12 TOT STOF
In het nevelige schemerlicht boven de begraafplaats cirkelde een gier rond. Het was twee dagen geleden sinds Todd was doodgegaan, en Luce had geen hap door haar keel gekregen en geen oog dichtgedaan. Ze stond in een mouwloos zwart jurkje in het laaggelegen deel van de begraafplaats, waar heel Zwaard & Kruis was samengekomen om Todd de laatste eer te bewijzen. Alsof één niet erg enthousiaste ceremonie van één uur genoeg was. Vooral nu de enige kapel van de campus was veranderd in een overdekt zwembad, en de ceremonie op het troosteloze moerassige terrein van de begraafplaats moest worden gehouden.
De bewegingsvrijheid op school was sinds het ongeluk aan banden gelegd en de staf was het toonbeeld van geslotenheid geweest. Luce had de afgelopen twee dagen de blikken van de andere leerlingen geprobeerd te ontlopen, want die keken haar allemaal met een wisselende mate van argwaan aan. De mensen die ze niet goed kende leken haar te bekijken met een vleugje angst in de ogen. Anderen, zoals Roland en Molly, bekeken haar op een andere, veel schaamtelozere manier, alsof het feit dat zij nog in leven was iets heel duisters en fascinerends had. Ze verdroeg de priemende blikken tijdens de les zo goed als ze kon en was blij als Penn’s avonds langskwam om haar een dampende beker gemberthee te brengen, of als Arriane een beduimeld moppenblaadje onder haar deur door schoof.
Ze wilde niets liever dan wat afleiding van het ongemakkelijke gevoel dat elk moment de bijl kon vallen. Ze wist namelijk wat er zou gebeuren. Een tweede bezoek, hetzij van de politie, hetzij van de schaduwen. Misschien wel van allebei.
Die ochtend was over de intercom de mededeling gedaan dat de loungeavond die dag uit respect voor het overlijden van Todd niet doorging en dat de lessen een uur eerder afgelopen waren, zodat de leerlingen tijd hadden om zich om te kleden en om drie uur op de begraafplaats konden zijn. Alsof de hele school niet altijd al in rouwkleding rondliep.
Luce had nog nooit zo veel mensen op één plaats op de campus bij elkaar gezien. Randy stond in het midden van de groep, met een grijze plooirok tot halverwege haar kuiten en zwarte schoenen met dikke rubberzolen. Juffrouw Sophia had betraande ogen en meneer Cole stond achter haar in rouwkleding met een zakdoek te zwaaien. Juffrouw Tross en coach Diante stonden bij een in het zwart gekleed groepje bij elkaar, met nog wat andere stafleden en bestuursleden die Luce nog nooit gezien had.
De leerlingen moesten in alfabetische volgorde in rijen plaatsnemen. Vooraan zag Luce Joel Bland zitten, de jongen die afgelopen week de zwemwedstrijd had gewonnen, en die zijn neus in een vieze zakdoek zat te snuiten. Luce bevond zich zelf in het niemandsland van de p, maar ze zag Daniël twee rijen voor zich zitten, heel irritant bij de G’s, vlak naast Gabbe. Hij was onberispelijk gekleed in een getailleerd colbert met krijtstreep, maar het was alsof hij zijn hoofd lager hield dan iedereen om hem heen. Zelfs op de rug gezien slaagde Daniël erin om er verwoestend somber uit te zien.
Luce dacht aan de witte pioenen die hij haar had gebracht. Ze had de vaas niet mogen meenemen van Randy toen ze uit het ziekenhuis werd ontslagen, dus had Luce de bloemen mee naar haar kamer genomen en heel inventief met een nagelschaartje de bovenste helft van een plastic waterfles geknipt.
De bloemen geurden heerlijk, maar het was haar niet duidelijke welke boodschap ze moesten overbrengen. Als een jongen je bloemen gaf, hoefde je meestal niet naar zijn gevoelens te raden. Maar bij Daniël zat je er met dat soort veronderstellingen altijd naast. Ze kon er maar beter van uitgaan dat hij ze voor haar had meegenomen omdat je dat nu eenmaal deed als iemand met letsel in het ziekenhuis lag.
Maar toch: hij had bloemen voor haar meegenomen! Als ze zich nu op haar klapstoel naar voren boog en omhoogkeek naar het gebouw waar haar kamer was, kon ze ze door de ijzeren tralies van het derde raam van links bijna zien staan.
‘In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten,’ kweelde een per uur ingehuurde dominee voor aan de menigte. ‘Totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren.’
