Luce stormde de met tl-buizen verlichte hal van de Zwaard & Kruis-school tien minuten later binnen dan had gemoeten. Een stevig gebouwde begeleider met rode wangen en een klembord onder een ijzeren biceps gestoken stond al aanwijzingen te geven, en dat betekende dat Luce al achterliep.
‘Dus onthoud goed, het is: rood, recept en rust,’ blafte de begeleider tegen een groepje van drie andere leerlingen die allemaal met hun rug naar Luce toe stonden. ‘Als je die basisregels goed onthoudt, kan er niks verkeerd gaan.’
Luce glipte snel naar binnen en ging achter het groepje staan. Ze probeerde er nog steeds achter te komen of ze de gigantische stapel formulieren goed had ingevuld, of deze gids met zijn kaalgeschoren hoofd die nu voor hen stond een man of een vrouw was, of iemand haar met die reusachtige weekendtas zou helpen en of haar ouders haar geliefde Plymouth Fury van de hand zouden doen zodra ze weer thuis waren nadat ze haar hierheen hadden gebracht. Ze hadden de hele zomer al lopen dreigen dat ze de auto zouden verkopen, en nu hadden ze een reden waar zelfs Luce niets tegen in kon brengen: op de nieuwe school van Luce mocht niemand een auto hebben. Haar nieuwe tuchtschool, wel te verstaan.
Ze moest nog steeds aan die benaming wennen.
‘Zou u dat, eh, zou u dat even kunnen herhalen?’ vroeg ze aan de begeleider. ‘Wat was het ook alweer, rood…?’
‘Kijk nou eens wat er binnen is komen waaien,’ zei de begeleider op luide toon, en hij ging toen langzaam articulerend verder: ‘Recept. Als je een van de leerlingen bent die medicijnen gebruiken, moet je hier zijn om je recepten te halen, gezond te blijven, te ademen enzovoort.’ Een vrouw, besloot Luce, terwijl ze de begeleider nog eens goed bekeek. Geen enkele man was zo vals dat hij dat soort dingen allemaal op mierzoete toon uit zijn mond kreeg.
‘Begrepen.’ Luce voelde haar maag omhoogkomen. ‘Recept.’
Ze gebruikte al jaren geen medicijnen meer. Na het ongeluk van afgelopen zomer had dokter Sanford, haar specialist in Hopkinton – en de reden waarom haar ouders haar helemaal in New Hampshire naar kostschool hadden gestuurd –, overwogen om haar toch maar weer iets voor te schrijven. Ze had hem er uiteindelijk van weten te overtuigen dat ze zogenaamd stabiel was, maar ze had een maand langer in analyse moeten blijven om maar niet weer aan die vreselijke antipsychotica te hoeven.
Dat was dan ook de reden waarom ze zich ruim een maand nadat het schooljaar was begonnen pas had gemeld voor haar laatste jaar op Zwaard & Kruis. Het was al erg genoeg dat ze een nieuwe leerling was, en Luce had zich er heel zenuwachtig over gemaakt dat ze plompverloren met lessen moest beginnen waarin verder iedereen zijn draai al had gevonden. Maar als ze deze rondleiding moest geloven, was ze niet de enige nieuwe leerling die vandaag was aangekomen.
Ze gluurde even naar de andere drie leerlingen die in een halve kring om haar heen stonden. Op haar vorige school, de Dover Prep, had ze tijdens de rondleiding over de campus op haar eerste dag haar beste vriendin Callie leren kennen. Op een campus waar alle andere leerlingen zo’n beetje samen waren opgevoed, was het al genoeg dat Luce en Callie de enigen waren die hier zonder familieconnecties zaten. Maar de twee meisjes hadden al snel door dat ze precies dezelfde voorliefde voor precies dezelfde oude films hadden, vooral als Albert Finney erin meespeelde. Nadat ze er in hun eerste jaar, terwijl ze naar Two for the Road zaten te kijken, achter waren gekomen dat ze geen van beiden popcorn konden maken zonder dat het brandalarm afging, waren Callie en Luce niet van elkaars zijde geweken. Tot… tot het niet anders kon.
Vandaag stonden er twee jongens en een meisje naast Luce. Het meisje was vrij doorsnee: blond en knap zoals in een shampooreclame, met gemanicuurde nagels in dezelfde kleur pastelroze als haar plastic multomap.
‘Ik heet Gabbe,’ zei ze zangerig, en ze wierp Luce een brede glimlach toe die net zo snel verdween als hij opgekomen was, nog voordat Luce zelf kon zeggen hoe ze heette. De tanende belangstelling van het meisje deed haar meer aan een zuidelijke versie van de meisjes op Dover denken dan aan iemand die ze op Zwaard & Kruis had verwacht. Luce wist niet goed of dit nu een hele geruststelling was of niet – net zomin als ze zich kon voorstellen wat een meisje dat er zo uitzag op een tuchtschool deed.
Rechts van Luce stond een jongen met kort bruin haar, bruine ogen en een neus bezaaid met sproeten. Maar dat hij haar niet eens durfde aan te kijken en aan een dwangnagel op zijn duim bleef plukken, gaf Luce de indruk dat hij er, net als zij, waarschijnlijk nog niet over uit kon dat hij hier nu was.
De jongen links van haar paste daarentegen een beetje te goed in het beeld dat Luce van deze school had. Hij was lang en mager, had een dj-tas over zijn schouder hangen, rommelig zwart haar en grote diepliggende groene ogen. Hij had volle lippen, van een natuurlijke kleur roze waar de meeste meisjes een moord voor zouden doen. In zijn nek zag ze een zwarte tatoeage in de vorm van een stralende zon die bijna op zijn lichte huid leek op te gloeien en die achter de rand van zijn zwarte T-shirt opkwam.
In tegenstelling tot de andere twee draaide deze jongen zich om om haar aan te kijken. Hij hield haar blik vast en liet die niet los. Zijn mond was een strakke streep, maar zijn ogen waren warm en levendig. Hij stond doodstil als een standbeeld en staarde haar aan, waardoor Luce ook het gevoel kreeg alsof ze aan de grond genageld stond. Ze hield haar adem in. Die ogen waren intens en aantrekkelijk, en ook wel een beetje ontwapenend, ja.
Met wat luidruchtige keelschraapgeluiden onderbrak de begeleider de hypnotiserende blik van de jongen. Luce bloosde en deed net alsof ze het heel druk had met op haar hoofd krabben.
‘Degenen die het inmiddels wel begrepen hebben, mogen wat mij betreft gaan, maar wel nadat jullie je gevaarlijke spullen hebben afgegeven.’ De begeleider gebaarde naar een grote kartonnen doos met daarboven een bordje waarop in grote zwarte letters verboden spullen stond. ‘En als ik “mogen gaan” zeg, Todd’ – hierbij kneep ze in de schouder van de jongen met de sproeten, waardoor hij opschrok –, ‘bedoel ik naar de gymzaal, waar jullie kennis kunnen maken met de mentor die jullie is toegewezen. En jij’ – hierbij wees ze naar Luce –, ‘gevaarlijke spullen inleveren en hier bij me blijven.’
