Luce stortte neer op haar bed, waardoor de vermoeide veren piepten. Nadat ze van de begraafplaats – en van Daniël – was gevlucht, was ze in vliegende vaart naar haar kamer gerend. Ze had niet eens de moeite genomen om het licht aan te doen, dus was ze over haar bureaustoel gestruikeld en had ze gemeen haar teen gestoten. Ze had zich opgekruld en haar kloppende voet vastgegrepen. De pijn was in elk geval iets echts waar ze zich op kon richten, iets gezonds en van deze wereld. Ze was heel blij dat ze eindelijk alleen was.
Toen werd er op haar deur geklopt.
Hield het dan nooit op?
Luce reageerde niet. Ze wilde niemand zien, en degene die voor de deur stond zou dat vast wel begrijpen. Er werd weer geklopt. Zwaar ademhalen en het geluid van iemand die het slijm uit zijn keel schraapt alsof diegene een allergie heeft.
Penn.
Ze wilde Penn op dit moment echt niet zien. Als ze probeerde uit te leggen wat haar de afgelopen 24 uur allemaal was overkomen, zou ze de indruk wekken niet goed bij haar hoofd te zijn, en als ze een normaal gezicht probeerde op te zetten en het voor zich hield, zou ze daadwerkelijk gek worden.
Eindelijk hoorde Luce de voetstappen van Penn door de gang verdwijnen. Ze slaakte een zucht van verlichting, die overging in een lange, eenzame jammerklacht.
Ze wilde Daniël er de schuld van geven dat hij dit onbeteugelde gevoel binnen in haar had opgeroepen, en heel even probeerde ze zich een leven zonder hem voor te stellen. Maar dat was onmogelijk. Het was net alsof je je de eerste indruk voor de geest probeert te halen van een huis waar je al jaren woont. Zo was hij met haar vergroeid geraakt. En nu moest ze een manier zien te bedenken om zich door alle vreemde dingen heen te worstelen die hij haar die avond had verteld.
Maar ergens bleef ze in haar hoofd toch terugkronkelen naar wat hij had gezegd over de keren dat ze in het verleden bij elkaar waren geweest. Luce kon zich de momenten waarover hij had verteld of de plekken die hij had genoemd misschien niet meer precies herinneren, maar op een vreemde manier was wat hij had gezegd helemaal niet choquerend geweest. Het voelde wel vertrouwd, eigenlijk.
Ze had bijvoorbeeld altijd op onverklaarbare wijze een hekel aan dadels gehad. Als ze die zag werd ze al misselijk. Ze was maar gaan zeggen dat ze er allergisch voor was, zodat haar moeder zou ophouden om ze stiekem in allerlei baksels te stoppen. En ze had haar ouders zo’n beetje haar hele leven gesmeekt om met haar naar Brazilië te gaan, ook al had ze nooit precies kunnen uitleggen waarom ze daar zo graag naartoe wilde. De witte pioenrozen. Daniël had haar er na de brand in de bibliotheek een bos van gegeven. Ze had ze altijd heel apart, maar toch vertrouwd gevonden.
De lucht buiten was heel donker loodgrijs, met maar een paar witte wolkjes. Het was donker in haar kamer, maar de bleke volle bloemen op haar vensterbank lichtten op in het duister. Ze stonden nu al een week in die vaas, en er was nog niet één bloemblaadje verwelkt.
Luce ging rechtop zitten en snoof de zoete geur op.
Ze kon het hem niet kwalijk nemen. Ja, hij had wartaal uitgeslagen, maar hij had ook gelijk: zíj was telkens weer naar hem toe gegaan en had steeds laten doorschemeren dat ze een soort verleden samen hadden. En dat niet alleen. Zíj had ook de schaduwen gezien, en zíj was bij herhaling betrokken bij de dood van onschuldige mensen. Toen Daniël het over de keren had gehad dat zijzelf was doodgegaan – dat hij haar heel vaak had zien sterven –, had ze geprobeerd om vooral niet aan Trevor en Todd te denken. Luce had Daniël wel willen vragen of hij zich ooit verantwoordelijk voelde, als er tenminste een manier bestond om dat soort dingen te doorgronden. Of hij zich er verantwoordelijk voor voelde dat hij haar kwijtraakte. Of zijn werkelijkheid ook maar enigszins leek op het geheime, nare, allesoverheersende schuldgevoel waar zij elke dag mee te kampen had.
Ze zeeg neer op de bureaustoel, die op de een of andere manier in het midden van de kamer was beland. Au. Toen ze onder zich voelde, op zoek naar het harde voorwerp waar ze net op was neergevallen, vond ze een dik boek.
Luce liep naar de muur en knipte haar lamp aan. Ze kneep haar ogen dicht tegen het lelijke fluorescerende licht. Het boek dat ze in haar handen hield had ze nog nooit eerder gezien. Het had een omslag van heel lichtgrijze stof, met gerafelde hoeken en onder aan de rug verkruimelde bruine lijm.