Het was een magere man van een jaar of zeventig, die verdronk in een veel te groot zwart jasje. De veters van zijn versleten sportschoenen rafelden; zijn gezicht was bultig en zonverbrand. Hij sprak in een microfoon die aan een oude plastic gettoblaster vastzat die zo te zien nog uit de jarig tachtig stamde. Het geluid dat eruit kwam vertoonde ruis, was verwrongen en reikte nauwelijks over de menigte heen.
Alles aan deze dienst was gebrekkig en fout.
Niemand bewees Todd een eer door hierbij aanwezig te zijn. De hele herdenkingsdienst leek eerder een poging om de leerlingen bij te brengen hoe oneerlijk het leven kon zijn. Dat Todds lichaam niet eens aanwezig was zei genoeg over de relatie van de school – of het volledige gebrek daaraan – met de overleden jongen. Het had iets onoprechts om hier vandaag met deze mensen te staan, en dat werd nog erger gemaakt doordat er maar een paar mensen huilden. Daardoor kreeg Luce het gevoel dat Todd nog veel meer een vreemde voor haar was dan hij in werkelijkheid was geweest.
Moge Todd in vrede rusten. En moge de rest doorgaan met zijn leven.
Op de hoge tak van de eik boven hen kraste een uil met witte oortjes. Luce wist dat er ergens in de buurt een nest zat met een familie nieuwe babyuiltjes. Afgelopen week had ze de moeder elke nacht angstig horen schreeuwen, gevolgd door het driftig slaan van de vleugels van de vader, die terugkwam van zijn nachtelijke jacht.
En toen was het voorbij. Luce stond op van haar stoel en voelde zich zwak – het was ook zo oneerlijk allemaal. Todd was net zo onschuldig geweest als zij schuldig was, al wist ze niet waaraan.
Toen ze achter de andere leerlingen aan ging, die in een rij naar de zogenaamde receptie liepen, sloeg iemand een arm om haar middel en trok haar terug.
Daniël?
Maar nee, het was Cam.
Hij keek haar met zijn groene ogen onderzoekend aan en leek te merken dat ze teleurgesteld was, waardoor ze zich alleen nog maar slechter voelde. Ze beet op haar lip om te voorkomen dat ze in snikken uitbarstte. Dat ze Cam nu zag hoorde haar niet in tranen te brengen – maar ze was emotioneel gewoon volkomen op, de instorting nabij. Ze beet zo hard dat ze bloed proefde, en veegde haar mond toen aan haar hand af.
‘Hé,’ zei Cam, terwijl hij het haar op haar achterhoofd gladstreek. Ze kreunde. Ze had daar nog steeds een bult zitten, waar ze met haar hoofd tegen de trap terecht was gekomen. ‘Zullen we ergens naartoe gaan, zodat we kunnen praten?’
Ze waren samen met de anderen over het gras naar de receptie gelopen, in de schaduw van een van de eiken. Er was een groepje stoelen neergezet, de een praktisch boven op de ander. Vlakbij stond een opvouwbaar kaarttafeltje dat bezaaid lag met bergen oud uitziende koekjes, die uit hun dozen waren gehaald, maar nog wel in hun cellofaantje zaten. Een goedkope plastic punchkom was gevuld met een siroopachtige rode vloeistof, waar allerlei vliegen op af waren gekomen – zoals je dat soms hebt bij dode dingen. Het was zo’n zielige receptie dat maar weinig leerlingen de moeite namen erheen te gaan. Luce zag Penn staan, in een zwart mantelpakje, terwijl ze de dominee de hand schudde. Daniël wendde zijn blik van iedereen af en fluisterde iets tegen Gabbe.
Toen Luce zich weer naar Cam omdraaide, ging hij met zijn vinger licht over haar sleutelbeen en liet die toen in het kuiltje van haar hals liggen. Ze haalde diep adem en voelde dat ze kippenvel kreeg.
‘Als je de ketting niet mooi vindt,’ zei hij, terwijl hij zich naar haar toe boog, ‘kan ik wel iets anders voor je kopen.’
Met zijn lippen raakte hij bijna haar hals, zodat Luce een hand tegen zijn schouder legde en een stap achteruit deed.
‘Ik vind hem wél mooi,’ zei ze, en ze dacht aan het doosje dat op haar bureau stond. Het was naast de bloemen van Daniël beland, en ze had de avond ervoor uren van het een naar het ander zitten kijken en de cadeaus en de bedoeling erachter tegen elkaar afgewogen. Cam was veel duidelijker, veel gemakkelijker te peilen. Alsof hij gewone algebra was en Daniël hogere wiskunde. En ze had hogere wiskunde altijd heel leuk gevonden – soms duurde het wel een uur voordat je één oplossing had.