Ze schuifelden alle vier naar de doos toe en Luce zag tot haar grote verbazing dat de andere leerlingen hun zakken begonnen te legen. Het meisje haalde een roze Zwitsers zakmes van acht centimeter lang tevoorschijn. De jongen met de groene ogen gooide schoorvoetend een spuitbus met verf en een stanleymes in de doos. Zelfs de ongelukkige jongen deed afstand van een paar doosjes lucifers en een klein flesje aanstekervloeistof. Luce voelde zich bijna stom dat ze zelf niet iets gevaarlijks had verstopt, maar toen ze zag dat de andere kinderen hun mobiele telefoon uit hun zak opdiepten en die ook in de doos gooiden, hapte ze naar adem.
Ze boog zich naar voren om het bordje met verboden spullen wat beter te kunnen lezen en zag dat mobiele telefoons, piepers en alle zend- en ontvangstapparatuur strikt verboden waren. Het was al erg genoeg dat ze hier geen eigen auto mocht hebben! Luce klemde een zweterige hand om de mobiele telefoon die in haar zak zat – haar enige contact met de buitenwereld. Toen de begeleider zag hoe ze keek, kreeg Luce een paar snelle tikjes tegen haar wang. ‘Niet flauwvallen waar ik bij sta, meid, want ik krijg niet genoeg betaald om ook nog te reanimeren. Bovendien mag je één keer per week in de hal telefoneren.’
Één keer telefoneren… één keer per week? Maar…
Ze keek nog één keer omlaag naar haar telefoon en zag dat ze twee nieuwe sms’jes had ontvangen. Het was niet uitgesloten dat dit haar laatste twee sms’jes waren. Het eerste was van Callie.
Bel me meteen! Ik heb hem de hele nacht aanstaan, dus spuien maar. En denk aan de mantra die ik je heb gegeven. Je overleeft het wel! Trouwens, voor wat het waard is, volgens mij is iedereen helemaal vergeten dat…
Callie was zoals gewoonlijk zo lang doorgegaan dat het klotetelefoontje van Luce het bericht na vier regels al had afgebroken. Op een bepaalde manier was Luce bijna opgelucht. Ze wilde niet lezen dat iedereen van haar oude school al was vergeten wat er met haar was gebeurd, wat ze gedaan had dat ze hier terecht was gekomen.
Ze zuchtte en scrolde omlaag naar haar tweede bericht. Dat was van haar moeder, die een paar weken geleden pas de smaak van het sms’en te pakken had gekregen en die vast niet had geweten van dat ene telefoontje per week, anders had ze haar dochter hier nooit achtergelaten. Toch?
Schatje, we denken de hele tijd aan je. Lief zijn en zorg dat je genoeg eiwitten binnenkrijgt. We bellen zo snel mogelijk. Liefs, M&P
Luce realiseerde zich met een zucht dat haar ouders het geweten moesten hebben. Hoe moest je anders die vertrokken gezichten verklaren toen ze hen vanochtend bij de schoolpoort met haar grote weekendtas in haar hand had uitgezwaaid? Bij het ontbijt had ze nog geprobeerd om een grapje te maken over dat ze nu eindelijk dat vreselijke New Englandse accent kwijtraakte dat ze op Dover had opgedaan, maar er had bij haar ouders nog geen lachje af gekund. Ze had gedacht dat ze nog steeds boos op haar waren. Haar ouders schreeuwden nooit tegen haar, en dat betekende dat ze, als Luce er echt een potje van had gemaakt, gewoon als vanouds tegen haar zwegen. Nu begreep ze dat vreemde gedrag van vanochtend wel: haar ouders rouwden toen al om het contact met hun enige dochter dat ze nu echt kwijtraakten.
‘We wachten nog op één persoon,’ zei de begeleider zangerig. ‘Ik ben benieuwd wie dat is.’ Luce’ aandacht was in één keer terug bij de Gevaarlijke Doos, die nu uitpuilde van smokkelwaar die zij niet eens kon thuisbrengen. Ze voelde de groene ogen van de jongen met het donkere haar op haar rusten. Ze keek op en zag dat iederéén keek. Zij was aan de beurt. Ze deed haar ogen dicht en opende langzaam haar vingers, liet haar telefoon uit haar hand glijden en met een verdrietige ‘plof’ boven op de berg vallen. Het geluid gaf haar het gevoel dat ze door alles en iedereen verlaten was.
Todd en de vrouwelijke robot Gabbe liepen zonder zelfs maar Luce’ kant op te kijken naar de deur, maar de derde jongen draaide zich om naar de begeleider.
‘Ik praat haar wel bij,’ zei hij met een knikje naar Luce.
‘Dat is niet afgesproken,’ antwoordde de begeleider automatisch, alsof ze deze dialoog al had verwacht. ‘Jij bent wederom een nieuwe leerling, en dat wil zeggen: met de beperkingen van een nieuwe leerling. Je bent weer terug bij af. Ik weet dat dat je niet zint, maar dan had je maar twee keer moeten nadenken voordat je je parool brak.’
De jongen stond er roerloos en uitdrukkingsloos bij, en de begeleider trok Luce – die bij het woord ‘parool’ helemaal was verstijfd – mee naar de andere kant van een gang met vergeelde verf op de muren.
‘Doorlopen,’ zei ze alsof er niets was gebeurd. ‘De kamers.’ Ze wees naar buiten, naar het op het westen gerichte raam van een gebouw van B2-blokken in de verte. Luce zag Gabbe en Todd die kant op kuieren, met de derde jongen er langzaam achteraan, alsof hij zijn best deed om hen vooral niet in te halen.
Het gebouw met de kamers was reusachtig en vierkant, een massief grijs blok met dikke dubbele deuren die echt niets prijsgaven van het leven dat zich daarbinnen mogelijkerwijs afspeelde. Midden op het verdorde gazon stond een grote stenen plaquette, en Luce herinnerde zich van de website dat daar de woorden HUIZE PAULINE in gebeiteld stonden. In het nevelige ochtendlicht zag het er nog lelijker uit dan op de platte zwart-witfoto.
Zelfs van deze afstand kon Luce de zwarte schimmel zien die de voorgevel van het gebouw bedekte. Voor alle ramen zaten rijen dikke stalen tralies. Ze kneep haar ogen halfdicht. Zat er nou prikkeldraad op het hek rondom het gebouw?
De begeleider keek op een formulier en bladerde Luce’ dossier door. ‘Kamer 63. Gooi je tas voorlopig maar even in mijn kantoor, bij de rest. Vanmiddag kun je uitpakken.’
Luce sleepte haar zware rode weekendtas naar drie andere onooglijke zwarte koffers toe. Toen stak ze in een reflex haar hand in haar zak om haar telefoon te pakken, want daar zette ze normaal gesproken de dingen in die ze moest onthouden. Maar toen haar hand door haar lege zak zocht, zuchtte ze en sloeg ze het kamernummer maar in haar eigen geheugen op.