De Wachters: mythen in het Europa van de middeleeuwen.
Het boek van Daniëls voorouders.
Het was zwaar en rook vaag naar brand. Ze trok het briefje eruit dat voorin gestoken zat.
Ja, ik heb een reservesleutel gevonden en ben wederrechtelijk je kamer binnengegaan. Het spijt me. Maar dit is dringend!!! En ik kon je nergens vinden. Waar ben je? Je moet dit even bekijken, en dan moeten we een ritueel indianenoverleg houden. Ik kom over een uur langs. Ga voorzichtig te werk.
Xoxo,
Penn
Luce legde het briefje naast de bloemen en liep met het boek weer naar haar bed. Ze ging zitten en liet haar benen over de rand bungelen. Alleen al door het boek vast te houden kreeg ze een vreemd, warm, gonzend gevoel vlak onder haar huid. Het was bijna alsof het boek tot leven kwam in haar handen.
Ze deed het snel open, in de veronderstelling dat ze een of andere stijve academische inhoudsopgave moest ontcijferen of een register achterin moest doorwerken voordat ze iets zou vinden wat ook maar in de verste verte iets met Daniël te maken had.
Ze kwam niet verder dan de titelpagina.
Aan de binnenkant van de kaft van het boek zat een foto in sepiatinten geplakt. Het was een heel oude foto in de stijl van een carte de visite, gedrukt op vergeeld papier. Onderaan had iemand in inkt helston 1854 geschreven.
Er joeg een warmtescheut over haar huid. Ze rukte haar zwarte trui over haar hoofd uit, maar had het in haar hemdje nog steeds warm.
In haar hoofd weerklonk hol de herinnering aan Daniëls stem. Ik blijf voor altijd leven, had hij gezegd. Jij komt elke zeventien jaar terug. Je wordt verliefd op me, en ik op jou. En dat wordt jouw dood.
Haar hoofd bonkte.
Je bent mijn grote liefde, Lucinda. Jij betekent alles voor me.
Ze ging met haar vingers langs de randen van de foto die in het boek geplakt zat. De vader van Luce, de aspirant-fotografiegoeroe, zou zich erover hebben verbaasd dat de foto zo goed bewaard was gebleven en hebben bedacht hoeveel geld die wel waard zou zijn.
Luce had daarentegen alleen oog voor de mensen die erop stonden. Want dit sloeg helemaal nergens op, tenzij elk woord dat Daniël gesproken had, waar was geweest.
Een jonge man met kort licht haar en nog lichtere ogen poseerde elegant in een goed gesneden zwarte jas. Door zijn geheven kin en geprononceerde jukbeenderen werd zijn fraaie uitdossing nog gedistingeerder, maar toen Luce naar zijn lippen keek, schrok ze zich dood. De vorm van zijn glimlach, gecombineerd met de blik in die ogen… alles bij elkaar was het een uitdrukking die Luce de afgelopen paar weken in al haar dromen had gezien. En de afgelopen paar dagen in levenden lijve.
Deze man leek als twee druppels water op Daniël. De Daniël die net tegen haar had gezegd dat hij van haar hield – en dat ze al tientallen keren was gereïncarneerd. De Daniël die ook nog een heleboel andere dingen had gezegd die Luce niet wilde horen, waarna ze was weggerend. De Daniël die ze onder de perzikbomen op de begraafplaats in de steek had gelaten.
Het had natuurlijk gewoon een opvallende gelijkenis kunnen zijn. Een of ander ver familielid, de schrijver van het boek misschien wel, die al zijn genen stuk voor stuk door de stamboom heen linea recta naar Daniël had laten stromen.
Behalve dan dat de jonge man op de foto naast een jonge vrouw stond die haar griezelig bekend voorkwam.
Luce hield het boek op een paar centimeter afstand van haar gezicht en tuurde naar de vrouw. Ze had een zwartzijden baljurk met ruches aan die tot aan haar middel strak zat en daaronder in brede zwarte banen uitwaaierde. Om haar handen zaten zwarte mitaines met veters, die haar witte vingers bloot lieten. Haar lippen weken in een ontspannen glimlach uiteen, en daartussen waren haar kleine tanden zichtbaar. Ze had een gave huid, een paar tinten lichter dan die van de man. Diepliggende ogen omgeven door volle wimpers. Een bos zwart haar dat in zware golven tot op haar middel hing.
Het duurde even voor Luce weer wist hoe ze moest ademhalen, maar zelfs toen kon ze haar ingespannen turende ogen niet van het boek losmaken. Die vrouw op de foto…
Óf Luce had gelijk gehad en haar herinnering aan Daniël stamde van een vergeten bezoekje aan een winkelcentrum in Savannah, waar ze bij een nostalgische fotowinkel verkleed hadden geposeerd voor een stel prullerige kiekjes, die ze zich ook niet meer kon herinneren – óf Daniël had de waarheid gesproken.
