Boven aan de trap bevond zich een vlakke bakstenen muur. Doodlopende gangen van wat voor soort ook hadden Luce altijd een claustrofobisch gevoel bezorgd, en deze was nog erger, vanwege de dolk die op haar keel stond. Ze keek even achterom naar de steile trap die ze beklommen hadden. Van hieraf zag het eruit als een heel lange en pijnlijke val.
Juffrouw Sophia sprak weer in tongen en mompelde zacht iets terwijl ze heel behendig nog een verscholen deur openmaakte. Ze duwde Luce een piepkleine kapel in en deed de deur achter hen op slot. Het was ijskoud binnen en er hing een overheersende geur van kalkachtig stof. Het kostte Luce moeite om adem te halen en om het galachtige slijm in haar mond door te slikken.
Penn kon niet dood zijn. Dat van daarnet kon niet echt gebeurd zijn. Zo duivels slecht kon juffrouw Sophia toch niet zijn?
Daniël had gezegd dat ze juffrouw Sophia kon vertrouwen. Hij had gezegd dat Luce met haar mee moest gaan en dat hij haar dan op een gegeven moment wel zou komen halen…
Juffrouw Sophia besteedde geen aandacht aan Luce, maar liep alleen het vertrek rond, waar ze de ene kaars na de andere aanstak, bij elke kaars een kniebuiging maakte en ondertussen bleef zingen in een taal die Luce niet verstond. In het licht van de flakkerende votiefkaarsen was te zien dat de kapel schoon en goed onderhouden was, en dat betekende dat hier niet al te lang geleden nog iemand geweest moest zijn. Maar juffrouw Sophia was toch vast de enige op de campus die een sleutel van de verborgen deur had? Wie wist er verder nou dat deze kapel er was?
Het roodbetegelde plafond liep af en was ongelijkmatig. De muren waren bedekt met brede verschoten wandtapijten met daarop afbeeldingen van griezelige wezens, half mens en half vis, die op een woelige zee met elkaar in gevecht waren. Voorin was een klein wit altaar, en op de grijze stenen vloer stonden een paar rijen eenvoudige houten kerkbanken. Luce keek als een gek om zich heen of ze ergens een uitgang zag, maar er waren verder geen deuren en geen ramen.
Luce stond op haar benen te trillen van woede en angst. Ze was radeloos over Penn, die verraden en alleen onder aan de trap lag.
‘Waarom doet u dit?’ vroeg ze, terwijl ze achteruitliep en met haar rug tegen de gewelfde kapeldeur aan kwam. ‘Ik vertrouwde u.’
‘Dat is dan je eigen schuld, liefje,’ zei juffrouw Sophia, en ze draaide ruw Luce’ arm op haar rug. Toen lag de dolk weer tegen haar hals en werd ze het gangpad van de kapel door geduwd. ‘Vertrouwen is in het beste geval een kwestie van nonchalance. In het slechtste geval is het een goede manier om jezelf om zeep te laten helpen.’
Juffrouw Sophia duwde Luce naar het altaar. ‘Als je dan nu zo goed wilt zijn om daarop te gaan liggen?’
Aangezien de dolk zich nog heel dicht in de buurt van haar keel bevond, deed Luce maar wat haar gezegd was. Ze voelde iets koels in haar nek en tastte ernaar. Toen ze haar vingers terugtrok, waren de toppen rood van de bloedspikkels, daar waar de dolk haar had geprikt. Juffrouw Sophia sloeg haar hand weg.
‘Als je dat al erg vindt, zou je eens moeten weten wat je buiten allemaal misloopt,’ zei ze. Luce huiverde. Daniël was buiten.
Het altaar was een vierkante witte verhoging, bestaande uit één enkele steen die niet groter was dan Luce zelf. Ze voelde zich koud en wanhopig, zoals ze daar lag, en ze stelde zich voor dat de kerkbanken zich vulden met schaduwachtige kerkgangers in afwachting tot zij gemarteld werd.