Ze begreep nog steeds niet waarom ze niet gewoon bij haar ouders kon blijven. Hun huis in Thunderbolt was nog geen halfuur rijden van Zwaard & Kruis. Het was heerlijk geweest om weer thuis te zijn in Savannah, waar, zoals haar moeder altijd zei, zelfs de wind lui waaide. Het lomere, tragere tempo van Georgia paste veel beter bij Luce dan dat van New England.
Maar Zwaard & Kruis leek helemaal niet op Savannah. Het leek helemaal nergens op, behalve op het levenloze, kleurloze oord waar de rechtbank bepaald had dat zij intern moest.
Ze had haar vader laatst met de schooldirecteur aan de telefoon gehoord. Hij had op die verstrooide professorachtige manier zitten knikken en gezegd: ‘Ja, ja, misschien is het wel het beste voor haar als ze voortdurend in de gaten gehouden wordt. Nee, nee, we willen ons natuurlijk niet met uw systeem bemoeien.’
Haar vader had niet gezien onder wat voor omstandigheden zijn enige dochter in de gaten gehouden werd, zoveel was zeker. Het leek hier wel een gevangenis met verscherpt toezicht.
‘En wat zei u ook alweer… rood?’ vroeg Luce aan de begeleider, klaar om een eind aan de rondleiding te breien.
‘Rood,’ zei de begeleider, en ze wees naar een klein apparaatje dat aan het plafond hing: een lens met een rood flitslicht. Luce had het nog niet eerder gezien, maar zodra de begeleider dit apparaat aanwees, realiseerde ze zich dat ze overal hingen.
‘Heel goed,’ zei de begeleider met een stem die droop van sarcasme. ‘We hebben ze duidelijk opgehangen om jullie eraan te helpen herinneren dat we jullie overal en altijd in de gaten houden. Dus maak er geen potje van – tenminste, als dat binnen je mogelijkheden ligt.’
Elke keer dat iemand tegen Luce sprak alsof ze een volslagen psychopaat was, ging ze steeds iets meer geloven dat dat echt zo was.
De hele zomer was ze achtervolgd door herinneringen, in haar dromen en op de zeldzame momenten dat haar ouders haar even alleen lieten. Er was iets in die hut gebeurd, en iedereen (inclusief Luce) wilde dolgraag weten wat. De politie, de rechter, de maatschappelijk werkster, iedereen had geprobeerd de waarheid uit haar te peuren, maar zij wist net zo weinig als haar ondervragers. Trevor en zij hadden de hele avond lopen dollen, elkaar langs de rij hutjes naar het meer achternagezeten, weg van de rest. Ze had geprobeerd uit te leggen dat het een van de leukste avonden van haar leven was geweest, totdat die in de ergste was omgeslagen.
Ze had die avond in haar hoofd eindeloos opnieuw afgespeeld, ze had Trevors lach gehoord, gevoeld hoe zijn handen zich om haar middel sloten en geprobeerd zich te verzoenen met de diepgewortelde overtuiging dat ze echt onschuldig was.
Maar nu leken alle regels en bepalingen op Zwaard & Kruis tegen dat gevoel in te gaan en te opperen dat zij eigenlijk heel gevaarlijk was en onder de duim gehouden moest worden.
Luce voelde een stevige hand op haar schouder.
‘Zeg, laat me je dit vertellen,’ zei de begeleider, ‘je bent bij lange na niet het ergste geval hier – misschien voel je je daardoor iets beter.’
Dat was het eerste menselijke gebaar dat de begeleider tegenover Luce had gemaakt, en ze geloofde ook dat het echt bedoeld was om te zorgen dat ze zich iets beter voelde. Maar. Ze was hiernaartoe gestuurd vanwege de verdachte dood van de jongen op wie zij smoorverliefd was geweest, en dan was zij nog niet ‘het ergste geval hier’? Luce vroeg zich af waar ze op Zwaard & Kruis dan nog meer mee te maken kregen.
‘Goed, tot zover de kennismaking,’ zei de begeleider. ‘Je moet het nu verder in je eentje doen. Hier heb je een plattegrond, dan kun je alles opzoeken.’ Ze gaf Luce een kopietje van een met de hand getekende globale plattegrond en keek toen op haar horloge. ‘Je hebt nog een uur voor je eerste les, maar mijn soap begint over vijf minuten, dus’ – ze wuifde Luce weg – ‘opgehoepeld jij. En vergeet niet,’ zei ze, terwijl ze nog één keer naar de camera’s aan het plafond wees, ‘dat je in de gaten wordt gehouden.’
Voor Luce antwoord kon geven, verscheen er een mager meisje met donker haar voor haar neus, die haar lange vingers voor Luce’ gezicht heen en weer zwaaide.
‘Oooo,’ hoonde ze op de toon van iemand die een griezelverhaal vertelt, terwijl ze ondertussen in een kring om Luce heen danste, ‘je wordt in de gaaaaaten gehouououden.’
‘Eruit jij, Arriane, of ik laat je hersendood maken,’ zei de begeleider cru. Maar aan haar eerste korte, maar oprechte glimlach was meteen merkbaar dat ze een ruw soort genegenheid voor het mallotige meisje voelde.
Het was ook duidelijk dat Arriane die liefde niet beantwoordde. Ze maakte een rukbeweging naar de begeleider en keek toen naar Luce alsof ze haar uitdaagde om er aanstoot aan te nemen.
‘Goed, daar heb je dan meteen aan te danken dat je ons nieuwe zonnestraaltje vandaag verder mag rondleiden,’ zei de begeleider, terwijl ze driftig een aantekening in haar boek maakte.
Ze wees naar Luce, die er allesbehalve zonnig uitzag in haar zwarte spijkerbroek, zwarte laarzen en zwarte truitje. Onder het hoofdstuk ‘Kledingvoorschriften’ had de website van Zwaard & Kruis vrolijk volgehouden dat de leerlingen zich, zolang ze zich goed gedroegen, mochten kleden zoals ze wilden, met slechts twee kleine beperkingen: de stijl moest ingetogen zijn en de kleur zwart. Wat je vrijheid noemde.
In het te grote hooggesloten truitje dat Luce die ochtend van haar moeder had moeten aantrekken, kwamen haar rondingen niet tot hun recht, en zelfs het mooiste aan haar uiterlijk was verdwenen: haar dikke zwarte haar, dat normaal gesproken tot op haar middel hing, was bijna helemaal afgeschoren. De brand in de hut had haar hoofdhuid geschroeid en happen uit haar haargrens genomen, dus na de lange zwijgzame autorit vanuit Dover naar huis had haar moeder haar thuis in bad gezet, het elektrische scheerapparaat van haar vader tevoorschijn gehaald en zonder er verder een woord aan vuil te maken haar hoofd kaalgeschoren. In de zomer was haar haar wel weer een beetje gegroeid, zodat haar ooit zo benijdenswaardige golven nu in onhandige pieken tot vlak onder haar oren zweefden.
Arriane bekeek haar van top tot teen en tikte met een vinger tegen haar bleke lippen. ‘Helemaal goed,’ zei ze, en ze deed een stap naar voren om haar arm door die van Luce te steken. ‘Ik liep net te bedenken dat ik wel een nieuwe slaaf kon gebruiken.’