Luce en Daniël kenden elkaar.
Uit een wel heel andere tijd.
De adem stokte haar in de keel. Haar hele leven werd op de woelige baren van haar gedachten heen en weer geslingerd. Alles kwam op losse schroeven te staan: de griezelige donkere schaduwen die haar achternazaten, de gruwelijke dood van Trevor, de dromen…
Ze moest Penn zien te vinden. Als iemand een uitleg kon bedenken voor zo’n onmogelijk toeval, dan was het Penn wel. Met het raadselachtige oude boek onder haar arm ging Luce haar kamer uit en holde naar de bibliotheek.
De bibliotheek was leeg en het was er warm, maar de hoge plafonds en de eindeloze rijen boeken maakten Luce op de een of andere manier nerveus. Ze liep snel langs de nieuwe balie, die er nog steriel en ongebruikt uitzag. Ze passeerde de enorme ongebruikte kaartenbakken en de eindeloze afdeling met naslagwerken, tot ze bij de lange tafels van het groepsstudiegedeelte kwam.
Daar trof Luce niet Penn, maar Arriane aan, die met Roland een partijtje zat te schaken. Ze had haar voeten op tafel gelegd en droeg een conducteurspet met strepen. Ze had haar haar onder de pet gestopt, en Luce zag weer – voor het eerst sinds de ochtend dat ze Arrianes haar had geknipt – het glanzende, gemarmerde litteken in haar nek.
Arriane ging helemaal op in het spel. Terwijl ze haar volgende zet zat te bedenken wipte er tussen haar lippen een chocoladesigaar op en neer. Roland had zijn dreadlocks in twee vlezige knotten boven op zijn kruin gedraaid. Hij keek Arriane argwanend aan en tikte met zijn pink tegen een van zijn pionnen.
‘Schaakmat, kreng,’ zei Arriane triomfantelijk, en ze gooide Rolands koning omver, net op het moment dat Luce met een schok voor hun tafel tot stilstand kwam. ‘Lululucinda,’ zong ze, en ze keek op. ‘Je hebt je voor me verscholen gehouden.’
‘Niet waar.’
‘En wat ik niet allemaal over je heb gehóórd,’ zei Arriane, waardoor Roland zijn hoofd aandachtig schuin hield. ‘Pikant! Dus zítten jij, en voor de draad ermee. En wel nu meteen.’
Luce drukte het boek tegen haar borst. Ze wilde helemaal niet gaan zitten. Ze wilde de bibliotheek door rennen op zoek naar Penn. Ze kon geen gezellig praatje met Arriane maken, zeker niet waar Roland bij was, die zijn spullen van de stoel naast zich haalde.
‘Kom zitten,’ zei Roland.
Luce liet zich met tegenzin op de rand van de stoel zakken. Ze bleef maar een paar minuutjes. Ze had Arriane inderdaad een paar dagen niet gezien, en onder normale omstandigheden zou ze het bizarre gedrag van het meisje gemist hebben.
Maar dit waren bij lange na geen normale omstandigheden, en Luce kon alleen maar aan die foto denken.
‘Aangezien ik Roland net alle hoeken van het schaakbord heb laten zien, kunnen we wel een nieuw spelletje doen. Wat dacht je van “wie heeft er laatst een compromitterende foto van Luce gezien”?’ zei Arriane, terwijl ze haar armen over elkaar op tafel legde.
‘Hoezo?’ Luce deinsde geschrokken achteruit. Ze drukte haar hand stevig om de kaft van het boek, en ze wist zeker dat de spanning op haar gezicht haar verried. Ze had het nooit mee hiernaartoe moeten nemen.
‘Je mag drie keer raden,’ zei Arriane, terwijl ze met haar ogen rolde. ‘Molly heeft een foto van je gemaakt toen je gisteren na de les in een grote zwarte auto stapte.’
‘O,’ zuchtte Luce.
‘Ze wilde het nog tegen Randy gaan zeggen,’ ging Arriane verder. ‘Maar daar heb ik een stokje voor gestoken. Mm-mm.’ Ze knipte met haar vingers. ‘Goed, vertel dan nu maar eens, bij wijze van bedankje: smokkelen ze je soms van de campus om een psychiater te bezoeken?’ Ze liet haar stem tot fluistertoon dalen en trommelde met haar nagels op het tafelblad. ‘Of heb je een minnaar?’
Luce keek even naar Roland, die haar doordringend zat aan te kijken.
‘Geen van beide,’ zei ze. ‘Ik ben alleen weggegaan om even met Cam te praten. Dat is niet bepaald…’
‘Bingo! Betalen, Arri,’ zei Roland met een grijns. ‘Ik krijg tien dollar van je.’
Luce’ mond zakte open.