Toen ze recht omhoogkeek, zag ze dat er toch een raam in deze spelonkachtige kapel zat, namelijk een groot rozetraam van glas in lood, als een soort dakraam. Het had een ingewikkeld geometrisch bloemenpatroon, met rode en paarse rozen tegen een donkerblauwe ondergrond. Luce had het een stuk mooier gevonden als ze erdoor naar buiten had kunnen kijken.
‘Eens kijken, waar heb ik… o ja!’ Juffrouw Sophia voelde onder het altaar en haalde er een dik touw onder vandaan. ‘Even stilliggen,’ zei ze, en ze zwaaide met de dolk naar Luce. Vervolgens bond ze Luce stevig vast aan de vier gaten die in het oppervlak van het altaar waren geboord. Eerst de enkels, toen de polsen. Luce probeerde niet te gaan wurmen terwijl ze als een soort offerdier werd vastgebonden. ‘Uitstekend,’ zei juffrouw Sophia, en ze gaf nog een flinke ruk aan de ingewikkelde knopen.
‘U hebt dit allemaal van tevoren beraamd,’ realiseerde Luce zich vol afgrijzen.
Juffrouw Sophia grijnsde net zo lief als ze de allereerste dag had gedaan, toen Luce de bibliotheek binnen was komen stommelen. ‘Ik zou bijna zeggen dat het niks persoonlijks is, Lucinda, maar dat is het eigenlijk wel,’ lachte ze. ‘Ik wacht al heel lang op dit moment, waarop ik jou voor mij alleen heb.’
‘Waarom?’ vroeg Luce. ‘Wat wilt u dan van me?’
‘Ik wil jou gewoon uit de weg geruimd hebben,’ zei juffrouw Sophia. ‘Maar ik wil dat Daniël bevrijd wordt.’
Ze liet Luce op het altaar liggen en liep naar een katheder bij Luce’ voeten. Ze legde het Grigori-boek op de standaard en bladerde er snel doorheen. Luce dacht weer aan het moment waarop ze het opengeslagen had en ze haar gezicht voor het eerst naast dat van Daniël had gezien. En aan hoe het eindelijk tot haar was doorgedrongen dat hij een engel was. Ze wist toen nog praktisch van niets, en toch had ze zeker geweten dat die foto betekende dat Daniël en zij samen konden zijn.
Nu leek dat uitgesloten.
‘Je zit gewoon over hem te zwijmelen, hè?’ vroeg juffrouw Sophia. Ze deed het boek met een klap dicht en sloeg met haar vuist op de omslag. ‘En dat is nou precies het probleem.’
‘Wat mankeert u?’ Luce worstelde met de touwen waarmee ze aan het altaar vastgebonden zat. ‘Wat kan het u schelen wat Daniël en ik voor elkaar voelen, of met wie wij überhaupt willen omgaan?’ Deze psychopaat had niets met hen te maken.
‘Ik weet niet wie het precies was die het zo’n geniaal idee vond dat we het lot van al onze eeuwige zielen in de handen legden van een stelletje verliefde baby’s, maar ik zou wel eens een woordje met die persoon willen wisselen.’ Ze stak een bevende vuist omhoog. ‘Ze willen toch zo graag dat de weegschaal doorslaat? Nou, dan zal ík ze laten zien hoe je dat doet.’ De punt van haar dolk glansde in het kaarslicht.
Luce keek weg van het lemmet. ‘U bent gestoord.’
‘Ik wil de langste, grootste strijd die er ooit geleverd is tot een definitief einde brengen, en als dat betekent dat ik gestoord ben, dan is dat maar zo.’ Aan de toon die juffrouw Sophia aansloeg was af te leiden dat ze Luce maar een onnozele hals vond als ze dit niet allang wist.
Het idee dat juffrouw Sophia er de hand in kon hebben dat het gevecht beëindigd werd, kon Luce niet rijmen. Daniël was buiten strijd aan het leveren. Wat hierbinnen gebeurde zonk daarbij in het niets. Of juffrouw Sophia nu naar de andere kant was overgelopen of niet.
‘Ze zeggen dat het de hel op aarde wordt,’ fluisterde Luce. ‘Het einde der tijden.’
