17
Rahim Khan strekte langzaam zijn benen en liet
zich tegen de kale muur zakken op de vermoeide, weloverwogen manier
van iemand bij wie elke beweging pijnscheuten veroorzaakt. Buiten
balkte een ezel en iemand schreeuwde iets in het Urdu. De zon was
aan het ondergaan en glinsterde rood door de spleten tussen de
gammele huizen.
Het trof me opnieuw als een mokerslag: de
misdadigheid van wat ik die winter en de zomer daarop had gedaan.
De namen klonken na in mijn hoofd: Hassan, Sohrab, Ali, Farzana en
Sanaubar. Toen Rahim Khan Ali's naam uitsprak was het alsof ik een
stoffige muziekdoos vond die in jaren niet open was geweest. De
melodie begon meteen te spelen: Hé, Babaloe,
wie heb je vandaag nou weer opgegeten? Wie heb je opgegeten,
spleetoog Babaloe? Ik probeerde me Ali's verstarde gezicht
voor de geest te halen, om echt zijn kalme ogen te zien, maar de
tijd kan hebzuchtig zijn - soms steelt hij alle details om ze zelf
te houden.
'Is Hassan nog steeds in dat huis?' vroeg ik.
Rahim Khan bracht het theekopje naar zijn uitgedroogde lippen en
nam een slok. Daarna viste hij een envelop uit het borstzakje van
zijn vest en gaf die aan mij. 'Voor jou.'
Ik scheurde de verzegelde envelop open. Ik vond er een polaroidfoto
in en een opgevouwen brief. Ik staarde een poosje naar de
foto.
Een rijzige man met een witte tulband op en in een groene
gestreepte tsjapan stond met een jongetje voor een smeedijzeren
hek. Zonlicht viel van links schuin naar beneden, waardoor de helft
van zijn ronde gezicht in de schaduw bleef. Hij stond met
toegeknepen ogen naar de camera te lachen, waardoor je zag dat er
een paar voortanden ontbraken. Zelfs op die vage foto straalde de
man met de tsjapan zelfverzekerdheid en rust uit. Het sprak uit de
manier waarop hij stond: zijn voeten iets gespreid, zijn armen
losjes gekruist voor zijn borstkas, zijn hoofd een beetje scheef
naar de zon. Het sprak vooral uit zijn glimlach. Als je naar die
foto keek kon je concluderen dat dit een man was die vond dat de
wereld hem goed behandeld had. Rahim Khan had gelijk: ik had hem
herkend als ik hem op straat was tegengekomen. Het jongetje was
blootsvoets, hij omklemde met één arm de dij van de man, zijn
kaalgeschoren hoofd rustte tegen zijn vaders heup. Hij grijnsde ook
met toegeknepen ogen.
Ik vouwde de brief open. Hij was in het Farsi geschreven. Geen
puntje was weggelaten, geen streepje vergeten, geen letter die in
een andere overvloeide - het handschrift was bijna kinderlijk
netjes. Ik begon te lezen:
In naam van de meest
goedgunstige, meest genadige Allah, Amir agha, en met mijn diepste
eerbied,
Farzana jaan, Sohrab en ik bidden dat deze brief u aantreft in
goede gezondheid en in het licht van Allahs
genade.
Breng alstublieft mijn grote dank over aan Rahim Khan sahib omdat hij hem naar u heeft gebracht. Ik hoop dat ik op een dag een van uw brieven in mijn hand zal houden en over uw leven in Amerika zal lezen. Misschien zal zelfs een foto van u onze ogen opluisteren. Ik heb Farzana jaan en Sohrab veel over u verteld: dat we samen zijn opgegroeid en spelletjes deden en door de straten renden. Ze lachen om de verhalen over al het kattenkwaad dat u en ik hebben uitgehaald!
Amir agha,
Helaas is het Afghanistan van onze jeugd allang dood. De
vriendelijkheid is uit het land verdwenen en je ontkomt niet aan de
moordpartijen. Altijd die moordpartijen. In Kabul heerst overal
angst, op straat, in het stadion, op de markt, overal is die een
deel van ons leven, Amir agha. De barbaren die onze watan regeren
malen niet om fatsoen. Pasgeleden vergezelde ik Farzana jaan naar
de bazaar om aardappelen en naan te kopen. Ze vroeg de koopman
hoeveel de aardappelen kostten, maar bij verstond haar niet, ik
denk dat hij doof was. Dus toen vroeg ze het luider, en plotseling
kwam er een jonge talib aangerend, die haar met zijn houten stok op
haar dijen sloeg. Hij sloeg haar zo hard dat ze viel. Hij
schreeuwde tegen baar en schold haar uit, en hij zei dat het
ministerie van Zedeloosheid en Deugd vrouwen verbiedt luid te
spreken. Ze bad dagenlang een grote blauwe plek op haar been, maar
wat had ik anders kunnen doen dan toekijken terwijl mijn vrouw een
pak slaag kreeg? Als ik was gaan vechten had die hond me met liefde
een kogel door mijn hoofd gejaagd. Wat zou er dan met mijn Sohrab
gebeurd zijn? De straten zijn al zo vol hongerige wezen en ik dank
Allah elke dag dat ik leef, niet omdat ik de dood vrees, maar omdat
mijn vrouw een echtgenoot heeft en mijn zoon geen wees
is.
