15 DE LEEUWENKUIL

Het was al een hele tijd geleden sinds Luce eens goed in de spiegel had gekeken. Ze was nooit zo met haar uiterlijk bezig geweest: heldere lichtbruine ogen, kleine, rechte tanden, dichte wimpers, een dikke bos zwart haar. Vroeger dan. Tot afgelopen zomer.

Nadat haar moeder al haar haar eraf had geknipt, was Luce spiegels gaan mijden. Niet alleen vanwege haar korte koppie; Luce dacht ook dat ze de persoon die ze was niet meer leuk vond, dus dat hoefde ze niet nog eens ingepeperd te krijgen. Ze keek voortaan naar haar handen als ze die op de wc stond te wassen. Ze bleef strak voor zich uit kijken als ze langs getinte ruiten liep en ze meed gezichtspoeder in van die doosjes met een spiegeltje.

Maar twintig minuten voor haar afspraakje met Cam ging Luce dan toch voor de spiegel staan op de uitgestorven meisjes-wc in gebouw Augustinus. Ze vond eigenlijk wel dat ze er goed uitzag. Haar haar was eindelijk weer wat aangegroeid en daardoor begonnen haar krullen wat losser te worden. Ze bekeek haar gebit, rechtte toen haar schouders en keek in de spiegel alsof ze Cam recht in de ogen keek. Ze moest hem iets vertellen, iets belangrijks, en ze wilde zeker weten dat ze daarbij een blik kon opzetten die ervoor zorgde dat hij haar serieus nam.

Hij was vandaag niet in de les verschenen. Daniël ook niet, dus Luce ging ervan uit dat meneer Cole hun allebei een soort voorwaardelijke straf had gegeven. Of dat ze hun wonden aan het likken waren. Maar Luce twijfelde er geen moment aan dat Cam haar vandaag zou staan op te wachten.

Ze wilde hem niet zien. Echt helemaal niet. Als ze eraan dacht hoe hij met zijn vuisten op Daniël in had gebeukt, draaide haar maag zich om. Maar het was háár schuld dat het sowieso op vechten was uitgedraaid. Ze had Cam verleid – en of ze dat nu gedaan had omdat ze in de war was geweest, gevleid, of omdat ze hem zelfs maar een piezeltje leuk vond, dat deed er nu niet meer toe. Wat er wel toe deed was dat ze vandaag duidelijk tegen hem moest zijn: er was niets tussen hen.

Ze haalde diep adem, trok haar T-shirt over haar heupen omlaag en duwde de deur van de wc-ruimte open.

Toen ze naar de poort toe liep, zag ze hem niet. Maar ja, het was ook moeilijk om überhaupt iets te zien achter die bouwput op de parkeerplaats. Luce was niet meer bij de ingang van het schoolterrein geweest sinds ze daar met de renovaties waren begonnen, en het verbaasde haar hoe ingewikkeld het was om je over de opgebroken parkeerplaats een weg te banen. Ze moest om kuilen in het wegdek heen lopen en probeerde ongezien te blijven voor de bouwvakkers die er bezig waren, terwijl ze ondertussen de asfaltdampen wegwuifde die maar niet leken te willen optrekken.

Cam was in geen velden of wegen te bekennen. Ze voelde zich heel even een onnozel gansje, bijna alsof ze in een soort grap was getuind. De hoge metalen hekken zaten onder de rode roestblaren. Luce keek erdoorheen naar het dichte bosje met oude iepen aan de overkant van de weg. Ze liet haar knokkels kraken en dacht aan de keer dat Daniël haar had gezegd dat hij het vreselijk vond als ze dat deed. Maar hij was er nu niet, dus hij kon het niet zien; er was niemand die het kon zien. Toen zag ze een opgevouwen stuk papier zitten met haar naam erop. Het was tegen de grijze stam van een dikke magnoliaboom geprikt, naast de kapotte telefooncel.

Nu hoef je niet naar de loungeavond. Onze medeleerlingen moeten een scène uit de Burgeroorlog naspelen – treurig maar waar –, maar wij gaan fijn de bloemetjes buitenzetten. Een zwarte auto met goudkleurig nummerbord brengt je naar me toe. Ik vond dat we wel wat frisse lucht konden gebruiken. C.

Luce moest hoesten van de dampen. Frisse lucht oké, maar een zwarte auto die haar van de campus ophaalde? Om haar naar hem toe te brengen, alsof hij een of andere vorst was die gewoon vrouwen kon laten halen als hij daar zin in had? Waar was hij trouwens?

Dit beantwoordde allemaal niet aan haar plan. Ze had alleen maar met Cam afgesproken om hem te vertellen dat hij te hard van stapel liep en dat ze echt niet zag gebeuren dat ze iets met hem kreeg. Want – ook al zou ze hem dit nooit vertellen – elke keer dat hij de avond ervoor Daniël met zijn vuist had geraakt, was er iets in haar ineengekrompen en gaan koken van woede. Ze moest dat gevalletje met Cam in de kiem smoren, zoveel was wel duidelijk. De gouden ketting met de slang zat in haar zak. Het was hoog tijd dat ze hem die teruggaf.

Alleen vond ze het nu heel stom van zichzelf dat ze ervan was uitgegaan dat Cam alleen maar met haar wilde praten. Hij voerde natuurlijk iets in zijn schild. Zo’n jongen was hij wel.

Bij het geluid van een auto die vaart minderde draaide Luce haar hoofd om. Een zwarte personenauto kwam voor de poort tot stilstand. Het gekleurde raampje aan de kant van de bestuurder ging omlaag en er kwam een behaarde hand naar buiten om de hoorn van de telefoon in de nis voor de poort te pakken. Even later werd de hoorn met een klap weer op de haak gelegd en ging de bestuurder gewoon op zijn claxon hangen.