Juffrouw Sophia begon te lachen. ‘Zo denk je er nu over. Is het dan zo’n verrassing voor je dat ik een van de goeien ben, Lucinda?’
‘Als u aan de goede kant staat,’ beet Luce haar toe, ‘lijkt die oorlog me niet de moeite waard.’
Juffrouw Sophia glimlachte alsof ze al verwacht had dat Luce dat zou zeggen. ‘Als jij doodgaat is dat misschien net het duwtje dat Daniël nodig heeft. Een duwtje in de goede richting.’
Luce kronkelde op het altaar. ‘U… u doet me toch niets aan.’
Juffrouw Sophia liep naar haar terug en bracht haar gezicht heel dicht naar Luce toe. Luce rook de kunstmatige oudevrouwengeur van babypoeder, en moest kokhalzen.
‘Reken maar van wel,’ zei juffrouw Sophia, en de wilde zilverkleurige kroeskrullen van haar weerbarstige haar wipten op en neer. ‘Jij bent het menselijke equivalent van een migraineaanval.’
‘Maar ik kom toch terug. Dat heeft Daniël zelf gezegd.’ Luce hapte naar adem. Over zeventien jaar.
‘O nee, helemaal niet. Dit keer niet,’ zei juffrouw Sophia. ‘Toen je voor het eerst mijn bibliotheek binnenkwam, heb ik iets in je ogen gezien, maar ik kon er de vinger niet op leggen.’ Ze keek glimlachend op Luce neer. ‘Ik heb je in het verleden al vaak ontmoet, Lucinda, en meestal was je strontvervelend.’
Luce verstijfde. Ze voelde zich kwetsbaar, alsof ze naakt op dit altaar lag. Dat Daniël haar al in andere levens had ontmoet, oké, maar hadden andere mensen haar dan ook gekend?
‘Dit keer,’ ging juffrouw Sophia verder, ‘had je iets aparts. Een heuse vonk. Maar dat gebeurde vanavond pas, bij die prachtige verspreking over die agnostische ouders van je.’
‘Wat is er met mijn ouders?’ siste Luce.
‘Nou, kind, de reden dat je keer op keer terugkomt, is omdat jou alle andere keren dat je geboren was een religieus geloof is aangepraat. Toen je ouders er dit keer van afzagen je te laten dopen, hebben ze in feite je zieltje te grabbel gegooid.’ Ze haalde met een theatraal gebaar haar schouders op. ‘Geen ritueel om je in een geloof welkom te heten staat gelijk aan geen reïncarnatie voor Luce. Een kleine doch essentiële maas in de wet van jouw cyclus.’
Was dit dan misschien waar Arriane en Gabbe het op de begraafplaats in bedekte termen over hadden gehad? Luce’ hoofd begon te bonken. Haar zicht veranderde in een waas van rode vlekken en haar oren begonnen te galmen. Ze knipperde langzaam met haar ogen, en zelfs die heel zachte beweging van haar oogleden die zich sloten dreunde door haar hele hoofd. Ze was bijna blij dat ze al lag. Anders was ze misschien flauwgevallen.
Als dit echt het einde was… Maar dat kón gewoonweg niet.
Juffrouw Sophia boog zich dicht naar haar gezicht toe en besproeide haar met haar speeksel toen ze begon te praten. ‘Als je vanavond doodgaat… ga je echt dood. Einde verhaal. Kaput. In dit leven ben je niet meer dan wat je op het oog lijkt te zijn: een stom, egoïstisch, onnozel, verwend meisje dat denkt dat de ondergang of het voortbestaan van de wereld afhangt van de vraag of zij iets met een of andere knappe knul van school krijgt. Zelfs als jouw dood zoiets schitterends, magistraals en langverwachts niet teweeg weet te brengen, zal ik toch van dit moment, waarop ik je dood, genieten.’
Luce keek hoe juffrouw Sophia de dolk omhoogbracht en met haar vinger het lemmet aanraakte.