Kon u Sohrab maar zien. Het is een lieve jongen. Rahim Khan sahib
en ik hebben hem leren lezen en schrijven zodat hij niet zo stom
opgroeit als zijn vader. En wat kan hij schieten met die katapult!
Ik neem Sohrab weleens mee Kabul in en dan koop ik snoep voor hem.
In Shar-i-Nau is nog steeds een apenman en als we hem tegenkomen
betaal ik hem om zijn aap voor Sohrab te laten dansen. U moest hem
eens zien lachen! We lopen vaak omhoog naar de begraafplaats op de
heuvel. Weet u nog dat we daar onder de granaatappelboom gingen
zitten om uit de Shahnamah te lezen? De
droogtes hebben de heuvel uitgedroogd en de boom heeft al jaren
geen vrucht meer gedragen, maar Sohrab en ik gaan nog steeds in de
schaduw zitten en dan lees ik hem voor uit de Shahnamah.
Ik hoef u niet te vertellen dat zijn
lievelingsstuk het verhaal is waar zijn naamgenoot in voorkomt,
Rostam en Sohrab. Binnenkort kan hij zelf in het boek lezen. Ik ben
een heel trotse vader en ik heb het erg getroffen.
Amir agha,
Rahim Khan is erg ziek. Hij hoest de hele dag en ik zie bloed op
zijn mouw als hij zijn mond afveegt. Hij is erg afgevallen en ik
zou willen dat bij wat van de sjorwa met rijst at die Farzana jaan
voor hem maakt. Maar hij neemt alleen een paar hapjes en zelfs dat
doet hij waarschijnlijk alleen maar om Farzana jaan een plezier te
doen. Ik maak me zoveel zorgen om die lieve man dat ik elke dag
voor hem bid. Hij gaat over een paar dagen naar Pakistan om er een
paar artsen te raadplegen en insjallah komt hij met goed nieuws
terug. Maar in mijn hart vrees ik het ergste voor hem. Farzana jaan
en ik hebben kleine Sohrab verteld dat Rahim Khan sahib weer beter
wordt. Wat kunnen we anders doen? Hij is nog maar tien en hij
aanbidt Rahim Khan sahib. Ze zijn erg aan elkaar verknocht geraakt.
Rahim Khan sahib nam hem altijd mee naar de bazaar om ballonnen en
koekjes te kopen, maar daar is bij nu te zwak voor.
Ik droom de laatste tijd heel veel, Amir agha. Soms zijn dat
nachtmerries, over lijken, opgehangen boven voetbalvelden met
bloedrood gras. Daar word ik hijgend en bezweet uit wakker. Maar
meestal droom ik over fijne dingen, Allah zij geloofd. Ik droom dat
Rahim Khan sahib weer beter wordt. Ik droom dat mijn zoon opgroeit
en een goed mens wordt, een vrij mens, en een belangrijk mens. Ik
droom dat er weer lawla-bloemen in de straten van Kabul bloeien,
dat er weer roebabmuziek in de samowarbuizen klinkt en er weer
vliegers door de lucht zullen zweven. En ik droom dat u op een dag
naar Kabul terugkeert om het land van onze jeugd weer te zien. Als
u dat doet, zult u zien dat er een oude, trouwe vriend op u
wacht.
Moge Allah altijd met u zijn.
Hassan
Ik las de brief tweemaal. Ik vouwde het papier op en keek nog een poosje naar de foto. Ik stak ze allebei in mijn zak. 'Hoe gaat het met hem?' vroeg ik.
'Die brief is een halfjaar geleden geschreven, een paar dagen voor ik naar Peshawar vertrok,' zei Rahim Khan. 'Ik heb de foto de dag voor mijn vertrek gemaakt. Een maand na mijn aankomst in Peshawar kreeg ik een telefoontje van een van mijn buren in Kabul. Hij vertelde me dit verhaal: kort na mijn vertrek deed het gerucht de ronde dat een Hazara-gezin alleen in het grote huis in Wazir Akbar Khan woonde, dat zeiden de Taliban tenminste. Een stel talib-ambtenaren kwam om de zaak te onderzoeken en Hassan te ondervragen. Ze beschuldigden hem ervan dat hij loog toen hij zei dat hij daar bij mij woonde, al ondersteunden veel buren, onder wie degene die mij belde, zijn verhaal. De talibs noemden hem een leugenaar en een dief, net als alle Hazara's, en ze gaven hem opdracht om met zijn gezin voor zonsondergang het huis te verlaten. Hassan protesteerde. Maar mijn buurman zei dat de talibs naar het grote huis keken als - hoe zei hij het ook alweer? - o ja, "als wolven naar een kudde schapen". Ze zeiden tegen Hassan dat ze erin zouden trekken, zogenaamd om erop te passen tot ik terugkwam. Hassan protesteerde opnieuw. Ze namen hem mee naar buiten de straat op... '
'Nee,' hijgde ik.