Arriane gaf een klopje op haar hand. ‘Niks bijzonders, we hebben gewoon een weddenschap afgesloten om het leuk te houden. Ik ging ervan uit dat je er met Daniël vandoor was. Roland zei dat het met Cam was. Ik ga nog eens failliet aan je, Luce. Dat bevalt me niks.’
‘Ik was ook met Daniël,’ zei Luce, die niet goed begreep waarom ze de behoefte had hen te corrigeren. Hadden ze nu echt niets beters te doen dan zich hier een beetje te zitten afvragen wat zij in haar vrije tijd deed?
‘O,’ zei Roland, en hij klonk teleurgesteld. ‘Het wordt ingewikkelder.’
‘Roland.’ Luce draaide zich naar hem om. ‘Ik moet je iets vragen.’
‘Zeg het eens.’ Hij haalde een opschrijfboekje en een pen uit zijn zwart-metwitte krijtstreepcolbertje. Hij hield de pen boven het papier, als een ober die een bestelling wil opnemen. ‘Wat wil je? Koffie? Alcohol? Het echte werk krijg ik alleen op vrijdag. Vieze blaadjes?’
‘Fligaren?’ probeerde Arriane, die langs de chocoladesigaar lispelde die ze in haar mond had.
‘Nee.’ Luce schudde haar hoofd. ‘Iets heel anders.’
‘Goed, een speciale bestelling. De catalogus ligt nog in mijn kamer.’ Roland haalde zijn schouders op. ‘Je kunt straks wel even langskomen…’
‘Je hoeft helemaal niets voor me te kopen. Ik wil je alleen…’ Ze slikte – al viel er niets te slikken. ‘Jij bent toch bevriend met Daniël, hè?’
Hij schokschouderde. ‘Ik heb geen hekel aan hem.’
‘Maar vertrouw je hem ook?’ vroeg ze. ‘Ik bedoel: als hij je iets zou vertellen wat heel vreemd klonk, hoe groot is dan de kans dat je hem zou geloven?’
Roland keek haar met samengeknepen ogen aan en leek even perplex, maar Arriane ging snel op de tafel zitten en zwaaide haar benen Luce’ kant uit. ‘Waar gaat het precies over?’
Luce stond op. ‘Laat maar zitten.’ Ze had er nooit over moeten beginnen. De hele wirwar van details was in één klap weer bij haar terug. Ze pakte het boek van de tafel. ‘Ik moet gaan,’ zei ze. ‘Sorry.’
Ze schoof haar stoel aan en liep weg. Haar benen voelden zwaar en sloom, en haar hoofd boordevol. Een zuchtje wind tilde het haar in haar nek op en haar hoofd schoot meteen alle kanten op, op zoek naar schaduwen. Niets. Alleen een open raam, heel hoog bij de steunbalken in het plafond van de bibliotheek. Gewoon een vogelnestje, weggestopt in de smalle open hoek van het raam. Luce keek nog een keer zoekend de bibliotheek door en kon haar ogen bijna niet geloven. Ze waren echt in geen velden of wegen te bekennen, geen inktzwarte slierten of huiveringwekkend grijze wolken die boven haar hoofd kolkten – maar Luce voelde wel duidelijk dat ze in de buurt waren, en ze kon hun zilte zwavelgeur bijna ruiken. Waar waren ze dan, als ze niet achter haar aan zaten? Ze had altijd gedacht dat ze het alleen op háár gemunt hadden. Ze had er nooit bij stilgestaan dat de schaduwen misschien ook wel eens ergens anders heen gingen, dat ze andere dingen deden – andere mensen kwelden. Zag Daniël ze soms ook?
Toen Luce de hoek om ging naar de werkplekken waar de computers stonden, achter in de bibliotheek, in de hoop dat ze daar Penn zou vinden, liep ze tegen juffrouw Sophia op. Ze wankelden allebei, en juffrouw Sophia pakte Luce beet om haar op de been te houden. Ze had een modieuze spijkerbroek en een lange witte bloes aan, met een rood vestje met kraaltjes om haar schouders geknoopt. Haar metallic groene bril hing aan een kleurig kralensnoer om haar hals. Het verbaasde Luce dat ze haar zo stevig vastgreep.
‘Neem me niet kwalijk,’ mompelde Luce.
‘Hoezo, Lucinda? Wat is er aan de hand?’ Juffrouw Sophia drukte haar hand tegen Luce’ voorhoofd. Luce rook de babypoeder aan haar handen. ‘Je ziet er niet best uit.’
Luce slikte en dwong zich om vooral niet in tranen uit te barsten, enkel en alleen omdat de vriendelijke bibliothecaresse medelijden met haar had. ‘Ik voel me ook niet goed.’
‘Ik wist het wel,’ zei juffrouw Sophia. ‘Je was vandaag niet in de les en gisteren niet op de loungeavond. Moet je niet even naar de dokter? Als mijn ehbo-doos niet was verbrand laatst, had ik nu ter plekke je temperatuur opgenomen.’