Luce had het niet meer. Ze had de hele dag al zoveel moeten verwerken; al die mensen die haar allerlei verschillende dingen hadden verteld. Nu hing de dolk boven haar hart en haar zicht werd weer wazig. Ze voelde de druk van de dolkpunt tegen haar borstkas, ze voelde dat juffrouw Sophia haar borstbeen aftastte op zoek naar ruimte tussen haar ribben, en ze bedacht dat er wel enige waarheid school in de gekmakende woorden van juffrouw Sophia. Ook al had ze zelf nog maar nauwelijks van de ware liefde geproefd, toch leek het haar naïef om zo veel hoop in de kracht ervan te stellen. Met ware liefde kon je de strijd die buiten werd geleverd immers niet winnen. Die was misschien niet eens in staat om te voorkomen dat zij nu hier op dit altaar stierf.
Maar het móést. Haar hart klopte nog steeds voor Daniël – en zolang dat zo was, geloofde Luce ergens diep in haar hart in die liefde, in de macht van die liefde om haar in een betere versie van zichzelf te veranderen, om Daniël en haar in iets glorieus en goeds…
Toen de dolk haar huid doorboorde, gilde Luce het uit. Daarna zag ze tot haar schrik dat het glas-in-loodraam boven haar hoofd aan diggelen leek te gaan. Plotseling was het een en al licht en geluid om haar heen.
Een hol, prachtig gegons. Een oogverblindende helheid.
Dus ze was dood.
De dolk was dieper gegaan dan ze had gevoeld. Luce vertrok naar haar volgende bestemming. Hoe moest ze anders de gloeiende, doorzichtige vormen verklaren die boven haar zweefden, die uit de hemel neerdaalden, de waterval van fonkelingen, de hemelse gloed? Ze kon niets echt duidelijk zien in dat warme zilveren licht. Het gleed over haar huid, als het zachtste fluweel, als een schuimlaagje op een taart. De touwen waarmee haar armen en benen waren vastgebonden, kwamen losser te zitten en werden toen weggenomen, en haar lichaam – of misschien was dit wel haar ziel – kon zo omhoogzweven.
Maar toen hoorde ze juffrouw Sophia blaten: ‘Nog niet! Dit gaat te snel!’ De oude vrouw had de dolk uit Luce’ borst getrokken.
Luce knipperde snel met haar ogen. Haar polsen. Los. Haar enkels. Bevrijd. Minuscule scherfjes blauw, rood, groen en goudkleurig glas op haar huid, het altaar en de vloer eronder. Ze prikten toen ze ze wegveegde, en lieten dunne bloedsporen op haar armen achter. Ze keek met half dichtgeknepen ogen omhoog naar het gapende gat in het plafond.
Dus toch nog niet dood, maar gered. Door engelen.
Daniël was haar komen halen.
Waar was hij? Ze zag bijna niks. Ze wilde door het licht heen waden, tot haar vingers hem vonden, zich om zijn nek sloten, en hem dan nooit, maar dan ook nooit meer laten gaan.
De levende doorschijnende dingen zweefden nog naar Luce’ lichaam toe en eromheen – het leek wel een kamer vol lichtgevende veren. Ze dromden om haar samen en verzorgden de plekken van haar lichaam waar de glasscherven haar hadden gesneden. Banen gaasachtig licht leken op de een of andere manier het bloed op haar armen en op de kleine snee in haar borst weg te spoelen, totdat ze helemaal hersteld was.
Juffrouw Sophia was helemaal naar de andere muur gerend en tastte als een bezetene over de bakstenen, op zoek naar de geheime deur. Luce wilde haar tegenhouden, wilde haar verantwoording laten afleggen voor wat ze al had gedaan en voor wat ze bíjna had gedaan, maar toen nam een deel van het zilveren fonkelende licht een heel vage paarse tint aan en kreeg de contour van een gestalte.