Eindelijk gingen de enorme metalen hekken kreunend open en reed de auto naar binnen, waarna hij voor haar bleef staan. De portieren gingen zachtjes van het slot. Ging ze nu echt in die auto stappen en liet ze zich god weet waar naartoe rijden om hem te zien?

De vorige keer dat ze bij deze hekken had gestaan, was om afscheid te nemen van haar ouders. Ze miste ze al voor ze weggereden waren en ze had ze precies vanaf deze plek uitgezwaaid naast de kapotte telefoonnis aan de binnenkant van de poort– en toen had ze, herinnerde ze zich nu, een van de wat meer technisch geavanceerde beveiligingscamera’s gezien. Zo’n camera met een bewegingsdetector, die op elke beweging die ze maakte inzoomde. Cam had geen slechtere plek kunnen uitkiezen om haar door een auto te laten ophalen.

Plotseling kreeg ze visioenen van een isoleercel in een kelder. Vochtige betonnen muren en kakkerlakken die langs haar benen omhoogschoten. Geen daglicht. Op de campus deden nog steeds geruchten de ronde over dat stel, Jules en Phillip, die sinds ze ervandoor waren gegaan niet meer waren gesignaleerd. Dacht Cam nou echt dat Luce hem zo graag wilde zien dat ze het risico nam om zo in het volle zicht van de camera’s de campus af te lopen?

De auto stond nog steeds voor haar op de oprijlaan te ronken. Even later stak de bestuurder – een man met een dikke nek, dun haar en een zonnebril op – zijn hand uit. Daarin zat een wit envelopje. Luce aarzelde even, maar deed toen toch een stap naar voren om het van hem aan te pakken.

Cams briefpapier. Een dik ivoorkleurig kaartje met zijn naam er in de linker benedenhoek op gedrukt in decadente gouden letters.

Ik had het eerder moeten zeggen: de rooie is afgeplakt. Kijk zelf maar. Heb ik voor gezorgd, net zoals ik voor jou zal zorgen. Tot zo, hoop ik.

Afgeplakt? Bedoelde hij…? Ze keek even schielijk naar de camera. Inderdaad. Er was een scherp uitgesneden zwart rondje tape precies op de lens van de camera geplakt. Luce begreep niet hoe die dingen werkten of hoe lang het zou duren voor het personeel erachter kwam, maar op de een of andere vreemde manier was ze wel opgelucht dat Cam eraan had gedacht en het had geregeld. Ze kon zich niet voorstellen dat Daniël ooit zo ver vooruitdacht.

Zowel Callie als haar ouders verwachtten die avond een telefoontje van haar. Luce had de tien pagina’s tellende brief van Callie drie keer gelezen en ze kende alle grappige details over de weekendjes van haar vriendin naar Nantucket uit haar hoofd, maar ze zou nog steeds niet weten hoe ze de vragen van Callie over haar leven op Zwaard & Kruis moest beantwoorden. Als ze zich omdraaide en naar binnen ging om de telefoon op te pakken, wist ze niet hoe ze Callie of haar ouders in hemelsnaam moest bijpraten over de vreemde, duistere draai die de afgelopen paar dagen hadden genomen. Het was gemakkelijker om er maar helemaal haar mond over te houden, in elk geval tot ze de dingen op de een of andere manier had afgehandeld.

Ze liet zich op de achterbank van weelderig beige leer glijden en maakte de autogordel vast. De bestuurder gaf zonder een woord te zeggen gas.

‘Waar gaan we naartoe?’ vroeg ze.

‘Ergens achteraf aan de rivier. Meneer Briel houdt van couleur locale. Ga maar lekker zitten, liefje, en ontspan je. Je merkt het vanzelf wel.’

Meneer Briel? Wie was die man? Luce vond het nooit prettig als er tegen haar werd gezegd dat ze zich moest ontspannen, en al helemaal niet als het een waarschuwing leek om vooral geen vragen meer te stellen. Niettemin sloeg ze haar armen over elkaar, keek naar buiten en probeerde te vergeten op wat voor toon de bestuurder ‘liefje’ tegen haar had gezegd.

Door de geblindeerde ramen zagen de bomen buiten en het grijze plaveisel van de weg onder hen er allemaal bruin uit. Bij de afslag waarvan de westelijke baan naar Thunderbolt leidde, nam de zwarte auto de oostelijke baan. Ze volgden de rivier naar de kust. Zo nu en dan, als hun weg en de rivier samenkwamen, zag Luce het brakke bruine water naast hen kolken. Twintig minuten later hield de auto stil voor een armoedig café aan de rivier.

Het was gemaakt van grijs rottend hout, en boven de voordeur hing een uitgezet, van water doortrokken bord met daarop het woord styx in onregelmatige met de hand geschilderde rode letters. Tegen de houten balk onder het golfplaten dak was een sliert vaantjes gespijkerd, met reclame voor biermerken erop – een bescheiden poging tot feestelijkheid. Luce bekeek de plaatjes die op de plastic driehoekjes waren gedrukt – palmbomen en zongebruinde meisjes in bikini met een bierflesje tegen hun grijnzende lippen – en vroeg zich af wanneer hier voor het laatst daadwerkelijk een meisje in levenden lijve voet over de drempel had gezet.

Op een bankje bij het water zaten twee oudere punkers te roken. Over hun middelbare voorhoofd hing een vermoeide hanenkam en hun leren jasjes zagen er lelijk en smerig uit, alsof ze het al droegen sinds de tijd dat punk iets nieuws was geweest. De uitdrukkingsloze blik op hun bruine, slap hangende gezicht maakte het hele tafereel nog troostelozer.

