9 ONSCHULD

Op maandagavond ging juffrouw Sophia achter een spreekgestoelte staan, voor in het grootste klaslokaal van gebouw Augustinus, en deed ze een poging om met haar handen schaduwpoppetjes te maken. Ze had de leerlingen van haar godsdienstles op het laatste moment voor het proefwerk van de dag erna een studieles opgegeven, en aangezien Luce al een hele maand van haar lessen had gemist, dacht ze dat ze wel het een en ander in te halen had.

Dat verklaarde waarom zij de enige was die zelfs maar deed alsóf ze aantekeningen maakte. Het viel de andere leerlingen niet eens op dat de avondzon die door de smalle ramen aan de westkant naar binnen sijpelde het door juffrouw Sophia zelfgemaakte podium met lichtbak verpestte. En Luce had geen zin om de aandacht te vestigen op het feit dat zij wél oplette door op te staan en de stoffige gordijnen dicht te trekken.

Toen de zon langs Luce’ nek streek, bedacht ze dat ze eigenlijk al heel lang in dit lokaal zat. Ze had de zon uit het oosten die ochtend tijdens de les wereldgeschiedenis zien gloeien rond het dunner wordende haar van meneer Cole. Ze had’s middags tijdens de biologieles met de Albatros zitten puffen van de hitte. De zon had de hele campus bestreken, en Luce was bijna niet bij dit tafeltje vandaan geweest. Haar lichaam voelde net zo stijf als de metalen stoel waar ze op zat, en haar hoofd net zo dof als het potlood waar ze maar geen aantekeningen meer mee maakte.

Hoe zat dat met die schaduwpoppetjes? Waren de andere leerlingen en zij soms kinderen van vijf?

Maar toen voelde ze zich schuldig. Van al het personeel was juffrouw Sophia met afstand de aardigste; ze had Luce laatst zelfs even vriendelijk apart genomen om te vragen of ze erg achterliep met het werkstuk over haar familiestamboom. Toen juffrouw Sophia de instructies met betrekking tot de database nog eens met haar had doorgelopen, had Luce gedaan alsof ze verbaasd en dankbaar was. Ze schaamde zich een beetje, maar het was echt veel slimmer om zich van de domme te houden dan dat ze toegaf dat ze het zo druk had gehad met haar obsessie voor een bepaalde klasgenoot dat ze niet veel tijd meer aan haar onderzoek had kunnen besteden.

Nu stond juffrouw Sophia daar in haar lange zwarte jurk van crêpe, haakte elegant haar duimen in elkaar en bracht haar handen omhoog ter voorbereiding van haar volgende pose. Buiten trok er een wolk voor de zon. Luce concentreerde zich weer op de les, maar merkte toen dat er plotseling echt een schaduw op de muur achter juffrouw Sophia te zien was.

‘Zoals jullie je allemaal wel herinneren van Paradise Lost, dat we vorig jaar gelezen hebben, gaf God zijn engelen ieder een eigen wil,’ zei juffrouw Sophia, waarbij ze luid in de microfoon ademde die op haar ivoorkleurige revers geklemd zat en haar dunne vingers als de vleugels van een volmaakte engel liet fladderen. ‘Maar er was er één die de grens overschreed.’ Juffrouw Sophia liet haar stem theatraal dalen, en Luce zag dat ze haar wijsvingers zodanig verdraaide dat de engelenvleugels in de hoorntjes van een duivel veranderden.

Achter Luce mompelde iemand: ‘Pff, dat is het oudste trucje dat er bestaat.’

Vanaf het moment dat juffrouw Sophia met haar lezing was begonnen, leek het erop dat er altijd wel één iemand in het lokaal iets in te brengen had tegen wat ze te vertellen had. Misschien kwam het doordat Luce niet godsdienstig was opgevoed, en de anderen wel, of misschien kwam het doordat ze medelijden had met juffrouw Sophia, maar ze had in toenemende mate de neiging om zich om te draaien en de lastpakken tot stilte te manen.

Ze was chagrijnig. Moe. Ze had honger. In plaats van met de rest van de school naar de kantine te lopen, hadden de twintig leerlingen van de godsdienstles van juffrouw Sophia te horen gekregen dat ze, als ze aan de ‘facultatieve’ – maar niet heus, zei Penn – studieles deelnamen, ze hun maaltijd geserveerd zouden krijgen in het lokaal waar de sessie plaatsvond, om tijd te besparen.