‘Ik vind de ketting prachtig,’ zei ze tegen Cam. ‘Ik heb alleen nog geen kans gehad om hem te dragen.’
‘Sorry,’ zei hij, en hij tuitte zijn lippen. ‘Ik moet niet bij je aandringen.’
Zijn donkere haar zat glad achterover, zodat er meer van zijn gezicht te zien was dan anders. Daardoor zag hij er ouder, volwassener uit. En hij keek haar zo doordringend aan, met zijn groene ogen die zich in de hare boorden, net alsof hij alles goedkeurde wat zij in zich droeg.
‘Juffrouw Sophia zei de afgelopen paar dagen steeds dat we je wat ruimte moesten geven. Ik weet dat ze gelijk heeft; je hebt ontzettend veel meegemaakt. Als je maar weet dat ik heel veel aan je heb gedacht. Voortdurend. Ik wilde je graag zien.’
Hij aaide met de rug van zijn hand over haar wang en Luce voelde de tranen opkomen. Ze had inderdaad veel meegemaakt. En ze vond het verschrikkelijk dat ze nu moest huilen, niet om Todd – om wiens dood het hier ging, en nog veel meer had moeten gaan –, maar om egoïstische redenen. Omdat de afgelopen twee dagen te veel oud verdriet om Trevor en om haar leven vóór Zwaard & Kruis naar boven hadden gehaald – dingen waarvan ze gedacht had dat ze ze wel verwerkt had en die ze nooit, aan niemand niet, kon uitleggen. Nog meer schaduwen die ze moest terugdringen.
Het was net alsof Cam dit voelde, of in elk geval een deel ervan, want hij nam haar in zijn armen, drukte haar hoofd tegen zijn sterke, brede borstkas en wiegde haar heen en weer.
‘Stil maar,’ zei hij. ‘Alles komt goed.’
En misschien hoefde ze hem ook wel niets uit te leggen. Het was net alsof Cam steeds toegankelijker werd naarmate zij zich vanbinnen gestoorder voelde. En als het nu eens genoeg was om hier gewoon in de armen van iemand die om haar gaf te staan en zich een tijdje door zijn eenvoudige genegenheid te laten kalmeren?
Het was heerlijk om gewoon vastgehouden te worden.
Luce wist niet hoe ze zich van Cam moest losmaken. Hij was altijd ontzettend aardig voor haar geweest. En ze vond hem ook leuk, maar toch begon hij haar, om redenen die haar een schuldgevoel bezorgden, te irriteren. Hij was helemaal super, hulpvaardig en precies wat ze op dit moment nodig had. Alleen… hij was niet Daniël.
Er werd haar over haar schouder heen een cakeje aangereikt. Luce herkende de verzorgde hand die het vasthield. ‘Er staat punch die nodig opgedronken moet worden,’ zei Gabbe, en ze stak Cam ook een cakeje toe. Hij keek even boos naar de geglazuurde bovenkant. ‘Gaat-ie?’ vroeg Gabbe aan Luce.
Luce knikte. Dit was de eerste keer dat Gabbe precies op het moment dat Luce verlost wilde worden haar neus liet zien. Ze glimlachten naar elkaar en Luce stak bij wijze van dank je wel haar cakeje omhoog. Ze nam een klein hapje van het zoete gebak.
‘Punch lijkt me heerlijk,’ zei Cam met opeengeklemde kaken. ‘Als jij eens een paar glazen voor ons ging halen, Gabbe?’
Gabbe rolde met haar ogen naar Luce. ‘Doe je eens wat aardigs voor een man en begint hij je meteen als slaaf te behandelen!’
Luce moest lachen. Cam ging een beetje buiten zijn boekje, maar het was Luce wel duidelijk wat hij probeerde te doen.
‘Ik haal wel wat te drinken,’ zei Luce, die wel even verlost wilde zijn. Ze liep in de richting van het kaarttafeltje en de punchbowl. Net toen ze een vlieg van de punch wegsloeg, fluisterde er iemand in haar oor.
‘Wil je hier weg?’
Luce draaide zich om, klaar om een excuus voor Cam te bedenken en te zeggen dat ze haar snor niet kon drukken, niet nu en niet met hem. Maar Cam was niet degene die zijn hand uitstak en met zijn duim de onderkant van haar pols aanraakte.
Het was Daniël.