‘O, nou, ik weet niet, hoor.’ Luce stak het boek voor zich uit en overwoog om juffrouw Sophia alles te vertellen, te beginnen bij het begin… maar wanneer was dat?
Alleen hoefde dat niet. Juffrouw Sophia wierp één blik op het boek, zuchtte en keek Luce toen veelbetekenend aan. ‘Dus je hebt het eindelijk gevonden? Kom, we moeten even praten.’
Zelfs de bibliothecaresse wist meer over Luce’ leven dan zijzelf. Of levens? Ze begreep niet wat dit allemaal te betekenen had, of hoe het überhaupt kón.
Ze liep achter juffrouw Sophia aan naar een tafel achter in het studiegedeelte. Ze kon Arriane en Roland nog steeds uit haar ooghoek zien, maar ze waren in elk geval buiten gehoorsafstand.
‘Hoe ben je hieraan gekomen?’ vroeg juffrouw Sophia, en ze gaf Luce een klopje op haar hand en zette haar bril op. Haar donkere parelachtige oogjes fonkelden achter de dubbelfocusglazen. ‘Wees maar niet bang. Je zit echt niet in de problemen, hoor, kind.’
‘Ik weet het niet. Penn en ik hadden ernaar gezocht. Heel stom. We dachten dat de schrijver misschien familie was van Daniël, maar we wisten het niet zeker. Elke keer dat we ernaar zochten, leek het wel of het net was uitgeleend. Toen ik gisteravond op mijn kamer kwam, had Penn het daar neergelegd…’
‘Dus Pennyweather is ook op de hoogte van de inhoud?’
‘Dat weet ik niet,’ zei Luce hoofdschuddend. Ze voelde dat ze onsamenhangend begon te praten, maar kon toch haar mond niet houden. Juffrouw Sophia was net de coole, malle oma die Luce nooit had gehad. Haar eigen oma vond naar de supermarkt gaan al echt serieus winkelen. Bovendien was het fijn om met iemand te kunnen praten. ‘Ik heb haar nog niet kunnen vinden, want ik was met Daniël, en meestal doet die heel vreemd, maar gisteravond heeft hij me gekust en toen zijn we tot heel laat buiten gebleven…’
‘Neem me niet kwalijk, liefje,’ zei juffrouw Sophia een beetje te luid, ‘maar zei je nou net dat Daniël Grigori je heeft gekust?’
Luce sloeg haar beide handen voor haar mond. Ze kon gewoonweg niet geloven dat ze dat net aan juffrouw Sophia had verteld. Ze was echt de weg kwijt. ‘Neemt u me niet kwalijk, dat is totaal niet relevant. Wat gênant. Ik weet niet waarom ik dat net zei.’ Ze wapperde haar gloeiende wangen koelte toe.
Het was al te laat. Vanaf de andere kant van het studiegedeelte bulderde Arriane tegen Luce: ‘Fijn dat je míj dat ook even verteld hebt!’ Haar gezicht stond verbijsterd.
Maar juffrouw Sophia riep Luce meteen weer bij de les door het boek uit haar handen te pakken. ‘Een kus tussen Daniël en jou is niet alleen niet relevant, liefje, maar het is meestal onmogelijk.’ Ze streek over haar kin en keek omhoog naar het plafond. ‘Dit betekent… nou ja, dit zou kunnen betekenen…’
Juffrouw Sophia liet haar vingers door het boek vliegen en ging met een wonderbaarlijke snelheid de pagina’s langs.
‘Hoe bedoelt u “meestal”?’ Luce had zich nog nooit zo buiten haar eigen leven gesloten gevoeld.
‘Vergeet die kus.’ Juffrouw Sophia maakte een wuivend handgebaar naar Luce, waar ze niet op bedacht was. ‘Dat is nog maar een fractie. Die kus betekent niets, tenzij…’ Ze mompelde iets onverstaanbaars en ging weer verder met bladeren.
Wat wist juffrouw Sophia? Daniëls kus betekende juist alles. Luce keek bedenkelijk toe hoe de vingers van juffrouw Sophia voort vlogen, tot haar oog op iets op een van de bladzijden viel.
‘Ga eens terug,’ zei Luce, en ze legde haar hand op die van juffrouw Sophia om haar te laten stoppen.
Juffrouw Sophia boog langzaam achterover en Luce sloeg de dunne, doorschijnende bladzijden om. Daar. Ze legde een hand tegen haar hart. In de kantlijn stonden allemaal tekeningetjes, in de zwartste inkt gemaakt. Heel snel getekend, maar wel met een elegante, verfijnde hand. Door iemand met talent. Luce ging met haar vingers over de tekeningen en bekeek ze eens goed. De stand van de schouder van een vrouw, van achteren gezien, haar haar in een lage knot opgestoken. Zachte blote knieën, over elkaar geslagen, die omhoog leidden naar een schimmige taille. Een lange, slanke pols die plaatsmaakte voor een open handpalm met daarin een grote, volle pioen.