Het moeras dat langs de tweebaansweg lag begon het asfalt al te veroveren, en de weg liep gewoon dood in het moerasgras en de modder. Luce was nog nooit zo ver de riviermoerassen in geweest.

Terwijl ze bleef zitten, omdat ze niet goed wist wat ze moest doen als ze uit de auto stapte en ook niet of dat wel zo verstandig was, ging de voordeur van Styx met een knal open en kwam Cam naar buiten gekuierd. Hij leunde heel cool tegen de hordeur, met het ene been over het andere. Ze wist dat hij haar door het geblindeerde glas van de auto niet kon zien, maar hij stak zijn hand op alsof hij dat wel kon en wenkte haar.

‘Op hoop van zegen,’ mompelde Luce voor ze de chauffeur bedankte. Ze deed het portier open en werd begroet door een zilte windvlaag. Ze liep de drie treden naar de houten veranda van het café op.

Cams rommelige haar hing losjes rond zijn gezicht en hij had een kalme blik in zijn groene ogen. Eén mouw van zijn zwarte T-shirt zat tot op zijn schouder omhooggeschoven, en Luce kon de gladde lijn van zijn biceps zien. Ze voelde aan het gouden kettinkje in haar zak. Niet vergeten waarom je hier bent.

Op Cams gezicht was geen enkel teken te bespeuren van het gevecht van de avond ervoor, en daardoor vroeg ze zich ogenblikkelijk af hoe dat bij Daniël zou zijn.

Cam keek haar onderzoekend aan en ging met zijn tong langs zijn onderlip. ‘Ik was net aan het uitrekenen hoeveel troostdrankjes ik nodig zou hebben als je me vandaag zou laten zitten,’ zei hij, en hij deed zijn armen wijd open om haar te omhelzen. Luce vlijde zich tegen hem aan. Het was heel moeilijk om Cam iets te weigeren, ook als ze niet helemaal zeker wist wat hij haar vroeg.

‘Ik zou jou nooit laten zitten,’ zei ze, maar meteen voelde ze zich schuldig, want ze wist dat ze dat alleen maar uit plichtsbesef zei, niet vanuit het romantische gevoel dat Cam veel liever zou hebben gezien. Ze was hier alleen maar omdat ze hem ging vertellen dat ze niets met hem wilde. ‘Wat is dit voor iets hier? En sinds wanneer beschik jij over een auto met chauffeur?’

‘Laat dat maar aan mij over,’ zei hij, en het leek erop dat hij haar vragen als complimentjes opvatte, alsof zij het leuk vond om naar cafés te worden gebracht waar het net zo rook als binnen in een gootsteenputje.

Ze was heel slecht in dit soort dingen. Callie zei altijd dat Luce niet in staat was tot onomwonden eerlijkheid en dat dat ook de reden was waarom ze altijd in van die klotesituaties verzeild raakte met jongens tegen wie ze gewoon ‘nee’ had moeten zeggen. Luce beefde. Voor de draad ermee. Ze haalde het kettinkje uit haar zak. ‘Cam.’

‘O, fijn dat je het hebt meegenomen.’ Hij pakte de ketting van haar aan en draaide haar rond. ‘Ik doe hem even bij je om.’

‘Nee, wacht…’

‘Zo,’ zei hij. ‘Hij staat je heel mooi. Kijk maar eens.’ Hij loodste haar over de krakende houten planken naar het raam van het café, waar een paar bands een optreden hadden aangeplakt. the old babies. dripping with hate. house crackers. Luce had liever die posters bestudeerd dan dat ze naar haar spiegelbeeld keek. ‘Zie je wel?’

Ze zag haar gezicht niet echt goed in de ruit vol moddervegen, maar de gouden hanger glansde op haar warme huid. Ze drukte haar hand ertegenaan. Hij was ook echt heel mooi. En zo apart, met de kleine met de hand gemaakte slang die in het midden omhoogkwam. Heel anders dan de dingen die je op de boulevard zag, waar de plaatselijke bevolking toeristen veel te dure dingen aansmeerde – souvenirs van de staat Georgia, gemaakt op de Filippijnen. Achter haar spiegelbeeld in de ruit had de lucht een diepe oranje kleur, onderbroken door een paar dunne lijntjes met roze wolken.

‘Even over gisteravond…’ begon Cam. Ze zag zijn roze lippen vaag bewegen in de ruit boven haar schouder.

‘Ja, daar wilde ik het ook met je over hebben,’ zei Luce, en ze ging naast hem staan. In zijn nek zag ze de puntjes van zijn tatoeage van een stralende zon.

‘Kom mee,’ zei hij, en hij liep met haar terug, de half uit zijn scharnieren hangende hordeur door. ‘Dan praten we binnen verder.’

Binnen had het café een houten lambrisering, en een paar zwakke oranje lampen zorgden voor het enige licht. Tegen de muur waren geweien in alle soorten en maten bevestigd, en boven de bar hing een opgezette cheetah die eruitzag of hij elk moment kon toeslaan. De enige andere versiering aan de muur was een verschoten compositiefoto met de woorden officieren elandenclub pulaski county 1964-65, waarop honderd ovale gezichten te zien waren, die bescheiden glimlachten boven hun pastelkleurige vlinderdasje. De jukebox speelde Ziggy Stardust, en midden op een klein verhoogd podium stond een oudere man met een kaalgeschoren hoofd en een leren broek aan neuriënd in zijn eentje te dansen. Afgezien van Luce en Cam was hij de enige aanwezige.

Cam wees op twee krukken. De versleten groenleren kussens waren in het midden gescheurd, zodat het beige schuimrubber er als reusachtige stukken popcorn uit barstte. Bij de kruk waar Cam ging zitten, stond al een half leeggedronken glas. Er zat iets lichtbruins in, aangelengd met ijs, en het glas vertoonde waterdruppeltjes.