De deur naar de hal zwaaide open en de lange jongen met de groene ogen kwam binnen. Hij schudde zijn hoofd en zei tegen Luce: ‘Ze deinzen er hier niet voor terug om je te fouilleren. Dus mocht je nog andere gevaarlijke spullen willen verbergen’ – hierbij trok hij een wenkbrauw op en dumpte een handvol onherkenbare artikelen in de doos –, ‘dan kun je jezelf die moeite besparen.’
Arriane stond achter Luce zachtjes te lachen. Het hoofd van de jongen schoot omhoog en toen hij Arriane had gezien, deed hij zijn mond open en weer dicht, alsof hij niet goed wist hoe nu verder te handelen.
‘Arriane,’ zei hij vlak.
‘Cam,’ antwoordde ze.
‘Ken je hem?’ fluisterde Luce, die zich afvroeg of je op zo’n tuchtschool hetzelfde soort klieken had als op een deftige school als Dover.
‘Praat me er niet van,’ zei Arriane, en ze trok Luce mee de deur uit, de grauwe, zompige ochtend in.
Het hoofdgebouw kwam aan de achterkant uit op een gehavende stoep die langs een rommelig veld liep. Het gras stond er zo hoog dat het meer een braakliggend perceel dan het grasveld van een school leek, maar een verschoten scorebord en een kleine houten tribune weerspraken dat.
Achter het grasveld lagen vier streng uitziende gebouwen: helemaal links het gebouw van B2-blokken waarin de kamers voor de leerlingen zaten, helemaal rechts een enorme, lelijke oude kerk, en nog twee flinke gebouwen ertussen. Luce vermoedde dat daar de klaslokalen in zaten.
Dit was het dus. Haar hele wereld was teruggebracht tot de treurige aanblik die ze hier voor zich zag.
Arriane sloeg meteen rechts het pad in en ging Luce voor naar het veld, waar ze met haar op een van de drijfnatte houten tribunebanken ging zitten.
Op Dover had iedereen in een vergelijkbare situatie gedacht dat je atleet in spe was voor een van de topuniversiteiten, dus had Luce altijd vermeden om zich in de buurt van het sportveld te vertonen. Maar dit lege veld met zijn verroeste, scheefgetrokken goals vertelde een heel ander verhaal. Een verhaal dat Luce niet één, twee, drie kon doorgronden. Er vlogen drie kalkoengieren voorbij, en er joeg een deprimerende wind door de kale takken van de eikenbomen. Luce stak haar kin in de ronde hals van haar trui.
‘Zooo,’ zei Arriane, ‘dus je hebt al kennisgemaakt met Randy.’
‘Ik dacht dat hij Cam heette.’
‘Die bedoel ik niet,’ zei Arriane snel. ‘Ik bedoel dat manwijf daarbinnen.’ Arriane maakte een hoofdbeweging in de richting van het kantoor waar ze de begeleider voor de televisie hadden achtergelaten. ‘Wat denk je: een gast of een chick?’
‘Eh… een chick?’ zei Luce aarzelend. ‘Is dit een test of zo?’
Arriane moest lachen. ‘De eerste van vele. En je bent geslaagd. Althans, ik denk dat je geslaagd bent. Het geslacht van de meeste leden van de staf is het onderwerp van voortdurende discussie, door de hele school. Maak je geen zorgen, voor je het weet kun je erover meepraten.’
Luce dacht dat Arriane een grapje maakte – en in dat geval: cool. Maar het was wel een erg grote verandering ten opzichte van Dover. Op haar oude school had het geleken of de gangen doortrokken waren geweest van de gepommadeerde toekomstige senatoren, voorzien van groene stropdas, in die deftige stilte die geld over alles leek te laten neerdalen.
Luce had van de andere kinderen op Dover maar al te vaak zo’n zijwaartse blik van ‘niet met je vieze vingers aan onze witte muren komen’ gekregen. Ze probeerde zich Arriane in die omgeving voor te stellen: onderuitgezakt op de tribune, waar ze met haar bijtende stem luidruchtig een foute grap maakte. Luce probeerde zich voor te stellen wat Callie van Arriane zou vinden. Op Dover was er niemand zoals zij geweest.
‘Oké, vooruit met de geit,’ beval Arriane. Ze liet zich op de bovenste tribune vallen en gebaarde Luce bij haar te komen zitten. Toen zei ze: ‘Wat heb je gedaan dat je hier zit?’
Arriane sloeg een speelse toon aan, maar Luce moest plotseling gaan zitten. Het sloeg nergens op, maar ze had toch min of meer gedacht dat ze haar eerste dag op school wel zou doorkomen zonder dat het verleden haar besloop en haar van haar vliesdunne façade van kalmte beroofde. Natuurlijk wilden de anderen op een gegeven moment weten waarom ze hier zat.
Ze voelde het bloed tegen haar slapen roffelen. Dat gebeurde elke keer als ze aan die avond terug probeerde te denken – écht terug probeerde te denken. Ze had zich onophoudelijk schuldig gevoeld over wat er met Trevor was gebeurd, maar ze deed ook haar uiterste best om niet in de schaduwen weg te zakken, want die waren onderhand het enige wat ze zich van het ongeluk kon herinneren. Die duistere, ondefinieerbare dingen waarover ze met niemand kon praten.
Streep dat maar door – ze was begónnen om Trevor te vertellen over de vreemde aanwezigheid die ze die avond had gevoeld, over de verwrongen vormen die boven hun hoofd hingen en die hun volmaakte avond dreigden te verpesten. Maar toen was het natuurlijk al te laat geweest. Trevor was dood, zijn lichaam was zo erg verbrand dat het onherkenbaar was geworden en Luce was… Was ze… schuldig?
Niemand wist over de duistere vormen die ze soms in het donker zag. Ze kwamen naar haar toe. Ze kwamen en gingen al zo lang dat Luce zich niet eens kon herinneren wanneer ze ze voor het eerst had gezien. Maar ze kon zich wel de eerste keer herinneren dat ze zich had gerealiseerd dat de schaduwen niet bij iedereen kwamen – en zelfs dat ze alleen maar bij háár kwamen.
Toen ze zeven jaar was, waren ze met het gezin met vakantie naar Hilton Head gegaan, en haar ouders hadden haar meegenomen op een boottochtje. De zon wilde net ondergaan toen de schaduwen over het water kwamen aanrollen, en ze had zich omgedraaid naar haar vader en gezegd: ‘Wat doe jij als ze komen, pap? Waarom ben jij niet bang voor de monsters?’
Haar ouders hadden haar gerustgesteld en gezegd dat er geen monsters waren, maar Luce had bij herhaling volgehouden dat er toch echt íéts wiebeligs en donkers aanwezig was, en dat had geleid tot diverse afspraken met hun oogarts, vervolgens tot een bril, en toen ze de vergissing had begaan om het hese, suizende geluid te beschrijven dat de schaduwen soms maakten, waren er afspraken met de oorarts gevolgd. Daarna was er therapie gekomen, toen nog meer therapie, en tot slot hadden ze haar antipsychotica voorgeschreven.
Maar de schaduwen waren door niets weg te krijgen.