Luce’ vingers begonnen te trillen. Ze kreeg een brok in haar keel. Ze wist niet waarom dit, van alles wat ze vandaag had gezien en gehoord, zo mooi was – zo tragisch ook – dat ze eindelijk moest huilen. De schouder, de knieën, de pols… ze waren allemaal van haar. En ze wist het zeker: ze waren allemaal door Daniëls hand getekend.
‘Lucinda.’ Juffrouw Sophia keek zenuwachtig en schoof haar stoel langzaam van de tafel weg. ‘Voel je… voel je je wel goed?’
‘O, Daniël,’ fluisterde Luce, en ze wilde niets liever dan weer bij hem zijn. Ze veegde een traan weg.
‘Hij is verdoemd, Lucinda,’ zei juffrouw Sophia met een verrassend kille stem. ‘Jullie zijn allebei verdoemd.’
Verdoemd. Daniël had het er ook over gehad dat hij verdoemd was. Dat was het woord dat hij voor dit alles gebruikt had. Maar hij had het wel over zichzelf gehad. Niet over haar.
‘Verdoemd?’ herhaalde Luce. Maar ze wilde niets meer horen. Ze wilde maar één ding, en dat was naar hem toe.
Juffrouw Sophia knipte vlak voor Luce’ gezicht met haar vingers. Luce keek haar langzaam en loom aan en glimlachte wezenloos.
‘Je bent nog steeds niet wakker,’ mompelde juffrouw Sophia. Ze deed het boek met een klap dicht, kreeg daarmee Luce’ aandacht en legde haar handen plat op tafel. ‘Heeft hij je iets gezegd? Na die kus bijvoorbeeld?’
‘Hij heeft gezegd…’ begon Luce. ‘Het klinkt heel bizar.’
‘Dat is vaak zo met die dingen.’
‘Hij zei dat wij… dat wij een soort noodlottige geliefden zijn.’ Luce sloot haar ogen en dacht aan zijn lange opsomming over hun vorige levens. Aanvankelijk had ze het een heel vreemde gedachte gevonden, maar nu ze eraan begon te wennen, vond ze het misschien wel het meest romantische dat er op de wereld ooit was gebeurd. ‘Hij had het over alle keren dat we verliefd op elkaar zijn geworden, in Rio, Jeruzalem, op Tahiti…’
‘Dat klinkt inderdaad vrij bizar,’ zei juffrouw Sophia. ‘Maar je gelooft hem toch zeker niet?’
‘Aanvankelijk niet, nee,’ zei Luce, en ze dacht aan hun verhitte ruzie onder de perzikboom. ‘Hij begon over de bijbel, en dan luister ik intuïtief al niet meer…’ Ze beet op haar tong. ‘Dat is niet beledigend bedoeld, hoor. Ik vind uw lessen echt heel interessant.’
‘Zo vat ik het ook niet op. Rond jouw leeftijd keren mensen zich vaak af van de godsdienst waarmee ze zijn opgevoed. Dat is niets nieuws, Lucinda.’
‘O.’ Luce liet haar knokkels kraken. ‘Maar ik ben niet godsdienstig opgevoed. Mijn ouders geloofden er niet in, dus…’
‘Iedereen gelooft wel ergens in. Je bent toch zeker wel gedoopt?’
‘Als u het zwembad dat daar onder de kerkbanken is aangelegd niet meetelt, niet, nee,’ zei Luce verlegen, en ze wees met haar duim in de richting van het sportcomplex van Zwaard & Kruis.
Tuurlijk, ze vierden Kerstmis, ze was een handjevol keren naar de kerk geweest, en zelfs toen zij en iedereen om haar heen doodongelukkig werden van haar leven, had ze nog steeds het volste vertrouwen dat er daarboven iemand of iets was wat het waard was om in te geloven. Dat was voor haar altijd genoeg geweest.
Ze hoorde een hard gekletter aan de andere kant van de zaal. Ze keek op en zag dat Roland van zijn stoel was gevallen. Toen ze net nog naar hem had gekeken, had hij achterover op zijn stoel geleund, op twee poten balancerend, en nu zag het ernaar uit dat de zwaartekracht toch nog gewonnen had.
Hij kwam wankel overeind en Arriane schoot toe om hem te helpen. Ze keek even naar Luce en zwaaide haastig. ‘Niks aan de hand!’ riep ze opgewekt. ‘Sta op!’ fluisterde ze verstaanbaar tegen Roland.
Juffrouw Sophia zat doodstil met haar handen onder tafel op haar schoot. Ze schraapte haar keel een paar keer, bladerde terug naar de titelpagina en ging met haar vingers over de foto. ‘Heeft hij verder nog iets gezegd? Weet je wie Daniël is?’ vroeg ze toen.
Luce ging langzaam kaarsrecht op haar stoel zitten en vroeg: ‘Weet u dat dan wel?’