‘Wat is dat?’ vroeg Luce.

‘Illegale whisky uit Georgia,’ zei hij, en hij nam een slok. ‘Daar zou ik me maar niet aan wagen, als ik jou was.’ Toen ze hem met half dichtgeknepen ogen aankeek, zei hij: ‘Ik zit hier al de hele dag.’

‘Leuk,’ zei Luce, en ze voelde aan de gouden ketting. ‘Ben je bejaard of zo? Dat je de hele dag in je eentje in het café zit?’

Hij maakte niet echt een dronken indruk, maar het beviel haar totaal niet dat ze helemaal hiernaartoe was gekomen om hem te vertellen dat ze niks met hem wilde en dat hij vervolgens te bezopen was om het te begrijpen. Ze begon zich al af te vragen hoe ze terug moest komen naar school. Ze wist niet eens waar ze hier was.

‘Au.’ Cam wreef over zijn hart. ‘Het leuke van geschorst zijn, Luce, is dat niemand je mist tijdens de les. Ik vond dat ik het wel had verdiend om even bij te komen.’ Hij hield zijn hoofd schuin. ‘Waar zit jij nou eigenlijk mee? Deze tent? Of de ruzie van gisteravond? Of het feit dat we hier níét bedíénd worden?’ Hij verhief zijn stem om die laatste woorden te schreeuwen, in elk geval zo luid dat er een reusachtige, potige barkeeper door het keukendeurtje achter de toog binnenkwam. De barkeeper had lang haar in laagjes, met bakkebaarden, en tatoeages over zijn armen, die eruitzagen als gevlochten mensenhaar. Hij was een en al spieren en moest wel honderdvijftig kilo wegen.

Cam draaide zich naar haar om en glimlachte. ‘Wat is jouw favoriete vergif?’

‘Het maakt me niet uit,’ zei Luce. ‘Ik heb eigenlijk geen voorkeur.’

‘Op mijn feestje dronk je champagne,’ zei Cam. ‘Zie je wel dat ik oplet?’ Hij gaf haar een duwtje met zijn schouder. ‘Jullie beste champagne graag,’ zei hij tegen de barkeeper, die zijn hoofd in zijn nek gooide en een hatelijke lach liet horen.

Zonder een poging te doen om haar om haar identiteitsbewijs te vragen of om haar zelfs maar lang genoeg aan te kijken om haar leeftijd te kunnen schatten, bukte de barkeeper zich naar een klein koelkastje met een glazen schuifdeur. Terwijl hij daar driftig in rond zocht, rinkelden de flessen tegen elkaar. Eindelijk kwam hij, na wat wel een eeuwigheid leek, weer tevoorschijn met een piepklein flesje Freixenet. Zo te zien groeide er iets oranjeachtigs rond de onderkant.

‘Ik neem hier geen verantwoordelijkheid voor,’ zei hij, en hij overhandigde het flesje.

Cam liet de kurk knallen en trok zijn wenkbrauwen naar Luce op. Hij schonk de Freixenet met veel ceremonieel in een wijnglas.

‘Ik wilde mijn excuses aanbieden,’ zei hij. ‘Ik weet dat ik een beetje te hard van stapel gelopen ben. En wat er gisteravond met Daniël is gebeurd, dat vind ik ook rot.’ Hij wachtte tot Luce knikte en ging toen verder. ‘In plaats van kwaad te worden, had ik naar jou moeten luisteren. Het gaat me om jou, niet om hem.’

Luce keek hoe de belletjes in haar drankje omhoogkwamen en ze bedacht dat ze, als ze eerlijk was, moest zeggen dat het haar om Daniël ging, en niet om Cam. Ze móést het tegen Cam zeggen. Als hij er spijt van had dat hij de avond ervoor niet naar haar had geluisterd, zou hij dat misschien nu wel doen. Ze hief haar glas om een slokje te nemen alvorens van wal te steken.

‘O, wacht even.’ Cam legde een hand op haar arm. ‘Je mag pas drinken als we op iets hebben getoost.’ Hij hief zijn glas en keek haar recht in de ogen. ‘Wat wordt het? Zeg jij het maar.’

De hordeur sloeg dicht en de mannen die op de veranda hadden zitten roken, kwamen binnen. De langste van de twee, met vettig zwart haar, een mopsneus en heel vuile nagels, wierp één blik op Luce en liep toen naar hen toe.

‘Wat valt er te vieren?’ Hij keek haar verlekkerd aan en gaf met zijn tuimelglas een duwtje tegen haar geheven wijnglas. Hij boog zich dicht naar haar toe, en ze voelde het vlees van zijn heup door zijn flanellen hemd tegen de hare drukken. ‘Is het kind voor het eerst een avondje uit? Hoe laat moet je weer binnen zijn?’

‘We vieren dat jij nu meteen weer je hielen licht en naar buiten gaat,’ zei Cam op een toon die zo vriendelijk was alsof hij net had gezegd dat Luce jarig was vandaag. Hij keek de man doordringend aan met zijn groene ogen. Die ontblootte zijn kleine puntige tanden, en ze zag een mond vol tandvlees.

‘Naar buiten, hè? Alleen als zij met me meegaat.’

Hij probeerde Luce’ hand te pakken. Na de manier waarop de vechtpartij met Daniël was losgebarsten, verwachtte Luce dat Cam niet veel aanleiding nodig had om weer door het lint te gaan. Vooral niet aangezien hij hier al de hele dag had zitten drinken. Maar Cam bleef opmerkelijk rustig.

Het enige wat hij deed was de hand van de man wegtikken met de snelheid, de elegantie en de brute kracht van een leeuw die een muis doodslaat.