Tegen de tijd dat Luce veertien was, weigerde ze haar medicijnen nog in te nemen. Toen vonden ze dokter Sanford, en de nabijgelegen Dover School. Ze vlogen naar New Hampshire, en haar vader reed met hun huurauto een lange, rondlopende oprit op naar een landhuis op een heuveltop dat Shady Hollows heette. Ze zetten Luce neer voor een man in een witte jas en vroegen of ze nog steeds ‘visioenen’ had. Toen haar ouders haar handen vastpakten, voelde Luce dat hun handpalmen klam waren van het zweet, en op hun voorhoofd had de angst dat er iets verschrikkelijk mis was met hun dochter diepe lijnen gegroefd.
Niemand zei met zo veel woorden dat ze, als ze dokter Sanford niet vertelde wat ze allemaal van haar wilden horen, nog veel meer van Shady Hollows te zien zou krijgen. Toen ze loog en zich normaal gedroeg, mocht ze zich inschrijven op Dover en hoefde ze maar twee keer per maand bij dokter Sanford langs te komen.
Zodra Luce was gaan doen alsof ze de schaduwen niet meer zag, had ze met de vreselijke pillen mogen stoppen. Maar ze had er nog steeds geen controle over wanneer de schaduwen weer ten tonele verschenen. Ze wist alleen maar dat de plaatsen waar ze haar in het verleden waren komen opzoeken – dichte bossen, troebel water –, ook precies de plaatsen waren die ze koste wat kost vermeed. Ze wist alleen maar dat de schaduwen, áls ze kwamen, meestal vergezeld gingen van een koud gevoel onder haar huid – een misselijkmakend gevoel dat zo verschrikkelijk was dat ze het nergens mee kon vergelijken.
Luce ging schrijlings op een van de bankjes zitten en drukte haar vingertoppen tegen haar slapen. Als ze deze dag door wilde komen, moest ze haar verleden naar de uithoeken van haar geest zien te verbannen. Ze kon de herinnering aan die avond niet eens in haar eentje aan, dus het was uitgesloten dat ze alle gruwelijke details aan een of andere maffe, maniakale vreemde vertelde.
In plaats van antwoord te geven keek ze Arriane aan, die achterover lag op de tribune met een reusachtige zwarte zonnebril op die haar gezicht bijna helemaal bedekte. Je kon het niet goed zien, maar zij lag waarschijnlijk ook naar Luce te kijken, want even later schoot ze van de bank omhoog en grijnsde ze.
‘Ik wil dat je mijn haar net zo knipt als jij het hebt,’ zei ze.
‘Wat?’ Luce hapte naar adem. ‘Je hebt hartstikke mooi haar.’
Dat was inderdaad zo: Arriane had de lange, dikke lokken die Luce tot haar grote verdriet kwijt was. Haar losse zwarte krullen fonkelden in de zon en lieten net een vleugje rood zien. Luce streek haar haar achter haar oren – ook al was het daar nog niet lang genoeg voor en viel het meteen weer naar voren.
‘Mooi, ammehoela,’ zei Arriane. ‘Jouw haar is sexy, hip. Dat wil ik ook.’
‘O, eh… oké,’ zei Luce. Was dat een compliment? Ze wist niet of ze nu gevleid moest zijn of juist nerveus moest worden van de manier waarop Arriane blijkbaar dacht dat ze alles kon krijgen wat ze wilde, zelfs als dat van iemand anders was. ‘Maar waar halen we…’
‘Tada!’ Arriane zocht in haar tas en haalde er het roze Zwitserse zakmes uit dat Gabbe in de doos met gevaarlijke spullen had gegooid. ‘Wat is er?’ zei ze toen ze Luce’ reactie zag. ‘Op de dagen dat er nieuwe leerlingen arriveren neem ik altijd mijn lange vingers mee. Het idee alleen al helpt me door de hondsdagen heen van het internerings… eh… zomerkamp van Zwaard & Kruis.’
‘Zit jij dan de hele zomer hier?’ kreunde Luce.
‘Ha! Hier spreekt de nieuwkomer. Je dacht zeker dat we hier voorjaarsvakantie kregen.’ Ze gooide Luce het Zwitserse zakmes toe. ‘We mogen dit helse oord niet uit. Nooit. En nu knippen, jij.’
‘Maar de camera’s dan?’ vroeg Luce, terwijl ze met het mes in haar hand om zich heen keek op zoek naar rode lampjes. Er hingen vast ergens camera’s.
Arriane schudde haar hoofd. ‘Ik weiger me met watjes in te laten. Kun je het of niet?’
Luce knikte.
‘En nou níét zeggen dat je nog nooit eerder iemands haar hebt geknipt.’ Arriane griste Luce het Zwitserse zakmes uit haar hand, trok het schaartje eruit en gaf dat aan haar. ‘Nu wil ik geen woord meer horen, totdat je me kunt vertellen hoe geweldig ik eruitzie.’
In de ‘kapsalon’, het bad van haar ouders, had de moeder van Luce de restanten van haar lange haar in een rommelige staart getrokken en toen het hele geval er zo afgeknipt. Luce wist zeker dat er een betere methode bestond om haar te knippen, maar als doorgewinterde kapperontwijker reikte haar kennis niet verder dan de afgehakte staart. Dus nam ze het haar van Arriane in haar handen, bond er een elastiek van haar pols omheen, hield het schaartje stevig vast en begon erop in te hakken.
De staart viel voor haar voeten neer. Arriane hapte naar adem en draaide zich pijlsnel om. Ze pakte de staart en hield hem omhoog in het zonlicht. Luce’ hart kneep samen toen ze het zag. Ze had nog steeds verdriet om haar eigen haar, en om alle andere vormen van verlies die dat symboliseerde. Maar Arriane liet alleen een dun glimlachje om haar lippen spelen. Ze ging één keer met haar vingers door de staart en liet hem toen in haar tas vallen.
‘Waanzinnig,’ zei ze. ‘Ga door.’
‘Arriane,’ fluisterde Luce voor ze het wist. ‘Je nek. Die zit helemaal…’
‘Onder de littekens?’ maakte Arriane haar zin voor haar af. ‘Zeg dat wel, ja.’
De huid van Arrianes nek was vanaf de achterkant van haar linkeroor tot aan haar sleutelbeen helemaal bobbelig, dooraderd en glanzend. Luce moest aan Trevor denken – aan die verschrikkelijke foto’s. Zelfs haar eigen ouders wilden haar niet meer aankijken toen ze die hadden gezien. Ze vond het heel moeilijk om nu naar Arriane te kijken.
Arriane pakte Luce’ hand vast en drukte die tegen de huid. Die voelde tegelijk warm en koud aan. Hij was glad en ruw.
‘Ik ben er niet bang voor,’ zei Arriane. ‘Jij wel?’
‘Nee,’ zei Luce, al wilde ze dat Arriane haar hand zou weghalen, zodat Luce de hare ook kon weghalen. Ze vroeg zich af of Trevors huid ook zo gevoeld zou hebben, en haar maag draaide zich om.
‘Ben je bang voor wie je echt bent, Luce?’