De maaltijd – geen avondmaaltijd, niet eens een lunch, maar gewoon iets vullends voor aan het eind van de middag – was een vreemde ervaring voor Luce geweest, want zij vond het al moeilijk genoeg om in de volledig op vlees gerichte kantine iets van haar gading te vinden. Randy had net een kar met treurig stemmende boterhammen en een paar kannen met lauwe melk binnengereden.

De boterhammen waren allemaal belegd met niet nader identificeerbaar koud vlees, mayonaise en kaas, en Luce had afgunstig toegekeken terwijl Penn de ene boterham na de andere naar binnen propte, waarbij ze de korsten met haar tandafdrukken erin liet liggen. Luce wilde net een boterham ontdoen van zijn bolognesesaus toen Cam naast haar kwam staan. Hij deed zijn hand open, en daarin lagen twee verse vijgen, die hij aan haar gaf. De donkerpaarse schilletjes leken wel edelstenen.

‘Wat is dat?’ had ze gevraagd, terwijl ze een glimlach onderdrukte.

‘Je kunt niet op brood alleen leven, toch?’ had hij gezegd.

‘Die moet je niet eten.’ Gabbe kwam op hen toe geschoten, pakte de vijgen uit Luce’ hand en gooide ze in de prullenbak. Dat was het zoveelste persoonlijke gesprek dat ze onderbrak. Ze verving de lege plek op Luce’ hand door een handje M&M’s uit een zakje uit de automaat. Gabbe had een regenboogkleurige haarband in. Luce stelde zich voor dat ze dat ding van haar hoofd rukte en in de prullenbak smeet.

‘Ze heeft gelijk, Luce.’ Arriane was erbij komen staan. Ze keek Cam kwaad aan. ‘Wie weet wat voor drugs hij erin heeft gestopt?’

Luce had gelachen, want Arriane maakte natuurlijk maar een grapje, maar toen er verder niemand moest lachen, was haar lach verstomd en had ze de M&M’s in haar zak laten glijden. Net op dat moment riep juffrouw Sophia dat ze weer op hun plaats moesten gaan zitten.

Het leek wel uren later, en ze zaten nog steeds opgesloten in het lokaal. Juffrouw Sophia was na de schepping van de aarde niet verder gekomen dan de oorlog in de hemel. Ze waren nog niet eens bij Adam en Eva. Luce’ maag rommelde van protest.

‘En weten we allemaal wie de slechte engel was die het tegen God opnam?’ vroeg juffrouw Sophia, alsof ze een groepje kinderen in de bibliotheek uit een plaatjesboek voorlas. Luce verwachtte bijna dat iedereen in de klas een jeugdig ‘ja, juffrouw Sophia’ zou gaan zingen.

‘Nou?’ vroeg juffrouw Sophia weer.

‘Roland!’ joelde Arriane op gedempte toon.

‘Inderdaad,’ zei juffrouw Sophia, die haar hoofd in een vroom knikje op en neer liet wippen. Ze was nog net niet hardhorend. ‘We noemen hem nu Satan, maar in de loop der jaren heeft hij onder vele verschijningsvormen geopereerd: Mefistofeles, Belial, en voor sommige mensen was hij zelfs Lucifer.’

Molly, die voor Luce zat, en het afgelopen uur al met haar stoel achterover tegen Luce’ tafeltje leunde met de uitdrukkelijke bedoeling om Luce op stang te jagen, liet prompt een stukje papier over haar schouder heen op Luce’ bureau glijden.

Luce… Lucifer… familie van je?

Haar handschrift was donker, boos en driftig. Luce zag haar hoge jukbeenderen in een spotlach omhoogkomen. In een ogenblik van hongerige zwakte begon Luce als een bezetene een antwoord op de achterkant van Molly’s briefje te pennen. Dat ze naar Lucinda Williams was vernoemd, de grootste nog levende vrouwelijke singer-songwriter, op wier bijna geheel verregende concert haar ouders elkaar voor het eerst hadden ontmoet. Dat haar moeder, nadat ze over een plastic bekertje was gestruikeld, van een modderhelling was gegleden en in de armen van haar vader was beland, waar ze vervolgens twintig jaar lang in was blijven liggen. Dat háár naam voor iets romantisch stond. Zo, en wat had Molly daarop te zeggen met haar grote bek? Bovendien, als er iemand op deze hele school zat die op Satan leek, dan was het niet de ontvanger van het briefje, maar de verzender.