Ze smolt een beetje. Over tien minuten had ze haar vijftien telefoonminuten en ze wilde niets liever dan de stem van Callie horen, of die van haar ouders. Over iets praten wat zich buiten deze smeedijzeren hekken afspeelde, over iets anders dan de troosteloosheid van de afgelopen twee dagen.
Maar ervandoor gaan? Met Daniël? Ze merkte dat ze knikte.
Cam zou haar vervloeken als hij haar zag weggaan – en dat zou hij zien, zoveel was zeker. Hij hield haar vast in de gaten. Ze kon zijn groene ogen bijna op haar achterhoofd voelen. Maar ze moest natuurlijk mee. Ze liet haar hand in die van Daniël glijden. ‘Graag.’
Alle andere keren dat ze elkaar hadden aangeraakt, was dat per ongeluk gebeurd, of een van hen had zich losgetrokken – meestal Daniël – voordat de scheut warmte die Luce altijd weer voelde zich tot een aanzwellende golf van hitte kon ontwikkelen. Zo niet dit keer. Luce keek omlaag naar Daniëls hand, waarmee hij de hare stevig vasthield, en haar hele lichaam wilde meer. Meer warmte, meer tinteling, meer Daniël. Het was bijna – maar niet helemaal – net zo heerlijk als ze zich in haar droom had gevoeld. Ze voelde haar voeten bijna niet onder zich bewegen; ze voelde alleen hoe de stroom van zijn aanraking het overnam.
Het was alsof ze alleen maar met haar ogen knipperde en ze toen al bij de hekken van de begraafplaats stonden. Onder hen, ver weg in de diepte, werd de rest van het gezelschap van de herdenkingsdienst trillend onscherp, terwijl zij alles en iedereen achter zich lieten.
Daniël bleef plotseling staan en liet zonder waarschuwing haar hand vallen. Ze rilde; ze had het weer koud.
‘Cam en jij,’ zei hij, en hij liet de woorden als een vraag in de lucht hangen. ‘Zien jullie elkaar vaak?’
‘Dat klinkt net alsof dat idee je niet erg aanstaat,’ zei ze, en ze vond het meteen heel stom van zichzelf dat ze zo koket deed. Ze had hem er alleen maar mee willen plagen dat hij een beetje jaloers overkwam, maar zijn gezicht stond heel ernstig en zijn stem klonk ook zo.
‘Hij is niet…’ begon Daniël. Hij keek naar een roodstaartbuizerd die boven hen in een eik landde. ‘Hij is niet goed genoeg voor je.’
Die zin had Luce al duizend keer gehoord. Dat zei iedereen altijd. Niet goed genoeg. Maar toen deze woorden over Daniëls lippen kwamen, klonken ze belangrijk, op de een of andere manier zelfs waar en ter zake doend, niet vaag en geringschattend, zoals ze in het verleden altijd op haar waren overgekomen.
‘Ach, maar ja,’ zei ze zacht, ‘wie is dat wel?’
Daniël zette zijn handen in zijn zij. Hij lachte in zichzelf, heel lang. ‘Ik weet het niet,’ zei hij toen maar. ‘Dat is een heel goede vraag.’
Niet bepaald het antwoord dat Luce wilde horen. ‘Niet dat het nou zo moeilijk is,’ zei ze, terwijl ze haar handen in haar zakken stak, omdat ze hem eigenlijk wilde vastpakken. ‘Om goed genoeg voor míj te zijn.’
Daniëls ogen zagen eruit alsof ze wegzakten; al het paarsblauw dat er net nog in had gezeten, veranderde in heel donker, diep grijs. ‘Jawel,’ zei hij. ‘Dat is het wel.’
Hij wreef over zijn voorhoofd, en toen hij dat deed, wipte zijn haar even op. Net lang genoeg. Luce zag het korstje op zijn voorhoofd. Het was aan het genezen, maar Luce zag wel dat het vers was.
‘Wat is er met je voorhoofd gebeurd?’ vroeg ze, en ze stak haar hand naar hem uit.
‘Weet ik niet,’ zei hij kortaf, en hij duwde haar hand weg – zo hard dat ze achteruit wankelde. ‘Ik weet niet waar ik dat van heb.’
Zo te merken was hij er meer door van slag van Luce, en dat verbaasde haar. Het was maar een kleine schaafwond, en het was nu ook weer niet zo dat hij wist wat zij gedroomd had.
Voetstappen op de kiezels achter hen. Ze draaiden zich allebei vliegensvlug om.
