EPILOOG

Twee grote lichten

Hij keek de hele nacht naar haar, terwijl ze onrustig op het smalle veldbed lag te slapen. Aan een van de lage houten balken in de hut hing één enkele legergroene lamp die haar gestalte verlichtte. De zachte gloed accentueerde haar glanzende zwarte haar dat op het kussen lag uitgespreid, haar wangen glad en rozig van haar bad.

Elke keer dat de zee buiten tegen het troosteloze strand aan bulderde, ging ze weer op een andere zij liggen. Haar topje zat strak om haar lichaam, zodat hij, als de dunne deken om haar heen afzakte, net dat kleine kuiltje in haar zachte linkerschouder kon zien. Dat plekje had hij al heel vaak gekust.

Zo nu en dan zuchtte ze in haar slaap, daarna ademde ze weer regelmatig, en dan kreunde ze, ergens diep in een droom. Maar of het van genot of van pijn was, wist hij niet. Ze riep twee keer zijn naam.

Daniël wilde naar haar omlaag zweven. Zijn plekje hoog boven op de zanderige oude munitiekisten op de balkenzolder van de strandhut verlaten. Maar ze mocht niet weten dat hij hier was. Ze mocht niet weten dat hij in de buurt was. Of wat de komende paar dagen voor haar in petto hadden.

Uit zijn ooghoek ving hij in het dubbele raam met zoutvlekken achter hem een glimp op van een passerende schaduw. Toen werd er heel zacht op de ruit getikt. Hij maakte zijn ogen met moeite los van haar lichaam, liep naar het raam en deed het van het slot. Het hoosde buiten, en de regen herenigde zich met de zee. De maan ging schuil achter een zwarte wolk en bescheen het gezicht van zijn bezoeker niet.

‘Mag ik binnenkomen?’

Cam was laat.

Cam mocht dan over het vermogen beschikken om uit het niets naast Daniël op te duiken, toch deed Daniël het raam wat verder open om hem de kans te geven naar binnen te klauteren. Er was al genoeg pracht en praal tegenwoordig. Het was voor hen allebei van groot belang dat Daniël Cam binnen had genood.

Cams gezicht was nog steeds in schaduwen gehuld, maar aan niets was te zien dat hij duizenden kilometers door de regen had gereisd. Zijn donkere haar en zijn huid waren droog. Het enige wat aan hem glansde waren zijn goudkleurige vleugels, die nu compact en stevig waren. Het leek wel alsof ze van 24-karaats goud gemaakt waren. Hij had ze netjes achter zich gevouwen, maar toen hij naast Daniël op een houten kist vol splinters ging zitten, trokken de vleugels van Cam toch naar de iriserend zilverkleurige van Daniël toe. Zo gingen die dingen nu eenmaal – het was een onverklaarbaar vertrouwen. Als Daniël opschoof, moest hij zijn onbelemmerde zicht op Luce opgeven.

‘Wat is ze toch mooi als ze slaapt,’ zei Cam zacht.

‘Is dat de reden waarom je haar voor eeuwig wilde laten slapen?’

‘Ik? Nooit. En ík zou Sophia gedood hebben om wat zij geprobeerd heeft – ik had haar nooit zomaar op vrije voeten de nacht in laten gaan, zoals jij gedaan hebt.’ Cam boog zich naar voren en zette zijn ellebogen op de balustrade van de zolder. Beneden trok Luce de dekens wat dichter om haar hals. ‘Ik wil haar gewoon. Je weet wel waarom.’

‘Dan heb ik medelijden met je. Dat loopt voor jou op een teleurstelling uit.’

Cam keek Daniël recht aan, wreef over zijn kaak en grinnikte zachtjes, maar wreed. ‘O, Daniël, je kortzichtigheid verbaast me. Je hebt haar nog niet.’ Hij wierp nog één lange blik op Luce. ‘Zij denkt misschien van wel. Maar wij weten allebei dat zij er maar heel weinig van begrijpt.’

Daniël trok zijn vleugels strak tegen zijn schouderbladen, maar de punten wezen naar voren. Dichter naar die van Cam toe. Hij kon er niets aan doen.

‘Het bestand duurt achttien dagen,’ zei Cam. ‘Maar ik heb het gevoel dat we elkaar wel eens al eerder nodig zouden kunnen hebben.’

Toen stond hij op en duwde de kist met zijn voeten naar achteren. Door het geschraap over het plafond boven haar trilden Luce’ oogleden, maar beide engelen doken weg in de schaduw voordat haar blik waar dan ook op kon blijven rusten.

Ze keken elkaar aan, allebei nog moe van de strijd, maar allebei ook in de wetenschap dat het pas een voorproefje was geweest van wat er nog ging komen.

Langzaam stak Cam zijn bleke rechterhand uit.

En Daniël de zijne.

En terwijl Luce beneden over oogverblindend mooie vleugels droomde die zich ontvouwden – vleugels zoals ze nog nooit eerder had gezien –, schudden op de balkenzolder twee engelen elkaar de hand.