'... dwongen hem te knielen... '
'Nee. O god, nee.'
'... en schoten hem door het achterhoofd.'
'Nee.'
'Farzana kwam gillend naar buiten en viel hen aan... '
'Nee.'
'... schoten haar ook dood. Zelfverdediging, beweerden
ze later.'
Maar ik kon alleen maar 'Nee, nee, nee' blijven fluisteren.
Ik moest steeds denken aan die dag in 1974 in de ziekenhuiskamer, vlak na de operatie aan Hassans hazenlip. Baba, Rahim Khan, Ali en ik stonden rond Hassans bed en keken toe hoe hij in de handspiegel zijn nieuwe lip onderzocht. Nu was iedereen in die kamer gestorven of stervende. Behalve ik.
Toen zag ik iets anders: een man in een visgraatvest die de loop van zijn kalasjnikov tegen Hassans achterhoofd drukt. De knal weerkaatst door de straat van het huis van mijn vader. Hassan zakt op het asfalt ineen; zijn leven van onbeloonde trouw zweeft uit hem weg als de voortgeblazen vliegers waar hij vroeger op joeg.
'De Taliban zijn in het huis getrokken,' zei Rahim Khan, 'onder het voorwendsel dat ze er een indringer uit hadden gezet. De moord op Hassan en Farzana werd afgedaan als een geval van zelfverdediging. Niemand zei er iets over. Hoofdzakelijk uit angst voor de Taliban, denk ik. Maar niemand had aanvechting om enig risico te nemen voor een stel Hazara-bedienden.'
'Wat hebben ze met Sohrab gedaan?' vroeg ik. Ik voelde me moe, uitgeput. Rahim Khan kreeg opnieuw een hoestbui, die een hele tijd duurde. Toen hij eindelijk opkeek was zijn gezicht rood aangelopen en waren zijn ogen bloeddoorlopen. 'Ik heb gehoord dat hij in een weeshuis ergens in Karteh-Seh zit. Amir jaan...' Vervolgens begon hij weer te hoesten. Toen hij ophield leek hij alweer ouder dan vlak daarvoor, alsof hij met elke hoestbui verouderde. 'Amir jaan, ik heb je hierheen laten komen omdat ik je voor ik sterf nog een keer wilde zien, maar dat is niet alles.'
Ik zei niets. Ik denk dat ik al wist wat hij ging zeggen.
'Ik wil dat je naar Kabul gaat. Ik wil dat je
Sohrab gaat halen,' zei hij.
Ik zocht wanhopig naar de juiste woorden. Ik had nauwelijks tijd
gehad om te wennen aan de gedachte dat Hassan dood was.
'Luister alsjeblieft. Ik ken een Amerikaans echtpaar hier in
Peshawar, John en Betty Caldwell. Het zijn christenen en ze runnen
met privé-giften een kleine liefdadigheidsorganisatie. Ze bieden
vooral onderdak en eten aan Afghaanse kinderen die hun ouders kwijt
zijn. Ik heb dat huis gezien. Het is er schoon en veilig; er wordt
goed voor de kinderen gezorgd en mevrouw en meneer Caldwell zijn
aardige mensen. Ze hebben al gezegd dat Sohrab welkom zou zijn bij
hen thuis... '
'Dat kunt u niet menen, Rahim Khan.'
'Kinderen zijn kwetsbaar, Amir jaan. Kabul zit al vol kinderen met
gebroken levens en ik wil niet dat Sohrab een van
hen wordt.'
'Ik wil niet naar Kabul, Rahim Khan. Ik kan het niet!'
zei ik.
'Sohrab is een talentvol jongetje. We kunnen hem hier
een nieuw leven bezorgen, nieuwe hoop, bij mensen die van hem
zouden houden. John agha is een goed mens en Betty khanoem is
heel lief; je zou eens moeten zien hoe ze met die wezen
omgaat.'
'Waarom ik? Waarom kunt u niet iemand betalen om erheen te
gaan? Ik betaal wel als het een kwestie van geld is.' 'Het gaat
niet om het geld, Amir!' schreeuwde Rahim Khan. 'Ik ga
binnenkort dood en ik laat me niet beledigen! Wat mij betreft
is het nooit een kwestie van geld geweest, dat weet je.