‘Ik zeg toch dat ik haar niet gezien heb,’ zei Molly, die Cams hand van zich af duwde terwijl ze de heuvel van de begraafplaats op liepen.
‘Kom, we gaan,’ zei Daniël, die alles wat zij voelde al doorhad – dat wist ze bijna zeker – nog voordat zij hem een zenuwachtige blik toewierp.
Zodra ze achter hem aan liep wist ze waar ze naartoe gingen. Het bos achter de kerk annex sportzaal in. Precies zoals ze al wist dat hij zou gaan touwtjespringen voordat ze hem in de sportzaal bezig had gezien. Net zoals ze had geweten dat dat sneetje er zat, nog voor ze het had gezien.
Ze liepen in precies hetzelfde tempo, met precies even grote stappen. Hun voeten raakten het gras elke keer op precies hetzelfde moment, totdat ze bij het bos kwamen.
‘Als je ergens vaker dan één keer met iemand komt,’ zei Daniël, bijna in zichzelf, ‘is die plek volgens mij niet meer alleen van jou.’
Luce glimlachte, en toen ze zich realiseerde wat Daniël eigenlijk zei, voelde ze zich vereerd: dat hij nog nooit eerder met iemand naar het meer was geweest. Alleen met haar.
Terwijl ze door het bos liepen, voelde ze de koele schaduw onder de bomen op haar blote schouders. Die rook precies als altijd, zoals de meeste bossen langs de kust van Georgia roken: een eikachtige geur van rotte bladeren die Luce vroeger altijd met de schaduwen associeerde, maar nu met Daniël in verband bracht. Na wat er net met Todd was gebeurd, zou ze zich nergens meer veilig moeten voelen, maar nu Daniël bij haar was had Luce het gevoel alsof ze voor het eerst in dagen weer wat gemakkelijker adem kon halen.
Ze had wel het gevoel dat hij haar hier mee naartoe nam omdat hij haar de vorige keer zo plotseling had laten zitten. Alsof ze een tweede poging nodig hadden om het helemaal goed te doen. Wat aanvankelijk hun eerste, zeg maar, bijna-afspraakje had geleken, was erop uitgelopen dat Luce zich uiteindelijk heel zielig in de steek gelaten had gevoeld. Daniël moest dat geweten hebben en zich rot hebben gevoeld over zijn stormachtige aftocht.
Ze kwamen bij de magnoliaboom die het uitzichtpunt over het meer markeerde. De zon trok in het westen over het bos heen en liet een gouden spoor op het water achter. Alles zag er heel anders uit, nu het avond was. De hele wereld leek wel te gloeien.
Daniël ging tegen de boom geleund staan en keek hoe zij naar het water keek. Ze liep naar hem toe om naast hem te gaan staan onder de wasachtige bladeren en de bloemen, die in deze tijd van het jaar al dood en afgevallen hadden moeten zijn, maar die er net zo zuiver en fris uitzagen als voorjaarsbloesem. Luce zoog de muskusachtige geur in zich op en voelde zich dichter bij Daniël dan daar aanleiding voor was – en ze vond het heerlijk dat dat gevoel zomaar uit het niets leek te komen.
‘We zijn er dit keer niet echt op gekleed om te gaan zwemmen,’ zei hij, wijzend op Luce’ zwarte jurk.
Ze voelde aan het fijne opengewerkte zoompje op haar knieën en stelde zich voor hoe ontsteld haar moeder zou zijn als ze een mooie jurk verpestte omdat ze zin had om samen met een jongen een duik in een meer te nemen. ‘We kunnen toch ook alleen onze voeten erin steken?’
Daniël gebaarde naar het steile rotspad dat naar het water leidde. Ze klauterden door het dikke, geelbruine riet en gras en gebruikten de verdraaide stronken van de altijdgroene eiken om in evenwicht te blijven. Hier ging de oever van het meer over in een kiezelstrand. Het water lag er zo glad als een spiegel bij; ze had bijna het gevoel dat ze erover had kunnen lopen.
Luce trapte haar zwarte ballerina’s uit en ging met haar tenen over het met waterlelies bezaaide oppervlak. Het water was koeler dan het de vorige keer was geweest. Daniël pakte een pluk gras en begon de dikke stengels te vlechten.
Hij keek haar aan. ‘Denk jij er wel eens aan om hier weg te gaan?’
‘Voortdurend,’ zei ze met een kreun, ervan uitgaand dat hij dat ook wilde. Natuurlijk wilde ze zo ver mogelijk van Zwaard & Kruis vandaan zien te komen. Dat wilde iedereen. Maar ze probeerde er in elk geval voor te zorgen dat haar verbeelding niet met haar op de loop ging, dat ze geen fantasieën kreeg over dat Daniël en zij een ontsnapping beraamden.