Cam keek hoe de man een paar passen achteruit wankelde. Cam schudde met een verveeld gezicht zijn hand los en aaide toen over Luce’ pols, op de plek waar de man had geprobeerd haar vast te pakken. ‘Sorry daarvoor. Wat wilde je ook alweer zeggen, over gisteravond?’

‘Ik wilde zeggen…’ Luce voelde dat het bloed uit haar gezicht wegtrok. Recht boven Cams hoofd was een reusachtig stuk van iets gitzwarts opengetrokken, dat zich uitstrekte en zichzelf ontrolde tot het de grootste, zwartste schaduw was geworden die ze ooit had gezien. Uit de kern van de schaduw blies een ijzige poolwind, en Luce voelde de vrieskou zelfs aan Cams vingers, die nog steeds over haar huid gingen.

‘O. Mijn. God,’ fluisterde ze.

Ze hoorde het geluid van brekend glas: de man sloeg zijn tuimelglas op Cams hoofd kapot.

Cam stond langzaam op van zijn kruk en schudde wat glasscherven uit zijn haar. Hij draaide zich met zijn gezicht naar de man toe, die zeker twee keer zo oud was als hij en een kop groter.

Luce dook op haar barkruk in elkaar en deinsde achteruit voor wat ze voorvoelde dat er tussen Cam en die andere man zou gebeuren. En voor wat ze vreesde dat er zou kúnnen gebeuren met de zich uitbreidende nachtzwarte schaduw boven haar hoofd.

‘Kappen nou,’ zei de reusachtige barkeeper toonloos, zonder zelfs maar de moeite te nemen om op te kijken van het vechtsporttijdschrift dat hij zat te lezen.

De man begon onmiddellijk in het wilde weg naar Cam uit te halen, die de zinloze stoten opving alsof het klapjes van een kind waren.

Luce was niet de enige die stomverbaasd was over Cams beheerste houding: de danser in leren broek dook weg tegen de jukebox. En nadat de man met het vettige haar Cam een paar keer geslagen had, deed zelfs hij een stap achteruit en bleef zo enigszins confuus op een afstandje staan.

In de tussentijd werd de schaduw tegen het plafond dichter, er groeiden donkere slierten aan, als een soort onkruid, en hij zakte steeds verder naar hun hoofden toe. Luce kreunde en dook net weg op het moment dat Cam nog één laatste stoot van de viezige man afweerde.

En toen besloot hij terug te vechten.

Het was niet meer dan een eenvoudige beweging met zijn vingers, alsof Cam een dood blad wegveegde. Het ene moment vloog de man Cam nog aan, maar toen Cam met zijn vingers de borst van zijn tegenstander aanraakte, schoot die vent naar achteren – met een boog naar achteren, terwijl in zijn kielzog lege bierflesjes alle kanten op vlogen, tot hij met zijn rug tegen de tegenoverliggende muur aan sloeg, naast de jukebox.

Hij wreef over zijn hoofd en ging kreunend op zijn hurken zitten.

‘Hoe deed je dat nou?’ Luce zette grote ogen op.

Cam reageerde niet, maar draaide zich om naar de kleinere, meer gedrongen vriend van de man, en zei: ‘Ben jij de volgende?’

De tweede man stak zijn handen in de lucht. ‘Ik heb hier niks mee te maken, man,’ zei hij, en hij droop af.

Cam haalde zijn schouders op, liep naar de eerste vent en tilde hem aan de rug van zijn T-shirt van de vloer. Zijn armen en benen bungelden hulpeloos in de lucht, als die van een lappenpop. Toen smeet Cam de man met een soepele polsbeweging tegen de muur. Het was bijna alsof hij daartegen zou blijven plakken, terwijl Cam lekker op stoot kwam, op de man in ramde en keer op keer zei: ‘Ik had gezegd: naar buiten!’

‘Hou op!’ riep Luce, maar geen van beiden hoorde haar of besteedde aandacht aan haar. Luce voelde zich misselijk worden. Ze wilde haar ogen losrukken van de bloedende neus en het bloedende tandvlees van de man die tegen de muur gedrukt stond, van Cams bijna bovenmenselijke kracht. Ze wilde tegen hem zeggen dat het al niet meer hoefde, dat ze zelf wel de weg terug naar school vond. Maar het allerliefst wilde ze weg van die ijzingwekkende schaduw die nu het hele plafond bedekte en langs de muren naar omlaag droop. Ze pakte haar tas en rende naar buiten, de avond in…

En linea recta in iemands armen.

‘Gaat het?’

Het was Daniël.

‘Hoe wist je dat ik hier was?’ vroeg ze, en ze drukte haar gezicht ongegeneerd tegen zijn schouder. Tranen waar ze niet op zat te wachten welden in haar op.

‘Kom,’ zei hij. ‘Je moet hier weg.’

Zonder nog achterom te kijken liet ze haar hand in de zijne glijden. Er trok een warm gevoel door haar arm en door haar lichaam. En toen kwamen de tranen. Het was erg vreemd dat ze zich zo veilig voelde als de schaduwen nog zo dichtbij waren.

Zelfs Daniël maakte een gespannen indruk. Hij trok haar zo snel mee het terrein over dat ze bijna moest rennen om hem bij te houden.

Ze voelde dat de schaduwen door de deur van de bar naar buiten stroomden en in de lucht broeiden, maar ze wilde niet omkijken. Dat hoefde ook niet. Ze dreven in een gestage stroom over haar hoofd heen en zogen al het licht voor hen op. Het was alsof de hele wereld pal voor haar ogen in stukken werd gescheurd. Ze kreeg een smerige zwavelstank in haar neus, erger dan ze ooit geroken had.