‘Nee,’ zei Luce weer heel snel. Het lag er vast duimendik bovenop dat ze loog. Ze deed haar ogen dicht. Ze wilde van Zwaard & Kruis alleen maar dat ze opnieuw kon beginnen, dat de mensen hier niet naar haar keken zoals Arriane nu naar haar keek. Toen haar vader haar die ochtend bij de schoolpoort de lijfspreuk van de familie Price in het oor had gefluisterd – ‘Een Price is niet kapot te krijgen’ –, had ze het gevoel gehad dat het kon, maar nu voelde Luce zich al gesloopt en kwetsbaar. Ze trok haar hand weg. ‘Nou, hoe is het gebeurd?’ vroeg ze, en ze keek omlaag.
‘Ik heb bij jou ook niet aangedrongen toen je niet wilde vertellen hoe je hier terecht bent gekomen, weet je nog?’ zei Arriane met opgetrokken wenkbrauwen.
Luce knikte.
Arriane wees naar de schaar. ‘Knip er aan de achterkant nog maar wat af. Ik wil dat het heel mooi wordt. Ik wil er net zo uitzien als jij.’
Zelfs met precies dezelfde coupe zou Arriane er nog alleen maar als een ernstig ondervoede versie van Luce uitzien. Terwijl Luce de eerste knipbeurt van haar leven een beetje gelijkmatig probeerde te krijgen, ging Arriane eens wat dieper in op de complexiteiten van het leven op Zwaard & Kruis.
‘Dat cellenblok daar is Augustinus. Daar worden op woensdag onze zogenaamde loungeavondjes gehouden. En daar krijgen we alle lessen,’ zei ze, en ze wees naar het gebouw met de kleur van een vergeeld gebit, twee gebouwen rechts van de kamers. Het zag eruit alsof het door dezelfde sadist was ontworpen die ook Pauline op zijn naam had staan. Het was bedroevend vierkant, bedroevend burchtachtig, met hetzelfde prikkeldraad en dezelfde getraliede ramen verstevigd. Een onnatuurlijk ogende grijze mist omhulde de muren als mos, waardoor je met geen mogelijkheid kon zien of daar soms ook mensen stonden.
‘Ik zal je maar alvast waarschuwen,’ ging Arriane verder. ‘Je gaat de lessen vreselijk vinden. Als dat niet zo is ben je geen mens.’
‘Hoezo? Wat is er dan zo erg aan?’ vroeg Luce. Misschien hield Arriane gewoon sowieso niet van school. Met haar zwarte nagellak, zwarte eyeliner en de zwarte tas waar zo te zien alleen haar nieuwe Zwitserse zakmes in paste, zag ze er niet bepaald uit als een boekenwurm.
‘De lessen zijn zielloos,’ zei Arriane. ‘En wat nog erger is, ze beroven je van je ziel. Van de tachtig kinderen die hier zitten, hebben we nog maar drie zielen over, schat ik.’ Ze keek op. ‘Stilzwijgend, maar goed…’
Dat klonk niet erg veelbelovend, maar Luce struikelde over een ander deel van Arrianes antwoord. ‘Hoezo, zitten er op deze hele school maar tachtig kinderen?’ De zomer voor Luce naar Dover ging had ze het dikke handboek voor toekomstige leerlingen doorgespit en alle statistische gegevens uit haar hoofd geleerd. Alles wat ze tot nog toe over Zwaard & Kruis te weten was gekomen, had haar echter verbaasd, en daardoor begon ze zich te realiseren dat ze volslagen onvoorbereid op de tuchtschool was aangekomen.
Arriane knikte, waardoor Luce per ongeluk een pluk haar afknipte die ze eigenlijk had willen laten zitten. Oeps. Hopelijk merkte Arriane het niet – of misschien vond ze het wel sexy.
‘Acht klassen, tien leerlingen per klas. Je komt vrij snel te weten wat voor shit iedereen heeft uitgehaald,’ zei Arriane. ‘En omgekeerd.’
‘Ja, dat zal wel,’ beaamde Luce, en ze beet op haar lip. Arriane maakte een grapje, maar Luce vroeg zich af of ze hier ook met die coole grijns op haar gezicht zou zitten als ze het fijne van Luces geschiedenis wist. Hoe langer Luce haar verleden geheim wist te houden, hoe beter het voor haar zou zijn.
‘En ik zou vooral uit de buurt blijven van de zware gevallen.’
‘Zware gevallen?’
‘De leerlingen met een elektronische polsband,’ zei Arriane. ‘Dat is ongeveer een derde van het leerlingenbestand.’
‘En dat zijn de leerlingen die…’
‘Daar moet je echt geen ruzie mee krijgen. Neem dat nou maar van mij aan.’
‘Hoezo, wat hebben die dan gedaan?’ vroeg Luce.
Luce mocht haar eigen verhaal dan nog zo graag geheimhouden, het zinde haar niet dat Arriane haar als een soort onnozel gansje behandelde. Wat die kinderen hadden gedaan, kon nooit veel erger zijn dan wat zij volgens iedereen gedaan had. Of wel? Ze wist immers praktisch niets over deze mensen en deze school. De mogelijkheden brachten diep in haar buik een koude grijze angst in beroering.
‘Ach, je weet wel,’ zei Arriane lijzig. ‘Meegeholpen aan terroristische acties. Hun ouders in mootjes gehakt en aan een spit geroosterd.’ Ze draaide zich om en knipoogde naar Luce.
‘Hou op,’ zei Luce.
‘Nee, ik meen het. Voor de psychopaten gelden veel strengere regels dan voor de rest van de klunzen hier. We noemen ze “de geketenden”.’
Luce moest lachen om de theatrale toon die Arriane aansloeg.
‘Je haar is klaar,’ zei ze, en ze ging met haar handen door Arrianes haar om het een beetje op te fluffen. Het zag er eigenlijk wel goed uit.
‘Schattig,’ zei Arriane. Ze draaide zich om naar Luce. Toen ze haar vingers door haar haar haalde, zakten de mouwen van haar zwarte trui over haar onderarmen naar omlaag en Luce ving een glimp op van een zwarte polsband, beslagen met rijen zilverkleurige sierspijkers en aan de andere pols een band die er wat… mechanischer uitzag. Arriane zag dat Luce keek en trok demonisch haar wenkbrauwen op.
‘Dat zei ik toch,’ zei ze. ‘Echt volslagen gestoorde gasten.’ Ze grijnsde. ‘Kom, dan doe ik de rest van de rondleiding met je.’
Luce had niet veel keus. Ze klauterde achter Arriane aan de tribune af en dook in elkaar toen een van de kalkoengieren gevaarlijk laag overkwam. Arriane leek het niet te merken en wees op een met mos bedekte kerk helemaal rechts van het grasveld.