Haar ogen boorden zich in de rug van Molly’s net vuurrood geverfde bobkapsel. Luce had zin om haar het opgevouwen briefje naar het hoofd te gooien en desnoods Molly’s woede over zich af te roepen, maar net op dat moment trok juffrouw Sophia haar aandacht naar de lichtbak.

Ze hield allebei haar handen boven haar hoofd, met de handpalmen omhoog, alsof ze de lucht omvatte. Toen ze ze liet zakken, leken de schaduwen van haar vingers op de muur verbazingwekkend genoeg net maaiende armen en benen, alsof iemand van een brug of uit een gebouw sprong. Het was zo’n bizarre aanblik, zo duister en toch zo goed gedaan, dat Luce er een ongemakkelijk gevoel van kreeg. Ze kon zich niet afwenden.

‘Negen dagen en negen nachten lang,’ zei juffrouw Sophia, ‘vielen Satan en zijn engelen steeds verder van de hemel vandaan.’

Haar woorden maakten iets los in het geheugen van Luce. Ze keek naar Daniël, twee rijen verderop, die haar een fractie van een seconde aankeek, maar zijn gezicht toen weer snel in zijn schrift begroef. Maar die korte blik was genoeg geweest, en plotseling kwam het weer allemaal bij haar terug: de droom die ze de nacht ervoor had gehad.

Het was een herhaling geweest van Daniël en zij bij het meer. Maar in de droom had Luce, toen Daniël haar gedag zei en weer in het water dook, de moed gehad om achter hem aan te gaan. Het water was warm geweest, zo heerlijk dat ze zich niet eens nat had gevoeld, en er hadden allemaal scholen blauwpaarse vissen om haar heen gezwommen. Ze zwom zo snel ze kon, en aanvankelijk dacht ze dat de vissen haar naar Daniël en de oever toe duwden. Maar al snel begonnen de scholen met vissen donkerder te worden en haar zicht te bemoeilijken, zodat ze hem uiteindelijk helemaal niet meer kon zien. De vissen werden schimmig en gingen er kwaadaardig uitzien. Ze kwamen steeds dichter bij haar, totdat ze helemaal niets meer zag, en ze voelde dat ze zonk, dat ze weggleed naar de diepten van het meer. Het was geen kwestie van geen adem kunnen halen, nee, het was een kwestie van nooit meer naar boven kunnen komen. Het was een kwestie van Daniël voor altijd kwijtraken.

Maar toen was vanuit de diepte Daniël verschenen, met zijn armen als zeilen wijd uitgespreid. Daarmee verjoeg hij de schaduwvissen, en hij sloeg zijn armen om Luce heen, waarna ze samen als een speer omhoogschoten naar de oppervlakte. Ze kwamen boven en schoten door, hoger en hoger, langs de rots en de magnoliaboom waar ze hun schoenen hadden neergelegd. Even later waren ze zo hoog dat Luce de grond niet eens meer zag.

‘En toen landden ze,’ zei juffrouw Sophia, terwijl ze haar handen op het podium liet rusten, ‘in de kolkende vuurzee van de hel.’

Luce deed haar ogen dicht en blies haar adem uit. Het was maar een droom geweest. Jammer genoeg was dit haar werkelijkheid.

Ze zuchtte, liet haar kin op haar handen rusten en dacht toen weer aan haar vergeten antwoord op Molly’s briefje. Ze hield het opgevouwen in haar handen. Stom en onbesuisd vond ze dat nu. Ze kon er beter niet op ingaan, want dan wist Molly niet eens dat ze Luce geraakt had.

Er landde een papieren vliegtuigje op haar linkeronderarm. Ze keek naar de linkerhoek van het lokaal, waar Arriane overdreven naar haar zat te knipogen.

Ik neem aan dat je niet over Satan zit te dromen. Waar hebben DG en jij zaterdagmiddag uitgehangen?

Luce had de hele dag nog niet de kans gehad om Arriane alleen te spreken te krijgen. Maar hoe wist Arriane dat Luce er met Daniël vandoor was gegaan? Terwijl juffrouw Sophia bezig was met een schaduwvoorstelling van de negen cirkels van de hel, zag Luce hoe Arriane nog een feilloos gericht vliegtuigje naar haar tafeltje gooide.

En Molly zag het ook.