‘Nee,’ zei Daniël, ‘ik bedoel, heb je ooit echt overwogen om ergens anders naartoe te gaan? Heb je je ouders wel eens gevraagd of je niet overgeplaatst kunt worden? Ik vind gewoon… Zwaard & Kruis lijkt me gewoon niet de meest geschikte plek voor jou.’
Luce ging zitten op een rotsblok tegenover Daniël en sloeg haar armen om haar knieën. Als hij wilde suggereren dat zij een stuk uitschot was in deze leerlingengemeenschap vol uitschot, voelde ze zich onwillekeurig toch een beetje beledigd.
Ze schraapte haar keel. ‘Ik kan me de luxe niet permitteren om serieus over een andere plek na te denken. Zwaard & Kruis is’ – ze zweeg even – ‘zo’n beetje mijn laatste kans.’
‘Kom op, zeg,’ zei Daniël.
‘Dat heb ik wel.’ Hij zuchtte. ‘Er is altijd nog een andere plek, Luce.’
‘Dat is wel erg profetisch, Daniël,’ zei ze. Ze merkte dat ze haar stem verhief. ‘Maar als jij zo graag van me af wilt, wat doen we hier dan? Niemand heeft je gevraagd om me hier mee naartoe te slepen.’
‘Nee,’ zei hij, ‘je hebt gelijk. Ik bedoel dat je niet bent zoals de andere mensen hier. Voor jou moet toch een veel betere plek te vinden zijn?’
Luce voelde haar hart sneller slaan – dat gebeurde meestal als Daniël in de buurt was. Maar nu was het anders. Het zweet brak haar uit van dit gedoe.
‘Toen ik hier net was,’ zei ze, ‘heb ik mezelf beloofd dat ik niemand over mijn verleden zou vertellen, en ook niet wat ik gedaan had dat ik hier terecht was gekomen.’
Daniël liet zijn hoofd in zijn handen zakken. ‘Ik heb het helemaal niet over wat er met die jongen…’
‘Weet je daar dan van?’ Luce’ gezicht betrok. Nee. Hoe kon het dat Daniël ervan wist? ‘Ik weet niet wat Molly je heeft verteld, maar…’
Maar ze wist dat het al te laat was. Daniël was degene die haar met Todd had gevonden. Als Molly hem had verteld dat Luce ook betrokken was geweest bij een ander mysterieus sterfgeval bij een brand, wist ze echt niet hoe ze dit ooit moest uitleggen.
‘Luister,’ zei hij, en hij pakte haar handen vast. ‘Ik zeg alleen maar dat het niets te maken heeft met dat deel van je verleden.’
Dat kon ze maar moeilijk geloven. ‘Heeft het dan iets met Todd te maken?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Het heeft met deze plek te maken. Het heeft te maken met dingen…’
Daniël maakte met zijn aanraking iets los in haar gedachten. Ze moest denken aan de wilde schaduwen die ze die avond had gezien. Aan dat ze heel erg veranderd waren sinds ze hier op school was – van een geniepige, verontrustende bedreiging tot bijna alomtegenwoordige, regelrechte doodsangsten.
Ze was gek – dat had Daniël waarschijnlijk al van haar gemerkt. Misschien vond hij haar mooi, maar diep in zijn hart wist hij dat ze ernstig gestoord was. Dat was ook de reden waarom hij wilde dat ze hier wegging, zodat hij niet in de verleiding kwam om het met iemand als zij aan te leggen. Als Daniël dat dacht, had hij nog geen idee.
‘Misschien heeft het iets te maken met de vreemde zwarte schaduwen die ik heb gezien op de avond dat Todd is doodgegaan?’ zei ze in de hoop hem de stuipen op het lijf te jagen. Maar zodra ze het gezegd had, wist ze dat het niet haar bedoeling was om Daniël nog banger te maken… maar om het eindelijk aan iemand te kunnen vertellen. Ze had toch niet veel meer te verliezen.
‘Wat zei je nou net?’ vroeg hij langzaam.
‘O, je weet wel,’ zei ze, en ze haalde nu maar haar schouders op in een poging het wat af te zwakken. ‘Ik krijg ongeveer dagelijks bezoek van die donkere dingen – de schaduwen noem ik ze.’