‘Kijk, daar heb je onze supermoderne sportzaal,’ zei ze, terwijl ze de nasale toon van een gids opzette. ‘Ja, ja, voor het ongeoefende oog lijkt het een kerk. Dat was het vroeger ook. Op Zwaard & Kruis bevinden we ons in een hel van architectonische afdankertjes. Een paar jaar geleden kwam hier een of andere psychiater die helemaal gek was van gymnastiek en die ging maar tekeer over dat pubers die veel te veel medicijnen kregen de samenleving naar god aan het helpen waren. Toen heeft hij een bespottelijk bedrag gedoneerd, zodat ze die kerk tot een gymzaal konden ombouwen. Nu denken de hoge pieten dat we onze “frustraties” op een “meer natuurlijke en productieve manier” kunnen kwijtraken.’
Luce kreunde. Ze had altijd al een hekel aan gym gehad.
‘Helemaal een vrouw naar mijn hart,’ stemde Arriane medelevend in. ‘Coach Diante is in- en inslecht.’
Terwijl Luce er de pas in zette om haar bij te houden bekeek ze de rest van het terrein. Het grasveld van Dover was heel goed onderhouden geweest, keurig verzorgd met zorgvuldig gesnoeide bomen op regelmatige afstand van elkaar. Dat van Zwaard & Kruis zag eruit alsof het zomaar midden in een moeras was neergeplant en er verder niemand meer naar had omgekeken. Treurwilgen hingen tot op de grond, de muren waren dichtbegroeid met klimplanten, en om de twee stappen maakte de grond een zompig geluid onder hun voeten.
Het kwam niet alleen door hoe het er hier uitzag. Elke hap vochtige lucht die Luce inademde bleef in haar longen steken. Alleen ademhalen op Zwaard & Kruis gaf haar al het gevoel alsof ze in drijfzand wegzakte.
‘De architecten schijnen enorme ruzie gekregen te hebben over hoe ze de stijl van de oude gebouwen van de militaire academie moesten vernieuwen. Het resultaat is dat wij nu opgescheept zitten met iets wat half op een gevangenis en half op een middeleeuwse martelruimte lijkt. En zonder tuinman,’ zei Arriane, terwijl ze wat slijk van haar kistjes schopte. ‘Gadver. O, en daar heb je de begraafplaats.’
Luce volgde Arrianes wijzende vinger naar helemaal links van het grasveld, vlak achter het gebouw met de kamers. Over het ommuurde stuk grond hing een nog dikkere mantel van mist. Het stuk was aan drie kanten omgeven door een dicht eikenbos. Ze kon niet de begraafplaats op kijken, want het leek net alsof die onder grondniveau wegzakte, maar ze rook wel de geur van verrotting en hoorde in de bomen een heel koor aan krekels tsjilpen. Heel even meende ze de donkere zoevende beweging van de schaduwen te zien – maar toen ze met haar ogen knipperde, waren ze weg.
‘Is dat een begrááfplaats?’
‘Ja. Vroeger was dit een militaire academie, nog in de tijd van de Burgeroorlog. Dus daar hebben ze al hun doden begraven. Doodeng is het daar. En mijn god,’ zei Arriane, terwijl ze haar zuidelijke nepaccent nog eens aandikte, ‘het stinkt daar als de hel.’ Toen knipoogde ze naar Luce. ‘We zitten er vaak.’
Luce keek naar Arriane om te zien of ze een geintje maakte. Maar Arriane haalde alleen haar schouders op.
‘Oké, het was maar één keer. En dat was na een gigantische rave.’
Kijk, dat woord kende Luce nou weer wel.
‘Aha!’ lachte Arriane. ‘Ik zag net een lampje gaan branden. Dus er is wél iemand thuis. Oké, Luce, schatje van me, je bent misschien op kostschool wel naar feesten geweest, maar je hebt nog nooit meegemaakt wat voor teringzooi de leerlingen van een tuchtschool kunnen schoppen.’
‘Wat is het verschil?’ vroeg Luce, die het feit probeerde te omzeilen dat ze op Dover ook nog nooit echt naar een groot feest was geweest.
‘Dat merk je nog wel.’ Arriane bleef even staan en draaide zich om naar Luce. ‘Kom vanavond maar langs om te chillen.’ Tot Luce’ verbazing pakte ze haar hand vast. ‘Beloofd?’
‘Maar ik dacht dat ik juist uit de buurt van de zware gevallen moest blijven,’ zei Luce voor de grap.
‘Les twee: nooit doen wat ik zeg!’ lachte Arriane, en ze schudde haar hoofd. ‘Ik ben rijp voor het gesticht!’
Ze begon weer te rennen, en Luce ging achter haar aan.
‘Wacht! Wat was les één?’
‘Tempo maken!’
Toen ze de hoek van het lesgebouw van B2-blokken om waren, kwam Arriane slippend tot stilstand. ‘Nu weer even cool doen,’ zei ze.
‘Cool,’ herhaalde Luce.
Alle andere leerlingen stonden zo te zien in een groepje rond de door klimplanten verstikte bomen voor Augustinus. Niemand maakte echt de indruk dat hij blij was dat hij daar stond, maar niemand wilde ook echt weer naar binnen.
Op Dover hadden niet echt kledingvoorschriften gegolden, dus Luce was niet gewend aan de uniforme uitstraling die de leerlingen erdoor kregen. Hoewel elke leerling dezelfde zwarte spijkerbroek, hetzelfde zwarte T-shirt met ronde hals en dezelfde zwarte trui om de schouders of om het middel geknoopt droeg, waren er toch aanzienlijke verschillen in hoe ze daarmee voor de dag kwamen.
Een groep meisjes met tatoeages, die met de armen over elkaar in een kring stonden, droegen armbanden tot aan hun ellebogen. De zwarte bandana in hun haar deed Luce denken aan een film die ze een keer had gezien over een bende motormeiden. Ze had de film gehuurd omdat ze indertijd dacht: wat is er nou cooler dan een motorbende van uitsluitend meiden? Nu trof Luce’ blik die van een van de meisjes aan de overkant van het grasveld. De zijwaartse toegeknepen blik van de donker omlijnde kattenogen van het meisje zorgde ervoor dat Luce vlug haar blik van richting liet veranderen.
Een jongen en een meisje die elkaars hand vasthielden, hadden in de vorm van een piratendoodshoofd lovertjes op de achterkant van hun zwarte trui genaaid. Om de paar tellen trok de een de ander naar zich toe voor een kus op de slaap, de oorlel, het oog. Toen ze hun armen om elkaar heen sloegen, zag Luce dat ze allebei een knipperende elektronische polsband droegen. Ze zagen er een beetje lomp uit, maar het was wel duidelijk dat ze ontzettend verliefd waren. Elke keer dat ze hun tongpiercing zag fonkelen, voelde Luce een eenzame steek in haar borst.
Achter de geliefden stond een groepje blonde jongens tegen de muur gedrukt. Ondanks het warme weer hadden ze allemaal hun trui aan. En eronder droegen ze allemaal een net wit overhemd, met de gesteven kraag recht omhoog. Hun zwarte broek kwam precies tegen de bovenkant van hun gepoetste nette schoenen. Van alle leerlingen op de binnenplaats kwamen deze jongens in Luce’ ogen nog het meest in de buurt van Doverianen. Maar toen ze wat beter keek, zag ze toch verschil met de jongens die ze vroeger kende. Jongens als Trevor.