Er begon iets hel te pulseren en het hele vertrek trilde. Plotseling scheen er zo’n schitterend licht dat de zon ernaast zou zijn verbleekt, waarna de muren rommelden en de kaarsen heen en weer wiegden en in hun hoge bronzen kandelaars flakkerden. De griezelige wandtapijten flapperden tegen de stenen muur. Juffrouw Sophia dook in elkaar, maar Luce ervoer de bevende gloed als een diepe massage, helemaal tot in haar botten. En toen het licht condenseerde en warmte door het vertrek verspreidde, daalde die neer in de vorm die Luce herkende en aanbad.
Voor haar stond Daniël, voor het altaar. Hij had geen hemd aan, was op blote voeten en slechts gekleed in een witte linnen broek. Hij glimlachte naar haar, deed toen zijn ogen dicht en spreidde zijn armen. Toen blies hij voorzichtig en heel langzaam, alsof hij haar niet aan het schrikken wilde maken, zijn adem uit en begonnen zijn vleugels zich te ontrollen.
Ze verschenen heel geleidelijk, te beginnen aan de onderkant van zijn schouders, als twee witte scheuten die uit zijn rug kwamen, en ze groeiden steeds verder omhoog, werden steeds breder en dikker, en spreidden zich achterwaarts naar omhoog uit. Luce zag de geschulpte randen en hunkerde ernaar om er met haar handen, haar wangen, haar lippen langs te gaan. De fluwelen iriserende binnenkant van zijn vleugels begon te gloeien. Net als in haar droom. Alleen kon ze nu, nu die eindelijk werkelijkheid werd, voor het eerst naar zijn vleugels kijken zonder dat ze zich wazig ging voelen, zonder dat ze heel erg hoefde te turen. Ze kon Daniël in al zijn glorie aanschouwen.
Hij gloeide nog steeds, alsof hij van binnenuit werd verlicht. Ze kon zijn paars-grijze ogen en zijn volle mond duidelijk zien. Zijn sterke handen en brede schouders. Ze kon haar hand uitsteken en zich door het licht van haar liefste laten omarmen.
Hij stak zijn armen naar haar uit. Toen hij haar aanraakte, sloot Luce haar ogen, want ze verwachte iets wat zo bovenaards was dat ze het met haar mensenlichaam niet kon weerstaan. Maar nee. Het was gewoon Daniël, geruststellend als altijd.
Ze reikte naar zijn rug om zijn vleugels te bevoelen. Ze was zenuwachtig, alsof ze zich eraan kon branden, maar ze vloeiden om haar vingers heen, zachter dan het gladste fluweel, het weelderigste kleed. Ze voelden zoals ze zich voorstelde dat een donzige zonovergoten wolk zou voelen als ze die in haar handen kon nemen.
‘Wat ben je… mooi,’ fluisterde ze tegen zijn borst. ‘Ik bedoel, ik heb je altijd al mooi gevonden, maar dit…’
‘Word je er bang van?’ fluisterde hij. ‘Doet het pijn om ernaar te kijken?’
Ze schudde van nee. ‘Ik had gedacht van wel,’ zei ze, denkend aan haar dromen. ‘Maar het doet juist pijn als ik níét kijk.’
Hij slaakte een zucht van opluchting. ‘Ik wil dat je je veilig bij me voelt.’ Het glinsterende licht viel als confetti om hen heen en Daniël trok haar tegen zich aan. ‘Het is wel veel voor je.’
Ze boog haar hoofd achterover en deed haar lippen uiteen, want ze wilde niets liever.
Ze werden verstoord door de luide klap van een deur. Juffrouw Sophia had de trap gevonden. Daniël knikte even en toen schoot er een figuur van hel licht de geheime deur door, de vrouw achterna.
‘Wat was dat?’ vroeg Luce, en ze keek met open mond naar het spoor van licht dat in ijltempo door de open deur verdween.
‘Een helper.’ Daniël duwde haar kin terug.
Ook al was Daniël nu bij haar en voelde ze zich bemind, beschermd en gered, toch voelde ze nu, als ze terugdacht aan alle duistere dingen die er net waren gebeurd, en aan Cam met zijn donderende zwarte volgelingen, toch een scherpe steek van onzekerheid. Haar hoofd tolde nog van al die onbeantwoorde vragen, al die vreselijke gebeurtenissen die ze voor haar gevoel nooit zou begrijpen. Zoals de dood van Penn, die arme, lieve, onschuldige Penn, en haar gewelddadige, zinloze einde. Luce kreeg het te kwaad en haar onderlip begon te trillen.