Daniël keek ook op, en fronste zijn wenkbrauwen – alleen leek het er bij hem op alsof hij zich hooguit probeerde te herinneren waar hij zijn auto had neergezet. Toen gebeurde er echter iets heel vreemds. De schaduwen deinsden achteruit en spoten weg in zwarte spetters die vervolgens alle kanten op wegtrokken.

Luce kneep haar ogen vol ongeloof samen. Hoe had Daniël dát voor elkaar gekregen? Dat had híj toch gedaan, of niet?

‘Hè?’ vroeg Daniël afwezig. Hij deed het portier van een witte Taurus Station aan de kant van de bijrijder van het slot. ‘Is er iets?’

‘Ik heb geen tijd om op te sommen wat er allemaal is,’ zei Luce, terwijl ze zich in de auto liet zakken. ‘Kijk.’ Ze wees naar de ingang van het café. De hordeur was net opengegaan en daar stond Cam. Hij had de andere man waarschijnlijk knock-out geslagen, maar zo te zien was hij nog niet klaar met vechten. Zijn vuisten waren gebald.

Daniël meesmuilde en schudde zijn hoofd. Luce probeerde vergeefs haar gordel in de houder te steken, totdat hij zich naar haar toe boog en haar handen wegduwde. Toen zijn vingers langs haar buik streken, hield ze haar adem in. ‘Zo, die zit,’ fluisterde hij, terwijl hij de klem in de houder klikte.

Hij startte de auto, reed toen langzaam achteruit en hij reed op zijn dooie akkertje langs de deur van het café. Luce had geen idee wat ze tegen Cam moest zeggen, maar toen Daniël het raampje omlaagdraaide en gewoon ‘Cam, goeienavond,’ zei, voelde dat prima.

‘Luce,’ zei Cam, terwijl hij naar de auto toe liep. ‘Niet doen. Niet met hem meegaan. Dat loopt slecht af.’ Ze kon hem niet in de ogen kijken, want ze wist dat die haar zouden smeken om terug te komen. ‘Het spijt me.’

Daniël negeerde Cam volkomen en reed gewoon weg. Het moeras zag er duister uit in de schemering en het bos voor hen nog duisterder.

‘Je hebt me nog steeds niet verteld hoe je me hier hebt gevonden,’ zei Luce. ‘Of hoe je wist dat ik naar Cam toe ging. Of hoe je aan deze auto komt.’

‘Die is van juffrouw Sophia,’ legde Daniël uit. De bomen groeiden bovenaan naar elkaar toe en wierpen een dichte schaduw over de weg, dus Daniël zette de koplampen aan.

‘Heeft juffrouw Sophia je haar auto geleend?’

‘Ik heb jarenlang in LA in een achterbuurt gewoond,’ zei hij schouderophalend, ‘dus je kunt wel zeggen dat ik een magic touch heb wat auto’s “lenen” betreft.’

‘Heb je de auto van juffrouw Sophia gestolen?’ vroeg Luce verontwaardigd, en ze vroeg zich af hoe de bibliothecaresse deze ontwikkeling in haar dossier zou noteren.

‘We brengen hem wel terug,’ zei Daniël. ‘Bovendien had ze het vanavond toch heel druk met de opvoering van de Burgeroorlog. Ik heb zo het vermoeden dat ze niet eens merkt dat hij weg is.’

Op dat moment drong het pas tot Luce door wat Daniël aanhad. Ze bekeek het blauwe soldatenuniform van de Union met de bespottelijke bruinleren riem schuin over zijn borst. Ze was zo bang geweest voor de schaduwen, voor Cam, voor die hele griezelige bedoening, dat ze niet eens even de tijd had genomen om Daniël goed te bekijken.

‘Niet lachen jij,’ zei Daniël, terwijl hij zelf ook probeerde om niet te lachen. ‘Je hebt de ergst denkbare loungeavond van het hele jaar misgelopen.’

Luce kon er geen weerstand aan bieden: ze boog zich naar voren en tikte tegen een van Daniëls knopen. ‘Jammer,’ zei ze, terwijl ze een zuidelijk accent opzette. ‘Ik had net mijn baljurk laten stomen.’

Daniëls lippen kropen omhoog naar een glimlach, maar toen zuchtte hij. ‘Luce. Dat van vanavond – het had echt helemaal verkeerd kunnen aflopen. Weet je dat wel?’

Luce keek recht voor zich uit naar de weg; ze vond het vervelend dat de stemming nu plotseling weer zo akelig was geworden. Een bosuil keek haar vanuit een boom aan.

‘Het was helemaal niet mijn bedoeling om hiernaartoe te gaan,’ zei ze – en dat was ook zo. Het was bijna alsof Cam haar om de tuin had geleid. ‘Ik wou dat ik niet was gegaan,’ voegde ze er zacht aan toe, en ze vroeg zich af waar de schaduw nu was.

Daniël sloeg met zijn vuist op het stuur, waardoor ze opschrok. Hij klemde zijn kaken op elkaar, en Luce vond het vervelend dat hij door haar toedoen zo kwaad keek.

‘Ik kan er gewoonweg niet bij dat jij iets met die gast hebt,’ zei hij.

‘Dat is ook niet zo,’ zei ze met klem. ‘De enige reden waarom ik vanavond gekomen ben, was om hem te vertellen…’ Het had geen zin. Zij iets met Cam? Daniël moest eens weten dat Penn en zij het grootste deel van hun vrije tijd bezig waren met onderzoek te doen naar zíjn familie… Nou ja, dan zou hij waarschijnlijk net zo geïrriteerd zijn.

‘Je hoeft het niet uit te leggen,’ zei Daniël, en hij wuifde haar weg. ‘Het is hoe dan ook toch mijn schuld.’

‘Jouw schuld?’