Ze stak net op tijd haar hand omhoog om het vliegtuigje tussen haar zwartgelakte nagels op te vangen, maar Luce liet haar dit keer niet winnen. Ze griste het vliegtuigje uit Molly’s hand en scheurde daarbij de vleugel luidruchtig doormidden. Luce had net genoeg tijd om het gescheurde briefje in haar zak te steken en toen draaide juffrouw Sophia zich als gestoken om.

‘Lucinda en Molly,’ zei ze, en ze tuitte haar lippen en liet haar handen op het spreekgestoelte rusten. ‘Ik hoop dat jullie datgene wat jullie zo nodig in respectloos doorgegeven briefjes moeten bespreken, ook aan de hele klas kunnen mededelen.’

Luce dacht koortsachtig na. Als ze niet heel snel met iets kwam, zou Molly het doen, en ze had geen idee in hoeverre ze haar dan belachelijk zou maken.

‘M-Molly zei alleen,’ stamelde Luce, ‘dat ze het niet eens is met uw verhaal over hoe de hel is ingedeeld. Ze heeft daar zelf een heel andere kijk op.’

‘Nou, Molly, als jij een andere indeling van de onderwereld hebt, dan ben ik daar heel benieuwd naar. Laat maar horen.’

‘Tering,’ mompelde Molly. Ze schraapte haar keel en stond op. ‘Nou, u zegt dat de mond van Lucifer de laagste plaats in het inferno is, en dat daar alle verraders terechtkomen. Maar volgens mij,’ zei ze, alsof ze deze tekst al geoefend had, ‘zou de plek met de ergste marteling in de hel’ – hierbij wierp ze een langdurige blik achterom naar Luce – ‘niet voorbehouden moeten zijn aan verraders, maar aan lafaards. De zwakste, meest ruggengraatloze losers. Want kijk, verraders, die hebben in elk geval een keuze gemaakt. Maar lafaards? Die rennen maar een beetje nagelbijtend rond en zijn te bang om wat dan ook te doen. En dat is echt veel erger.’ Ze hoestte ‘Lucinda!’ en schraapte haar keel. ‘Maar dat is mijn mening, hoor.’ Ze ging zitten.

‘Dank je wel, Molly,’ zei juffrouw Sophia behoedzaam. ‘Ik weet zeker dat we hier allemaal enorm veel van opgestoken hebben.’

Luce niet. Ze was halverwege Molly’s tirade gestopt met luisteren, want toen kreeg ze een griezelig, misselijk gevoel in haar buik.

De schaduwen. Ze voelde ze al voordat ze ze zag. Ze kwamen als teer uit de vloer omhoog borrelen. Een tentakel van duisternis krulde zich om haar pols, en Luce keek vol afgrijzen omlaag. Hij probeerde zich haar zak in te wurmen. Hij had het op het vliegtuigje van Arriane gemunt. Ze had het nog niet eens gelezen! Ze stopte haar vuist diep in haar zak en gebruikte twee vingers en al haar wilskracht om de schaduw er zo hard ze kon uit te knijpen.

Toen gebeurde er iets verbazingwekkends: de schaduw deinsde terug en kromp als een geslagen hond ineen. Dat was Luce nog nooit eerder gelukt.

Ze keek naar Arriane, aan de andere kant van het lokaal. Arriane hield haar hoofd schuin en haar mond hing open.

Het briefje – ze zat vast nog steeds te wachten tot Luce het briefje zou lezen.

Juffrouw Sophia zette de lichtbak uit. ‘Dat was voor vanavond wel genoeg hel voor mijn artritis.’ Ze grinnikte en spoorde daarmee de totaal verdoofde leerlingen aan om met haar mee te grinniken. ‘Als jullie allemaal nog een keer de zeven kritische essays lezen die ik over Paradise Lost heb geschreven, komen jullie prima beslagen ten ijs voor het proefwerk van morgen.’

Terwijl de andere leerlingen in allerijl hun tas inpakten en het lokaal verlieten, vouwde Luce Arrianes briefje open.

Ga me niet vertellen dat hij met dat laffe verhaal over ‘ik heb al eens eerder littekens opgelopen’ is gekomen.

Au. Ze moest echt met Arriane praten om erachter te komen wat zij nou precies over Daniël wist. Maar eerst…

Hij stond voor haar neus. Zijn zilveren gesp glinsterde haar op ooghoogte tegemoet. Ze haalde diep adem en keek omhoog naar zijn gezicht.