‘Penn is dood, Daniël,’ zei ze. ‘Juffrouw Sophia heeft haar vermoord. En ik dacht heel even dat ze mij ook zou vermoorden.’
‘Dat zou ik nooit laten gebeuren.’
‘Hoe wist je dat ik hier was? Hoe weet je altijd hoe je me moet redden?’ Ze schudde haar hoofd. ‘O god,’ fluisterde ze langzaam, want de waarheid drong ineens tot haar door. ‘Je bent mijn beschermengel.’
Daniël grinnikte. ‘Niet echt. Maar je bedoelde het vast als compliment.’
Luce bloosde. ‘Wat voor soort engel ben je dan wel?’
‘Op dit moment zit ik een beetje tussen twee opdrachten in, zeg maar,’ zei Daniël.
Achter hem verzamelde het in het vertrek overgebleven zilveren licht zich en deelde zich toen in tweeën. Luce draaide zich om om ernaar te kijken, met bonkend hart, en ze zag hoe de gloed zich op een gegeven moment samentrok, zoals die dat ook rond de gestalte van Daniël had gedaan, en wel rond twee duidelijk te onderscheiden vormen: Arriane en Gabbe.
Gabbe’s vleugels waren al ontrold. Ze waren breed en donzig, en drie keer zo groot als haar lichaam. Ze waren met veren bedekt, met zacht geschulpte randen, zoals engelenvleugels er op ansichtkaarten en in de film uitzien, en met een vleugje lichtroze aan de punten. Luce zag dat ze heel zachtjes sloegen, en dat Gabbe’s voeten een paar centimeter boven de vloer hingen.
Arrianes vleugels waren gladder, meer gestroomlijnd en met scherpere randen, bijna zoals die van een reusachtige vlinder. Ze waren deels doorschijnend, ze gloeiden en wierpen verschuivende, iriserende prisma’s van licht op de stenen vloer onder hen. Net als Arriane zelf waren ze vreemd en aantrekkelijk, en echt waanzinnig mooi.
‘Ik had het kunnen weten,’ zei Luce, en er trok een brede glimlach over haar gezicht.
Gabbe glimlachte terug, en Arriane maakte een buiginkje voor Luce.
‘Wat is er buiten aan de hand?’ vroeg Daniël, die zag dat Gabbe bezorgd keek.
‘We moeten zorgen dat we Luce hier weg krijgen.’
De veldslag. Was die dan nog niet ten einde? Als Daniël, Gabbe en Arriane hier allemaal waren, moesten ze toch gewonnen hebben, of niet soms? Luce’ ogen schoten naar Daniël. Zijn gezicht verried niets.
‘En er moet iemand achter Sophia aan,’ zei Arriane. ‘Ze kan hier niet in haar eentje achter zitten.’
Luce slikte. ‘Staat zij aan Cams kant? Is zij een soort… duivel? Een gevallen engel?’ Het was een van de weinige termen die haar van de les van juffrouw Sophia waren bijgebleven.
Daniël stond er met opeengeklemde kaken bij. Zelfs zijn vleugels stonden stijf van woede. ‘Geen duivel,’ mompelde hij, ‘maar ook bepaald geen engel. We dachten dat ze aan onze kant stond. We hadden haar nooit zo dichtbij mogen laten komen.’
‘Ze was een van de 24 ouderen,’ voegde Gabbe eraan toe. Ze liet haar voeten tot op de grond zakken en stak haar lichtroze vleugels achter haar rug, zodat ze op het altaar kon gaan zitten. ‘Een heel eerbiedwaardige positie. Ze heeft deze kant van zichzelf goed verborgen gehouden.’
‘Zodra we hierbinnen kwamen, was het net alsof ze gek werd,’ zei Luce. Ze wreef over haar hals, waar de dolk haar had gesneden.