De bibliothecaresse verstijfde. ‘Ik bestudeer dit soort dingen. Ik ben academisch geschoold. Ik raak niet verstrikt in triviale liefdesaangelegenheden.’
Die woorden gebruikte ze – maar alles wees er voor Luce op, van de kloppende ader in haar hals tot de bijna onmerkbare lichte glans van het zweet dat op haar voorhoofd parelde, dat het antwoord op haar vraag ‘ja’ luidde.
Boven hun hoofd sloeg de reusachtige zwarte antieke klok elf uur. De kleine wijzer trilde van de inspanning die het kostte om een plaats op te schuiven, en het hele geval galmde zo lang dat hun gesprek erdoor onderbroken werd. Het was Luce nog nooit eerder opgevallen dat die klok zo luid sloeg. Nu bezorgde elke slag haar een pijnscheut. Ze was al veel te lang bij Daniël weg.
‘Daniël dacht…’ begon Luce. ‘Toen we gisteravond voor het eerst kusten, dacht hij dat ik zou doodgaan.’ Juffrouw Sophia keek bij lange na niet zo verbaasd als Luce graag van haar had gezien. Luce liet haar knokkels kraken. ‘Maar dat slaat toch nergens op? Ik was niet van plan ergens naartoe te gaan.’
Juffrouw Sophia zette haar dubbelfocusbril af en wreef in haar oogjes. ‘Voorlopig niet, nee.’
‘O god,’ fluisterde Luce, en ze voelde diezelfde angst over zich heen spoelen die haar op de begraafplaats bij Daniël weg had doen lopen. Maar waarom? Hij hield nog iets voor haar achter – iets waarvan ze wist dat het de macht had om haar hetzij veel banger, hetzij veel minder bang te maken. Iets wat ze zelf al wist, maar gewoonweg niet kon geloven. Ze zou het pas kunnen geloven als ze zijn gezicht weer zag.
Het boek lag nog steeds opengeslagen bij de foto. Zo ondersteboven gezien zag de glimlach van Daniël er bezorgd uit, alsof hij wist – zoals naar zijn zeggen altijd het geval was – wat er stond te gebeuren. Ze kon zich niet voorstellen wat hij op dit moment moest doormaken. Dat hij openheid van zaken had gegeven over de griezelige geschiedenis die zij samen hadden, om vervolgens door haar volledig terzijde geschoven te worden. Ze moest naar hem toe.
Ze sloeg het boek dicht en stak het weer onder haar arm. Toen stond ze op en schoof haar stoel aan.
‘Waar ga je naartoe?’ vroeg juffrouw Sophia zenuwachtig.
‘Daniël zoeken.’
‘Ik ga met je mee.’
‘Nee.’ Luce schudde haar hoofd, want ze zag al voor zich dat ze met de bibliothecaresse op haar hielen Daniël in haar armen sloot. ‘Dat hoeft niet. Echt niet.’
Juffrouw Sophia bukte zich om een dubbele knoop in de veters van haar stevige schoenen te leggen en was een en al zakelijkheid. Ze kwam overeind en legde een hand op Luce’ schouder.
‘Geloof mij nou maar,’ zei ze. ‘Ik moet wél mee. Zwaard & Kruis heeft zijn reputatie hoog te houden. Je dacht toch niet dat we onze leerlingen zomaar’s avonds los rond lieten lopen, hè?’
Luce vertelde juffrouw Sophia maar niet over haar escapade buiten de schoolpoorten van laatst. Ze kreunde inwendig. Wel ja, neem het hele leerlingencorps mee, zodat iedereen van het drama kan meegenieten. Molly kon foto’s maken, Cam kon weer een vechtpartij uitlokken. Ze konden hier ter plekke wel beginnen en Arriane en Roland meenemen – die, zo realiseerde ze zich tot haar schrik, al verdwenen waren.
Juffrouw Sophia was, met een boek in haar hand, al vertrokken in de richting van de uitgang. Luce moest hollen om haar in te halen. Ze rende langs de kaartenbakken, het verschroeide Perzische tapijt bij de balie voorin en langs de vitrines met relikwieën uit de Burgeroorlog op de afdeling speciale collecties in de oostvleugel, waar ze de allereerste avond dat ze hier was Daniël tekeningen van de begraafplaats had zien maken.
Ze liepen naar buiten, de vochtige avondlucht in. Er trok een wolk langs de maan en de campus zonk weg in inktzwarte duisternis. Op dat moment voelde Luce zich, alsof er een kompas in haar hand was gelegd, naar de schaduwen toe getrokken worden. Ze wist precies waar ze waren. Niet in de bibliotheek, maar ook niet erg ver weg.
