liet zich door zijn aanraking overspoelen. Ze hield haar hoofd schuin naar achteren om hem te kunnen aankijken.

‘Is het nu veilig?’ vroeg ze, hoewel ze wilde dat Daniël zelf over de wapenstilstand was begonnen. Konden ze dan nu eindelijk samen zijn? Door de vermoeide blik in zijn ogen wist ze al wat het antwoord was, nog voordat hij zijn mond had opengedaan.

‘Ik hoor hier helemaal niet te zijn, maar ik maakte me zorgen om je.’ Hij hield haar op een armlengte van zich af. ‘En zoals het er nu uitziet heb ik daar alle reden toe.’ Hij voelde aan een lok van haar haar. ‘Ik begrijp niet waarom je dit gedaan hebt, Luce. Zo ben je helemaal niet.’

Ze duwde hem van zich af. Ze had het altijd vreselijk gevonden als mensen dat zeiden. ‘Nou, ik heb het zelf gedaan, Daniël. Dus technisch gesproken ben ik wel zo. Misschien niet zoals jij wilt dat ik ben…’

‘Dat is niet eerlijk. Van mij hoef je niet iemand anders te zijn dan je bent.’

‘En hoe is dat, Daniël? Want ik ben reuze benieuwd naar het antwoord, mocht jij dat weten.’ Naarmate frustratie de plaats innam van de hartstocht, die tussen haar vingers wegglipte, werd haar stem luider. ‘Ik ben hier moederziel alleen en probeer erachter te komen waarom. Ik probeer erachter te komen wat ik hier doe met al die… terwijl ik niet eens een…’

‘Terwijl jij niet eens wat?’

Hoe kon het dat ze net nog in de lucht hadden gedanst en nu zo aan het bekvechten waren?

‘Ik weet het niet. Ik probeer van dag tot dag te leven. Vrienden maken, begrijp je? Gisteren ben ik bij een clubje gegaan en we zijn van plan om een boottocht te maken. Dat soort dingen.’ Ze wilde hem natuurlijk eigenlijk over de schaduwen vertellen. En vooral over wat ze in het bos had gedaan. Maar Daniël had zijn ogen tot spleetjes geknepen, alsof ze nu al iets verkeerd had gedaan.

‘Jij gaat helemaal geen boottocht maken.’

‘Pardon?’

‘Jij blijft hier op de campus tot ik zeg dat je eraf mag.’ Hij zuchtte diep en voelde dat haar boosheid toenam. ‘Ik vind het vreselijk dat ik je de les moet lezen, Luce, maar… Ik doe mijn uiterste best om te zorgen dat jou niets overkomt. Ik sta niet toe dat er iets met jou kan gebeuren.’

‘Letterlijk.’ Luce klemde haar kaken op elkaar. ‘Goed of kwaad of anderszins. Zo te horen mag ik, als jij er niet bij bent, dus helemaal niets doen.’

‘Dat is niet waar.’ Hij zwaaide met zijn vinger naar haar. Ze had nog nooit eerder meegemaakt dat hij zo snel boos werd. Toen keek hij omhoog naar de lucht, en Luce volgde zijn blik. Er schoot een schaduw over hen heen – net een gitzwart vuurwerk dat een dodelijk, rokend spoor achter zich liet. Daniël wist kennelijk meteen wat de boodschap was.

‘Ik moet gaan,’ zei hij.

‘Je meent het…’ Ze draaide zich van hem af. ‘Je duikt zomaar ineens op, zoekt ruzie en dan neem je de benen. Dan zal het wel ware liefde zijn.’

Hij pakte haar bij haar schouders en schudde haar heen en weer tot ze hem aankeek. ‘Dit ís ware liefde,’ zei hij op zo’n wanhopige toon dat Luce niet wist of de pijn in haar hart hierdoor afzwakte of juist erger werd. ‘Dat weet je best.’ Zijn ogen gloeiden paarsblauw op – niet van woede, maar van hevig verlangen. Zo’n blik waardoor je heel erg van iemand ging houden en je hem al miste terwijl hij nog voor je stond.

Daniël boog zijn hoofd om haar een kus op haar wang te geven, maar het huilen stond haar nader dan het lachen. Ze draaide zich gegeneerd om. Ze hoorde hem zuchten en toen hoorde ze vleugels wieken.

Nee.

Toen ze haar hoofd met een ruk omdraaide, vloog Daniël hoog door de lucht, halverwege tussen de oceaan en de maan. Zijn vleugels lichtten helwit op in de maneschijn. Even later kon ze hem al niet meer van de sterren aan de hemel onderscheiden.