‘Ze zíjn ook gek,’ zei Gabbe. ‘Maar wel heel ambitieus. Ze maakt deel uit van een geheime sekte. Ik had het eerder moeten zien, maar de signalen zijn nu heel duidelijk. Ze noemen zich de Zhsmaelim. Ze kleden zich precies hetzelfde en ze hebben allemaal een bepaalde… elegantie. Ik heb altijd gedacht dat het voornamelijk uiterlijk vertoon was. In de hemel nam niemand ze echt serieus,’ liet ze Luce weten, ‘maar dat is nu wel anders. Wat ze vanavond heeft gedaan, is reden voor verbanning. Ik denk dat ze meer van Cam en Molly gaat zien dan haar lief is.’
‘Dus Molly is ook een gevallen engel,’ zei Luce langzaam. Van alles wat ze die dag had geleerd, kwam dit haar nog het meest logisch voor.
‘Luce, we zijn allemáál gevallen engelen,’ zei Daniël. ‘Alleen zitten sommigen van ons aan de ene kant… en anderen aan de andere.’
‘Zit er iemand van jullie hier’ – ze slikte – ‘aan de andere kant?’
‘Roland,’ zei Gabbe.
‘Roland?’ Luce was met stomheid geslagen. ‘Maar jullie waren met hem bevriend. Hij was altijd zo charismatisch en aardig.’
Daniël haalde alleen zijn schouders op. Arriane keek daarentegen bedrukt. Ze sloeg op een verdrietige, geagiteerde manier met haar vleugels, waardoor er een stofbriesje opstak. ‘We krijgen hem wel een keer terug,’ zei ze zacht.
‘En Penn?’ vroeg Luce met een knoop van tranen in haar keel.
Maar Daniël schudde zijn hoofd en kneep in haar hand. ‘Penn was een sterveling. Een onschuldig slachtoffer in een lange, zinloze oorlog. Ik vind het heel erg voor je, Luce.’
‘Dus die hele veldslag buiten…?’ vroeg Luce. Haar stem stokte in haar keel. Ze kon zich er nog niet toe zetten om al over Penn te praten.
‘Dat is gewoon een van de vele gevechten die wij met de demonen aangaan,’ zei Gabbe.
‘Nou, wie heeft er gewonnen?’
‘Niemand,’ zei Daniël verbitterd. Hij pakte een grote glasscherf op van het glas-in-loodraam in het plafond en smeet die door de kapel. Hij sloeg in honderd minuscule scherfjes uiteen, maar zijn woede leek er niet mee te zijn bekoeld. ‘Er wint nooit iemand. Het is voor een engel praktisch onmogelijk om een andere engel te vernietigen. Het komt gewoon neer op veel vleugelgewiek, totdat er iemand moe wordt en er een eind aan breit.’
Er schoot Luce een vreemd beeld te binnen, en ze schrok op. Het was een beeld van Daniël, die vol in zijn schouder werd geraakt door een van de lange zwarte bliksemschichten die Penn hadden getroffen. Ze deed haar ogen open en keek naar zijn rechterschouder. Er zat bloed op zijn borst.
‘Je bent gewond,’ fluisterde ze.
‘Nee hoor,’ zei Daniël.
‘Hij kan niet gewond raken, hij is…’
‘Wat is dat op je arm, Daniël?’ vroeg Arriane, en ze wees naar zijn borst. ‘Is dat bloed?’
‘Dat is bloed van Penn,’ zei Daniël afgemeten. ‘Ik heb haar onder aan de trap gevonden.’
Luce’ hart kneep samen. ‘We moeten Penn begraven,’ zei ze. ‘Naast haar vader.’
‘Luce, lieverd,’ zei Gabbe, en ze stond op. ‘Ik wou dat we daar tijd voor hadden, maar we moeten nu echt weg.’
‘Ik laat haar hier niet alleen liggen. Ze heeft verder niemand.’
‘Luce,’ zei Daniël, terwijl hij over zijn voorhoofd wreef.