Deze jongens stonden dan wel gewoon in een groepje, maar ze straalden een bepaald soort stoerheid uit. Je zag het al aan de blik in hun ogen. Het was moeilijk uit te leggen, maar Luce voelde opeens dat iedereen op deze school een verleden had, net als zij. Iedereen had waarschijnlijk geheimen die hij liever voor zich hield. Maar ze had nog niet besloten of dit besef er nu voor zorgde dat ze zich meer of juist minder geïsoleerd voelde.
Arriane zag dat Luce de rest van de leerlingen langs tuurde.
‘We doen allemaal ons best om de dag door te komen,’ zei ze met een schouderophalen. ‘Maar voor het geval je die laaghangende gieren nog niet had gezien: het stinkt hier behoorlijk naar de dood.’ Ze ging op een bankje onder een treurwilg zitten en klopte op de plaats naast haar ten teken dat Luce daar moest gaan zitten.
Luce veegde een hoopje natte rottende bladeren weg, maar vlak voor ze ging zitten zag ze nog een overtreding van de kledingvoorschriften.
Een heel aantrekkelijke overtreding van de kledingvoorschriften.
Hij had een felrode sjaal om zijn nek. Het was absoluut niet koud buiten, verre van dat, maar hij had ook nog een zwartleren motorjack over zijn zwarte trui aan. Misschien kwam het doordat dit de enige kleur op de binnenplaats was, maar Luce kon haar ogen niet van hem afhouden. Al het andere verbleekte in vergelijking met hem. Luce vergat even helemaal waar ze was.
Ze keek naar zijn donkergoudblonde haar en zijn bijpassende gebronsde huid. Zijn hoge jukbeenderen, de donkere zonnebril voor zijn ogen, de zachte vorm van zijn lippen. In alle films die Luce had gezien, en in alle boeken die ze had gelezen, was het doelwit van de liefde verbijsterend knap – op dat ene kleine foutje na. De tand met een stukje eraf, de charmante vetkuif, de schoonheidspukkel op zijn linkerwang. Ze wist wel waarom: als de held te perfect was liep hij het risico dat hij onbenaderbaar werd. Maar benaderbaar of niet, Luce had altijd een zwak gehad voor adembenemende schoonheid. Zoals deze jongen.
Hij ging met zijn armen lichtjes over elkaar tegen het gebouw geleund staan. In een fractie van een seconde zag Luce voor zich hoe die armen zich om haar heen sloegen. Ze schudde haar hoofd, maar het beeld bleef zo helder dat ze bijna naar hem toe wilde lopen.
Nee. Dat sloeg nergens op. Toch? Zelfs op een school vol idioten was Luce zich er terdege van bewust dat deze instinctieve reactie gestoord was. Ze kénde hem niet eens.
Hij stond te praten met een kleinere jongen met dreadlocks en vooruitstekende tanden. Ze moesten allebei heel hard en oprecht lachen – op een manier die Luce vreemd genoeg een jaloers gevoel bezorgde.
Ze probeerde te bedenken hoe lang het geleden was dat zij gelachen had, echt gelachen zoals die twee.
‘Dat is Daniël Grigori,’ zei Arriane, die zich naar haar toe boog en haar gedachten las. ‘Nou, ik zie wel dat die iemands aandacht heeft getrokken.’
‘Zwak uitgedrukt,’ beaamde Luce. Toen ze zich realiseerde hoe ze op Arriane moest zijn overgekomen, schaamde ze zich.
‘Tja, je moet ervan houden.’
‘Hoe kun je daar nou niet van houden?’ zei Luce – het was eruit voor ze het wist.
‘Die vriend van hem heet Roland,’ zei Arriane, met een knikje in de richting van de jongen met dreadlocks. ‘Die is cool. Echt zo’n gast die dingen gedaan krijgt, weet je wel?’
Niet echt, dacht Luce, en ze beet op haar lip. ‘Wat voor soort dingen dan?’
Arriane haalde haar schouders op en gebruikte haar gejatte Zwitserse zakmes om een sliert franje uit een scheur in haar zwarte spijkerbroek te snijden. ‘Gewoon dingen. Vraag-en-gij-zult-krijgen. Dat soort dingen.’
‘En Daniël?’ vroeg Luce. ‘Wat heeft die gedaan?’
‘O, ze blijft het proberen.’ Arriane lachte en schraapte toen haar keel. ‘Dat weet eigenlijk niemand,’ zei ze. ‘Hij houdt zijn mysterieuze personage hardnekkig in stand. Misschien is hij wel gewoon zo’n echte tuchtschoolhufter.’
‘Hufters, daar weet ik alles van,’ zei Luce, hoewel ze, zodra ze het had gezegd, wilde dat ze het kon terugnemen. Na wat er met Trevor was gebeurd – wat er ook gebeurd mocht zijn –, was zij wel de laatste die over andere mensen mocht oordelen. Die doodenkele keer dat ze ook maar de kleinste verwijzing naar die nacht maakte, kwam bovendien het verschuivende zwarte bladerdak van de schaduwen altijd meteen bij haar terug, bijna alsof ze weer terug was bij het meer.
Ze keek weer naar Daniël. Hij zette zijn bril af en stak hem in zijn jasje. Toen draaide hij zich om om naar haar te kijken.
Hun blikken vonden elkaar, en Luce zag zijn ogen groot worden en toen weer snel samenknijpen in een beweging die op verbazing leek. Maar nee – het was meer dan dat. Toen Daniël haar aankeek, stokte haar adem haar in de keel. Ze herkende hem ergens van.
Maar ze zou zich toch moeten herinneren dat ze iemand zoals hij had ontmoet? Ze zou zich toch moeten herinneren dat ze zich ooit net zo volslagen in de war had gevoeld als op dit moment?
Toen Daniël even snel naar haar glimlachte, realiseerde ze zich dat ze elkaar nog steeds onafgebroken aankeken. Er sloeg een warme golf over haar heen en ze moest het bankje vastgrijpen om zich overeind te houden. Ze voelde dat haar lippen ook in een glimlach omhoogtrokken, maar toen stak hij zijn hand omhoog.
En gaf haar de vinger.
Luce hapte naar adem en sloeg haar ogen neer.
‘Wat is er?’ vroeg Arriane, die niet doorhad wat er net was gebeurd. ‘Laat ook maar,’ zei ze. ‘We hebben geen tijd. Ik voorvoel de bel.’
Precies op dat moment ging inderdaad de bel en het hele leerlingenbestand begon aan de langzame slofgang het gebouw in. Arriane trok aan Luce’ hand en spuide allerlei aanwijzingen over waar en wanneer ze haar weer zou zien. Maar Luce stond nog steeds te tollen op haar benen over het feit dat een volslagen vreemde zijn middelvinger naar haar had opgestoken. Haar tijdelijke delirium over Daniël was als sneeuw voor de zon verdwenen en het enige wat ze nu wilde weten was: wat hád die jongen?
Vlak voor ze haar eerste les in dook, waagde ze het om even achterom te kijken. Zijn gezicht stond uitdrukkingsloos, maar één ding was zeker: hij keek haar na.