Daniël was inmiddels van de weg afgeslagen en stopte aan het eind van een zandpad. Hij zette de koplampen uit en ze keken uit over de oceaan. De schemerlucht was van een donkere paarse tint en de koppen van de golven leken bijna zilver, fonkelend. Het helmgras woei plat in de wind en maakte een hoog, troosteloos fluitend geluid. Een troep haveloze meeuwen zat op een rij op de reling van het plankenpad zijn veren op te strijken.

‘Zijn we verdwaald?’ vroeg ze.

Daniël gaf geen antwoord. Hij stapte uit, deed het portier dicht en liep naar het water. Luce wachtte tien tergende seconden en zag hoe zijn silhouet in de paarse schemering steeds kleiner werd, maar toen sprong ze uit de auto en ging achter hem aan.

De wind sloeg haar haar in haar gezicht. Golven beukten tegen de kust en trokken rijen schelpen en zeewier in de onderstroom mee terug. Aan het water was de lucht koeler. Alles had een scherpe zilte geur.

‘Wat is er aan de hand, Daniël?’ vroeg ze, terwijl ze over het duin holde. Ze voelde zich zwaarder nu ze door het zand liep. ‘Waar zijn we? En hoe bedoel je dat het jouw schuld is?’

Hij draaide zich naar haar om. Hij zag er verslagen uit, zijn verkleeduniform zat helemaal gekreukt en zijn grijze ogen stonden bedroefd. Zijn stem was bijna niet boven het gebulder van de golven uit te horen.

‘Ik heb gewoon even tijd nodig om na te denken.’

Luce voelde opnieuw een brok in haar keel omhoogkomen. Ze was eindelijk opgehouden met huilen, maar Daniël maakte het allemaal wel heel moeilijk. ‘Waarom heb je me dan gered? Waarom kom je hier helemaal naartoe om me op te halen, begin je vervolgens tegen me te schreeuwen, en negeer je me?’ Ze veegde haar ogen af aan de onderkant van haar zwarte T-shirt, en door het zeezout aan haar vingers gingen die branden. ‘Niet dat dat zoveel verschilt van hoe je me meestal behandelt, maar…’

Daniël draaide zich om en sloeg allebei zijn handen tegen zijn voorhoofd. ‘Je begrijpt het niet, Luce.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Dat is het ’m nou net – je begrijpt het nooit.’

Zijn stem klonk helemaal niet gemeen. Bijna te aardig zelfs. Alsof zij niet snugger genoeg was om datgene te begrijpen wat voor hem zo klaar was als een klontje. En dat maakte haar echt razend.

‘Ik begrijp het niet?’ vroeg ze. ‘Ík begrijp het niet? Ik zal je eens vertellen wat ik begrijp. Jij denkt dat je zo slim bent, hè? Ik heb drie jaar lang met een volledige studiebeurs op de beste prepschool van het land gezeten. En toen ze me eraf schopten, moest ik een verzoek indienen – een verzoek! – om te zorgen dat ze mijn cijferlijst niet zouden wissen.’

Daniël liep weg, maar Luce ging achter hem aan en zette voor elke stap die hij met grote ogen achteruit deed er een naar voren. Hij zou waarschijnlijk kwaad worden, maar wat maakte dat nog uit? Hij had er elke keer dat hij haar neerbuigend behandelde om gevraagd.

‘Ik heb Latijn en Frans gehad, en op de middenschool heb ik drie jaar op rij de natuurkundewedstrijd gewonnen.’

Ze had hem zo ver achteruit gedreven dat hij nu met zijn rug tegen de reling van het plankenpad stond en ze moest zich ervan weerhouden om niet met haar vinger tegen zijn borst te priemen. Ze was nog niet klaar. ‘Ik doe op zondag ook altijd de kruiswoordpuzzel, en die heb ik soms binnen een uur af. Ik heb een griezelig goed richtingsgevoel… behalve dan soms als het om jongens gaat.’

Ze slikte en nam even de tijd om op adem te komen.

‘En ooit word ik een psychiater die daadwerkelijk naar haar patiënten luistert en die mensen helpt. Oké? Dus hou nou een keer op met tegen me te praten alsof ik dom ben en zeg niet dat ik het niet begrijp, enkel en alleen omdat ík jóúw grillige, onbetrouwbare gedrag dat het ene moment vurig is en het volgende moment ijskoud niet kan ontcijferen, want dat is eerlijk gezegd’ – hier keek ze naar hem op en blies haar adem uit – ‘heel kwetsend voor me.’ Ze veegde een traan weg en was boos op zichzelf omdat ze zich zo had laten opfokken.

‘Hou op,’ zei Daniël, maar hij zei het zacht en zo teder dat Luce het tot verbazing van hen allebei nog deed ook.

‘Ik vind je helemaal niet dom.’ Hij sloot zijn ogen. ‘Ik ken niemand die zo slim is als jij. En zo aardig. En…’ – hij slikte en deed zijn ogen open om haar recht aan te kijken – ‘…zo mooi.’

‘Pardon?’

Hij keek uit over de oceaan. ‘Ik heb hier gewoon zo schoon genoeg van,’ zei hij. Hij klonk dodelijk vermoeid.

‘Waarvan?’

Hij keek haar met een vreselijk bedroefde blik aan, alsof hij iets kostbaars was kwijtgeraakt. Dit was de Daniël die ze kende, hoewel ze niet kon uitleggen hoe of waarvan. Dit was de Daniël… van wie ze hield.

‘Laat het me dan maar zien,’ fluisterde ze.

Hij schudde zijn hoofd. Maar zijn lippen waren nog steeds heel dicht bij de hare. En de blik in zijn ogen was vreselijk verleidelijk. Het was bijna alsof hij wilde dat zíj het hem als eerste liet zien.