‘Ze is in mijn armen gestorven, Daniël. Omdat ik zo stom was om juffrouw Sophia naar deze martelkamer te volgen.’ Luce keek hen alle drie om de beurt aan. ‘Omdat jullie me niets verteld hebben.’
‘Oké,’ zei Daniël, ‘we gaan het zo goed mogelijk voor Penn regelen. Maar daarna moeten we maken dat jij hier zo ver als maar kan vandaan komt.’
Er filterde een windvlaag door het gat in het plafond, waardoor de kaarsen flakkerden en de overgebleven glasscherven in het kapotte raam doorbogen. Even later vielen ze in een stortbui van scherpe splinters op hen neer.
Gabbe gleed net op tijd van het altaar en ging naast Luce staan. Zo te merken was ze niet erg onder de indruk. ‘Daniël heeft gelijk,’ zei ze. ‘Het bestand dat we na de veldslag hebben afgekondigd, geldt alleen voor engelen. En nu velen van hen op de hoogte zijn van…’ – ze zweeg even en schraapte haar keel – ‘…eh, van een verandering in jouw status als sterveling, zijn er een heleboel slechteriken die het op jou gemunt hebben.’
Arriane werd door haar vleugels van de grond getild. ‘En een heleboel goeien die tevoorschijn komen om mee te helpen om hen te weren,’ zei ze, terwijl ze aan kwam glijden en zich aan de andere kant naast Luce opstelde, alsof ze haar gerust wilde stellen.
‘Ik begrijp het nog steeds niet,’ zei Luce. ‘Waarom is het zo belangrijk? Waarom ben ík zo belangrijk? Komt het alleen doordat Daniël van me houdt?’
Daniël zuchtte. ‘Dat heeft er wel mee te maken, hoe onschuldig het ook klinkt.’
‘Je weet toch dat iedereen een hekel heeft aan gelukkige liefdespaartjes?’ viel Arriane hem bij.
‘Lieverd, het is een heel lang verhaal,’ zei Gabbe – de stem van de rede.
‘We kunnen het je alleen hoofdstuk voor hoofdstuk vertellen.’
‘En net als met mijn vleugels,’ voegde Daniël eraan toe, ‘zul je heel veel op eigen kracht moeten ontdekken.’
‘Maar waarom dan?’ vroeg Luce. Ze vond dit een heel frustrerend gesprek. Ze voelde zich net een kind dat te horen kreeg dat ze het allemaal wel zou begrijpen als ze wat ouder was. ‘Waarom kunnen jullie me niet gewoon helpen om het te begrijpen?’
‘We kunnen je ook wel helpen,’ zei Arriane, ‘maar we kunnen niet alles in één keer over je uitstorten. Net zoals je een slaapwandelaar ook niet mag laten schrikken door hem wakker te maken. Het is gewoon te gevaarlijk.’
Luce sloeg haar armen om zichzelf heen. ‘Het zou mijn dood worden,’ zei ze, om maar te benoemen waar de anderen omheen draaiden.
Daniël sloeg zijn armen om haar heen. ‘Dat is al eerder gebeurd. En je hebt voor vanavond al vaak genoeg oog in oog met de dood gestaan.’
‘En nu? Nu moet ik gewoon van school weg?’ Ze draaide zich om naar Daniël. ‘Waar breng je me dan naartoe?’
Hij fronste zijn voorhoofd en wendde zijn blik af. ‘Ík kan je nergens naartoe brengen. Daarmee zou ik te veel de aandacht trekken. We zullen het aan iemand anders moeten overlaten. Er is hier één sterveling die we kunnen vertrouwen.’ Hij keek naar Arriane.
‘Ik haal hem wel,’ zei ze, en ze stond op.
‘Ik ga niet bij je weg,’ zei Luce tegen Daniël. Haar lip trilde. ‘Ik heb je nog maar net terug.’
Daniël kuste haar op haar voorhoofd en ontstak daarmee een warmte die zich door haar hele lichaam verspreidde. ‘We hebben gelukkig nog wel even de tijd.’