En waarom jij? Ik denk dat we allebei wel weten waarom jij het
moet doen, nietwaar?'
Ik wilde die opmerking niet begrijpen, maar ik deed het
wel. Ik begreep hem maar al te goed. 'Ik heb een vrouw in
Amerika, een huis, een carrière en een familie. Kabul is een
gevaarlijke plek, dat weet u ook, en u wilt dat ik alles op het
spel zet voor...' Ik hield op.
'Weet je,' zei Rahim Khan, 'op een keer toen jij niet in
de buurt was, waren je vader en ik in gesprek. Je weet dat hij
zich in die tijd altijd zorgen over je maakte. Ik weet nog dat
hij tegen me zei: "Rahim, een jongen die niet voor zichzelf
opkomt wordt een man die nergens voor opkomt." Ik vraag me af
of jij zo iemand geworden bent.'
Ik sloeg mijn ogen neer.
'Wat ik van je vraag is dat je de laatste wens van een
oude man inwilligt,' zei hij ernstig.
Met die opmerking had hij een gok gewaagd. Hij had zijn troef
uitgespeeld. Of in elk geval dacht ik dat toen. Zijn woorden bleven
tussen ons in hangen, maar hij had in elk geval goed geweten
wat hij moest zeggen. Ik zocht nog naar de juiste woorden, en
ik was nog wel de schrijver in die kamer. Ten slotte stelde ik
me hiermee tevreden: 'Misschien had Baba gelijk.'
'Ik vind het heel erg dat je dat denkt, Amir.'
Ik kon hem niet aankijken. 'Denkt u dat dan niet?' 'Als dat zo was,
had ik je niet gevraagd hierheen te komen.'
Ik speelde met mijn trouwring. 'U hebt me altijd overschat, Rahim
Khan.'
'En jij hebt jezelf altijd te hard aangepakt.' Hij aarzelde. 'Maar
er is nog iets. Iets wat je niet weet.'
'Alstublieft, Rahim Khan...'
'Sanaubar was niet Ali's eerste vrouw.'
Nu keek ik op.
'Hij was al eens getrouwd geweest met een Hazara-vrouw uit de
Jaghori-streek. Dat was lang voordat jij geboren werd. Ze waren
drie jaar getrouwd.'
'Wat heeft dat er nou mee te maken?'
'Ze verliet hem drie jaar later zonder dat ze kinderen had gekregen
en toen trouwde ze met een man in Khost. Met hem kreeg ze drie
dochters. Dat probeer ik je te vertellen.'
Ik kreeg in de gaten welke kant hij op wilde. Maar ik wilde de rest
niet horen. Ik had een goed leventje in Californië, een mooi
Victoriaans huis met een puntdak, een goed huwelijk, een
veelbelovende carrière als schrijver, schoonouders die van me
hielden. Ik had geen behoefte aan dit soort problemen.
'Ali was onvruchtbaar,' zei Rahim Khan.
'Niet waar. Sanaubar en hij kregen toch zeker Hassan? Ze kregen
Hassan... '
'Niet waar,' zei Rahim Khan.
'Wel waar!'
'Dat is niet waar, Amir.'
'Wie heeft dan... '
'Ik denk dat je wel weet wie.'
Ik had het gevoel alsof ik van een steile rots gleed en me
probeerde vast te klampen aan struiken en braambosjes, maar zonder
resultaat. De kamer zwaaide op en neer en heen en weer. 'Wist
Hassan het?' zei ik tussen lippen door die niet de mijne leken.
Rahim Khan sloot zijn ogen. Schudde zijn hoofd.
'Klootzakken,' mompelde ik en ik stond op. 'Godvergeten
klootzakken!' schreeuwde ik. 'Stelletje godvergeten
leugenaars!'
'Ga alsjeblieft zitten,' zei Rahim Khan.
'Hoe konden jullie dat nou voor mij verborgen houden? En voor hém?'
brulde ik.
'Denk nou toch even na, Amir jaan. Het was een schandelijke
situatie. Mensen zouden erover praten. Het enige wat een man toen
had, wat hij toen was, was zijn eer, zijn naam, en als mensen
zouden kletsen... We konden het aan niemand vertellen, dat begrijp
je toch wel?' Hij stak zijn hand naar me uit, maar ik duwde hem
weg. Ik liep naar de deur.
'Ga alsjeblieft niet weg, Amir jaan.'
Ik deed de deur open en draaide me naar hem om. 'Waarom niet? Wat
kunt u dan nog zeggen? Ik ben achtendertig en ik hoor net dat mijn
hele leven één grote leugen is! Wat kunt u zeggen om daar iets aan
te verhelpen? Niets. Helemaal niets!'
Toen stormde ik de flat uit.