Ze kon ze nog niet zien, maar ze voelde ze wel al, en dat was nog veel erger. Er trok een akelige, verterende jeuk over haar huid, die als een zuur in haar botten en bloed trok. Ze dijden uit, ze klonterden samen en zorgden ervoor dat het op de begraafplaats – en nog verder – naar zwavel ging stinken. Ze waren nu veel groter. Het leek wel of alle lucht op de campus bezoedeld was met hun vervloekte verrottingsstank.
‘Waar is Daniël?’ vroeg juffrouw Sophia. Luce realiseerde zich dat de bibliothecaresse misschien wel het een en ander over het verleden wist, maar dat ze zich blijkbaar niet bewust was van de schaduwen. Daardoor voelde Luce zich doodsbang en alleen, en verantwoordelijk voor wat er verder stond te gebeuren.
‘Ik weet het niet,’ zei ze, en ze had het gevoel alsof ze in de zware, moerasachtige avondlucht niet genoeg zuurstof kreeg. Ze wilde niet de woorden uitspreken die hen dichter bij – veel te dicht bij – alles zouden brengen waar ze zo bang voor was. Maar ze móést naar Daniël toe. ‘Ik heb hem voor het laatst op de begraafplaats gezien.’
Ze liepen op een drafje de campus over, en ontweken de modderpoelen die er nog van de stortbui van de dag ervoor lagen. In het gebouw met de kamers van de leerlingen, rechts van hen, brandden maar een paar lichten. Door een van de getraliede ramen zag Luce een meisje dat ze nauwelijks kende over een boek gebogen zitten. Ze zaten’s ochtends bij elkaar in de klas. Het was een stoer uitziend meisje met een piercing in haar neustussenschot en een heel zacht niesje – maar Luce had haar nog nooit horen praten. Ze had geen idee of ze ongelukkig was of juist van het leven genoot. Op dat moment vroeg Luce zich af of ze van plaats kon ruilen met dit meisje – dat zich nooit zorgen hoefde te maken over een vorig leven, of over apocalyptische schaduwen, of over twee onschuldige jongens die door haar toedoen gestorven waren. Zou ze het doen?
Daniëls gezicht verscheen voor haar ogen – zoals het die ochtend, toen hij haar naar huis had gedragen, in paars licht had gebaad. Zijn glanzende goudblonde haar. Zijn tedere, begrijpende ogen. Zoals één aanraking van zijn lippen haar ver weg voerde van welke duisternis dan ook. Voor hem had ze dit allemaal doorgemaakt, en meer dan dat.
Wist ze maar hoeveel haar nog te wachten stond.
Juffrouw Sophia en zij holden verder, langs de krakende tribune die het grasveld in het midden omlijstte, en daarna langs het voetbalveld. Juffrouw Sophia had een prima conditie. Als de vrouw niet een paar stappen voor haar had gelopen, had Luce zich zorgen gemaakt over hun tempo.
Luce bleef wat achter. Haar angst om de schaduwen tegen te komen was als een soort tegenwind op orkaankracht die haar afremde. Maar toch ging ze door. Een allesoverweldigende misselijkheid vertelde haar dat ze nog maar een glimp had opgevangen van datgene waar de duistere dingen toe in staat waren.
Bij de poort van de begraafplaats bleven ze staan. Luce beefde en sloeg haar armen om zichzelf heen in een mislukte poging om dat te verbergen. Er stond een meisje met haar rug naar hen toe naar de begraafplaats beneden hen te kijken.
‘Penn!’ riep Luce, dolblij om haar vriendin te zien.
Toen Penn zich naar hen omdraaide, stond haar gezicht asgrauw. Ze had een zwart windjack aan, ondanks de warmte, en haar bril was beslagen van de vochtigheid. Ze beefde net zo erg als Luce.
Luce slaakte een kreetje. ‘Wat is er gebeurd?’
‘Ik kwam je zoeken,’ zei Penn, ‘maar toen kwam een groepje van de andere leerlingen deze kant op gerend. Ze zijn daarnaartoe gegaan.’ Ze wees naar de hekken. ‘Maar ik d-d-durfde niet.’
‘Wat is er?’ vroeg Luce. ‘Wat is er daarbeneden?’
Terwijl ze het vroeg wist ze al één ding dat daar beneden was – een ding dat Penn nooit zou kunnen zien. De klonterende zwarte schaduw lokte Luce, en Luce alleen, ernaartoe.
Penn knipperde razendsnel met haar ogen. Ze zag er doodsbenauwd uit. ‘Ik weet het niet,’ zei ze toen maar. ‘Ik dacht aanvankelijk dat het vuurwerk was. Maar er vloog uiteindelijk niks de lucht in.’ Ze huiverde. ‘Er gaat iets ergs gebeuren. Ik weet alleen niet wat.’
Luce haalde diep adem, kreeg een vlaag zwavel binnen en hoestte. ‘Hoezo, Penn? Hoe weet je dat?’
Penn wees naar de diepe kom in het midden van de begraafplaats, en haar hand beefde. ‘Zie je dat daar?’ vroeg ze. ‘Er flakkert daarbeneden iets.’