‘Geen geintjes,’ zei Daniël kortaf. En ook al stak zijn toon haar, ze wist wel dat hij gelijk had. Ze vond het nu vreselijk dat ze er zo onoprecht nonchalant over had gedaan, terwijl ze in werkelijkheid zo gespannen was als een veer. Maar moest ze het hem wel vertellen? Kon ze dat wel? Hij knikte dat ze door moest gaan. Het was alsof zijn ogen de woorden uit haar trokken.
‘Het duurt nu al twaalf jaar,’ gaf ze eindelijk met een diepe rilling toe. ‘Vroeger was het alleen’s avonds, als ik in de buurt van water of bomen was, maar nu…’ Haar handen beefden. ‘Nu is het min of meer non-stop.’
‘Wat doen ze precies?’
Ze zou gedacht hebben dat hij haar alleen maar ter wille probeerde te zijn, of dat hij haar meer probeerde te laten vertellen zodat hij ten koste van haar een grap kon maken, ware het niet dat zijn stem hees was geworden en alle kleur uit zijn gezicht was getrokken.
‘Meestal begint het ermee dat ze ongeveer op deze hoogte blijven hangen.’ Ze stak haar hand uit naar Daniëls nek en kietelde hem om aan te geven op welke plek het was. Dit keer was ze er nu eens niet op uit om alleen maar daadwerkelijk dichter bij hem te komen – nee, dit was echt de enige manier waarop ze het kon uitleggen. Vooral nu de schaduwen sinds kort op zo’n tastbare, fysieke manier inbreuk op haar lichaam pleegden.
Daniël deinsde niet terug, dus ging ze door. ‘Daarna worden ze soms heel brutaal,’ zei ze, en ze ging op haar knieën zitten en legde haar handen op zijn borst. ‘En duwen ze zich gewoon zo tegen me aan.’ Ze zat nu vlak voor hem. Haar lip trilde en ze kon bijna niet geloven dat ze echt iemand eerlijk vertelde – laat staan Daniël – over de gruwelijke dingen die ze zag. Haar stem daalde tot op fluistertoon en ze zei: ‘De laatste tijd lijken ze pas tevreden te zijn als ze’ – ze slikte – ‘iemand van het leven hebben beroofd en mij tegen de vlakte hebben geslagen.’
Ze gaf een heel zacht duwtje tegen zijn schouders, niet met de bedoeling dat hij daar echt iets van merkte, maar de lichtste aanraking van haar vingertoppen was al genoeg om Daniël omver te gooien.
Ze schrok er zo van dat hij viel dat ze zelf ook per ongeluk haar evenwicht verloor en in een verstrengeling boven op hem belandde. Daniël lag plat op zijn rug en keek haar met grote ogen aan.
Ze had hem dat niet moeten vertellen. Nu lag ze boven op hem, en ze had net haar diepste geheim aan hem onthuld, datgene wat haar echt tot een krankzinnige bestempelde.
Hoe kon het nou dat ze op zo’n moment als dit nog steeds niets liever wilde dan hem kussen?
Haar hart ging als een razende tekeer. Toen realiseerde ze het zich: ze voelden hun harten, die tegen elkaar op raceten. Een soort radeloos gesprek, een gesprek dat ze niet met woorden konden voeren.
‘Zie je ze echt?’ fluisterde hij.
‘Ja,’ fluisterde ze terug, maar ze wilde zichzelf tot de orde roepen en alles terugnemen. En toch was ze niet bij machte om zich van Daniëls borst los te maken. Ze probeerde zijn gedachten te lezen – wat een normaal mens over zo’n bekentenis als die van haar zou denken. ‘Laat me raden,’ zei ze somber. ‘Nu weet je zeker dat ik rijp ben voor overplaatsing. Naar een psychiatrische inrichting.’
Hij werkte zich onder haar vandaan, waardoor ze praktisch met haar gezicht omlaag op het rotsblok kwam te liggen. Haar ogen dwaalden omhoog langs zijn voeten, naar zijn benen, naar zijn bovenlichaam, naar zijn gezicht. Hij stond naar het bos omhoog te turen.
‘Dat is nog nooit eerder gebeurd,’ zei hij.
Luce kwam overeind. Het was vernederend om daar zo in haar eentje te liggen. Bovendien was het net alsof hij niet eens gehoord had wat ze zei.
‘Wat is er nog nooit eerder gebeurd? Eerder dan wat?’
Hij draaide zich naar haar om en legde zijn handen om haar gezicht. Ze hield haar adem in. Hij was nu heel dichtbij. Zijn lippen waren vlak bij de hare. Luce kneep even in haar bovenbeen om zeker te weten dat ze dit keer niet droomde. Ze was klaarwakker.