Ze ging op haar tenen staan en boog zich naar hem toe. Haar lichaam trilde van de zenuwen. Ze legde haar hand op zijn wang en hij knipperde met zijn ogen, maar bewoog zich niet. Ze kwam langzaam, heel langzaam naar hem toe, alsof ze bang was dat hij zou schrikken, maar elke seconde voelde ze zichzelf ook versteend van angst. En toen ze zo dicht bij elkaar waren dat ze er bijna scheel van keek, deed ze haar ogen dicht en drukte ze haar mond op de zijne.

Ze werden slechts verbonden door de allerzachtste, vederlichte aanraking van hun lippen, maar Luce voelde een vuur door zich heen slaan zoals ze nog nooit had meegemaakt en ze wist dat ze meer van Daniël wilde – alles. Het zou te veel zijn om van hem te vragen dat hij op dezelfde manier naar haar verlangde, dat hij haar in zijn armen nam zoals hij dat in haar dromen al zo vaak had gedaan, dat hij haar hoopvolle kus met een veel krachtigere zou beantwoorden.

Maar dat deed hij toch.

Hij sloeg zijn gespierde armen om haar middel. Hij trok haar naar zich toe en ze voelde hoe de duidelijke lijn van hun twee lichamen samenkwam – benen verstrengeld in benen, heupen tegen elkaar aan gedrukt, borstkassen die gelijktijdig op en neer gingen. Daniël drukte haar tegen de reling van het plankenpad, zo dicht tegen zich aan dat ze zich niet kon verroeren, tot hij haar precies daar had waar ze wilde zijn. En dat alles zonder ook maar één keer de hartstochtelijke versmelting van hun lippen te verbreken.

Toen begon hij haar echt te kussen, eerst zacht, waarbij hij subtiele, heerlijke kusgeluidjes in haar oor maakte. Toen lang en heerlijk en teder, langs haar kaaklijn en haar hals, zodat ze kreunde en haar hoofd naar achteren deed. Hij trok zachtjes aan haar haar en ze deed haar ogen open om, heel even maar, naar de eerste sterren te kijken die aan de donkere lucht verschenen. Ze voelde zich dichter bij de hemel dan ooit tevoren.

Eindelijk keerde Daniël weer terug bij haar lippen en kuste hij haar met grote intensiteit – hij zoog aan haar onderlip en ging toen met zijn zachte tong vlak langs haar tanden. Ze deed haar mond wat verder open, want ze wilde niets liever dan nog meer van hem binnenlaten, en eindelijk was ze niet bang meer om hem te laten merken hoezeer ze naar hem verlangde. Niet bang meer om de kracht van zijn kussen te evenaren.

Ze had zand in haar mond en tussen haar tenen, kippenvel van de zoute wind en haar hart stroomde over van een heerlijk betoverd gevoel.

Op dat moment had ze voor hem kunnen sterven.

Hij maakte zich van haar los en keek op haar neer alsof hij haar iets wilde zeggen. Ze keek glimlachend naar hem op en gaf hem een zacht kusje op zijn lippen, waarna ze daar even bleef hangen. Ze wist geen woorden, geen betere manier om over te brengen wat ze voelde, wat ze wilde.

‘Je bent er nog,’ fluisterde hij.

‘Ze krijgen me hier met geen mogelijkheid weg.’ Ze lachte.

Daniël deed een stap achteruit, wierp haar een duistere blik toe, en zijn glimlach was verdwenen. Hij begon voor haar op en neer te benen, terwijl hij met zijn hand over zijn voorhoofd wreef.

‘Wat is er?’ vroeg ze luchtig, en ze trok aan zijn mouw, zodat hij terug zou komen voor nog een kus. Hij ging met zijn vingers over haar gezicht, door haar haar, langs haar nek. Net alsof hij zich ervan wilde vergewissen dat ze geen droom was.

Was dit haar eerste echte kus? Ze vond dat ze Trevor niet kon meerekenen, dus technisch gesproken wel. En alles voelde zo perfect, alsof ze voorbestemd was voor Daniël, en hij voor haar. Hij rook… mooi. Zijn mond smaakte zoet en vol. Hij was lang en sterk en…

Hij maakte zich los uit haar omhelzing.

‘Waar ga je naartoe?’ vroeg ze.

Hij boog zijn knieën en zakte een paar centimeter om tegen de houten reling te leunen en omhoog te kijken naar de lucht. Hij zag eruit alsof hij pijn leed.

‘Je zei dat ze je hier met geen mogelijkheid weg zouden krijgen,’ zei hij op gedempte toon. ‘Maar dat gaat wel gebeuren. Misschien zijn ze gewoon aan de late kant.’

‘Ze? Wie dan?’ vroeg Luce, en ze keek om zich heen naar het verlaten strand. ‘Cam? Die zijn we volgens mij kwijt.’

‘Nee.’ Daniël liep het plankenpad over. Hij huiverde. ‘Het kan niet.’

‘Daniël.’

‘Het komt toch,’ fluisterde hij.

‘Je maakt me bang.’ Luce ging achter hem aan en probeerde hem bij te houden. Want plotseling had ze het gevoel dat ze wist wat hij bedoelde, ook al wilde ze dat niet. Niet Cam, maar iets anders, een andere dreiging.

Luce voelde zich een beetje vaag in haar hoofd. Zijn woorden kwamen wel bij haar aan en klonken griezelig waar, maar de redenering erachter ontging haar. Net als een flard van een droom die ze zich niet meer in zijn geheel kon herinneren.

‘Praat met me,’ zei ze. ‘Vertel me wat er aan de hand is.’

Hij draaide zich om; zijn gezicht was net zo bleek als een pioenroos en hij stak ten teken van overgave zijn armen omhoog. ‘Ik weet niet hoe ik het een halt moet toeroepen,’ fluisterde hij. ‘Ik weet niet wat ik moet doen.’