Daniëls grijze ogen met de paarsblauwe vlekjes stonden uitgerust. Ze had hem al twee dagen niet gesproken – sinds hij haar bij het meer had achtergelaten. Het was net alsof de tijd die hij zonder haar had doorgebracht hem had verjongd.

Luce realiseerde zich dat het veelzeggende briefje van Arriane nog open op haar tafel lag. Ze slikte en stak het weer in haar zak.

‘Ik wilde nog even mijn excuses aanbieden omdat ik laatst zo plotseling ben weggegaan,’ zei Daniël. Hij klonk vreemd formeel. Luce wist niet of het de bedoeling was dat ze zijn excuses aanvaardde, maar hij gaf haar niet de tijd om te reageren. ‘Ik neem aan dat je weer veilig en wel op het droge bent gekomen?’

Ze probeerde te glimlachen. Ze overwoog om Daniël te vertellen over de droom die ze had gehad, maar realiseerde zich gelukkig snel dat dat heel vreemd zou overkomen.

‘Wat vond je van deze les?’ Daniël maakte een gesloten indruk, stijfjes, alsof ze nog nooit eerder met elkaar gesproken hadden. Misschien maakte hij een grapje.

‘Een hel,’ antwoordde Luce. Ze had het altijd heel stom gevonden als slimme meisjes net deden alsof ze iets heel interessant vonden, enkel en alleen omdat ze dachten dat een jongen dat wilde horen. Maar Luce deed niet alsof: het was echt een hel geweest.

‘Mooi,’ zei Daniël, zo te zien tevreden.

‘Vond jij het ook zo’n ramp?’

‘Nee,’ zei hij cryptisch, en Luce wilde meteen dat ze gelogen had en dat ze zich geïnteresseerder had voorgedaan dan ze in werkelijkheid was.

‘Dus… dus jij vond het wél leuk,’ zei ze, om toch maar iets te zeggen, het maakte niet uit wat, als hij maar bij haar bleef staan praten. ‘En wat vond je er dan precies zo leuk aan?’

‘Misschien is “leuk” niet echt het goede woord.’ Hij was een hele tijd stil en zei toen: ‘Het komt door mijn familie… die bestuderen dit soort dingen. Dus dat is waarschijnlijk de reden dat ik me er wel door aangesproken voel.’

Het duurde even voordat zijn woorden echt goed en wel tot Luce waren doorgedrongen. Haar gedachten dwaalden af naar de stoffige oude opslagkelder, waar ze een glimp had opgevangen van Daniëls uit één velletje papier bestaande dossier. Het dossier waarin stond dat Daniël Grigori het grootste deel van zijn leven in een weeshuis van Los Angeles County had doorgebracht.

‘Ik wist niet dat jij familie had,’ zei ze.

‘Hoe zou jij dat ook moeten weten?’ zei Daniël spottend.

‘Ik weet niet… Dus ik bedoel eigenlijk: heb je die dan?’

‘De vraag is waarom jij überhaupt iets over mijn familie, of over mij, denkt te weten.’

Luce voelde dat haar maag zich samenbalde. In Daniëls ogen zag ze de woorden PAS OP: STALKER! oplichten. En ze wist dat ze het weer bij hem had verprutst.

D.’ Roland kwam van achteren aangelopen en legde zijn hand op Daniëls in T-shirt gestoken schouder. ‘Wou je hier nog langer blijven hangen om te kijken of er nog zo’n oeverloze les komt, of peren we ’m?’

‘Ja,’ zei Daniël zacht, en hij wierp Luce nog één laatste zijwaartse blik toe. ‘We gaan.’

Ze had natuurlijk al een paar minuten geleden weg moeten gaan – dat was zo duidelijk als wat. Bijvoorbeeld bij haar eerste neiging om gegevens uit Daniëls dossier te spuien. Een slim, normaal iemand zou het gesprek uit de weg zijn gegaan of op een ander onderwerp zijn overgeschakeld, op iets wat minder bizar was, of had in elk geval zijn grote mond gehouden.

Maar. Luce bewees dag in dag uit dat ze – vooral waar het Daniël betrof – niet in staat was om wat dan ook te doen wat onder de categorie ‘normaal’ of ‘slim’ viel.

Ze keek hoe Daniël met Roland wegliep. Hij keek niet om, en met elke stap die hij bij haar vandaan zette voelde ze zich op een vreemde manier meer en meer alleen.