Toen maakte hij zich bijna met geweld van haar los. Hij bleef voor haar staan, met zijn armen stram langs zijn lichaam, en hij ademde snel.
‘Vertel me nog een keer wat je hebt gezien.’
Luce draaide zich om om naar het meer te kijken. Het helderblauwe water kabbelde zacht tegen de oever, en ze overwoog even om erin te duiken. Dat had Daniël de vorige keer namelijk gedaan toen het hem te heftig werd. Waarom kon zij dat dan niet ook doen?
‘Misschien verbaast het je,’ zei ze, ‘maar het is niet leuk voor me om hier te zitten en jou te vertellen hoe door en door gestoord ik ben.’ Vooral niet aan jou, dacht ze erachteraan.
Daniël gaf geen antwoord, maar ze voelde dat hij naar haar keek. Toen ze eindelijk de moed had verzameld om naar hem te kijken, zag ze dat hij haar met een vreemde, verontrustende, bedroefde blik aankeek – een blik waarbij zijn ogen in de hoeken omlaag wezen en een diepe grijze kleur hadden; het was het allerverdrietigste wat Luce ooit had gezien. Ze had het gevoel alsof ze hem op de een of andere manier had teleurgesteld. Maar zíj had een afschuwelijke bekentenis gedaan. Waarom keek Daniël dan zo intens verdrietig uit zijn ogen?
Hij deed een stap naar voren en bukte zich tot een hoogte waarop hij haar recht aankeek. Luce kon het bijna niet aan. Maar ze kon zich er ook niet toe zetten om zich te verroeren. Als er iets gebeurde waardoor deze trance verbroken werd, zou dat toch van Daniël moeten komen – die steeds dichterbij kwam, zijn hoofd schuin naar het hare toe hield en zijn ogen sloot. Zijn lippen gingen uiteen. De adem stokte Luce in de keel.
Zij deed ook haar ogen dicht. Ze hield haar hoofd ook schuin naar het zijne toe. Ze deed haar lippen ook uiteen.
En ze wachtte.
De kus waar ze zo naar had gesmacht, kwam niet. Ze deed haar ogen weer open, want er gebeurde niets, behalve dan dat ze een boomtak hoorde ruisen. Daniël was weg. Ze zuchtte, teleurgesteld, maar niet verbaasd.
Het vreemde was alleen dat ze het pad dat hij door het bos terug had genomen, bijna kon zíén. Alsof ze een soort jager was die heel nauwkeurig kon registreren of een blad gedraaid was en zich aan de hand daarvan kon laten terugleiden naar Daniël. Behalve dan dat zij dat in het geheel niet was en dat het soort spoor dat Daniël had achtergelaten op de een of andere manier groter, duidelijker was, maar tegelijkertijd ook vluchtiger. Het was alsof zijn pad terug door het bos door een paarsige gloed werd verlicht.
Net als de paarse gloed die ze tijdens de brand in de bibliotheek had gezien. Ze zag dingen die er niet waren. Ze zocht steun bij het rotsblok, wendde even haar blik af en wreef in haar ogen. Maar toen ze weer omkeek, was het nog precies hetzelfde: in één vlak van haar gezichtsveld – alsof ze door een dubbelfocusbril met heel uiteenlopende sterkte keek – leek alles wat ze zag, de groene eiken, de bladerlaag eronder, en zelfs het gefluit van de vogels in de takken, geheel en al onscherp te worden. Het trilde niet alleen, ondergedompeld in dat heel vage paarse licht, maar het leek ook een nauwelijks hoorbaar laag gezoem uit te zenden.
Ze draaide zich weer vliegensvlug om, doodsbang om de confrontatie aan te gaan, doodsbang voor wat dat betekende. Er gebeurde iets met haar, en ze kon het aan niemand vertellen. Ze probeerde zich op het meer te concentreren, maar zelfs dat werd donkerder en moeilijker te zien.
Ze was alleen. Daniël was weg. En op zijn plaats was nu een pad, waarvan ze niet wist hoe ze dat moest bewandelen – en of ze dat eigenlijk wel wilde. Toen de zon achter de bergen zakte en het meer antracietgrijs werd, waagde Luce het om nog een keer naar het bos achter zich te kijken. Ze hield haar adem in, want ze wist niet goed of ze teleurgesteld of opgelucht moest zijn. Het was een bos zoals elk ander, zonder trillend licht of paars gezoem. Nergens was aan te zien dat Daniël hier ooit geweest was.