13 

Toen we de volgende avond bij het huis van de Taheri's aankwamen - voor lafz, de ceremonie van het 'geven van het woord' - moest ik de Ford aan de overkant van de straat parkeren. Hun oprit stond al vol auto's. Ik had een marineblauw pak aan dat ik de dag tevoren gekocht had nadat ik Baba van khastegari had thuisgebracht. Ik keek in de achteruitkijkspiegel hoe mijn das zat.

'je ziet er gbostiep uit,' zei Baba. Knap.
'Dank u, Baba. Gaat het wel? Kunt u dit aan?'
'Of ik dit aankan? Dit is de gelukkigste dag van mijn leven, Amir,' zei hij met een vermoeide glimlach.

  


Ik hoorde van de andere kant van de deur gepraat, gelach en zachte Afghaanse muziek - het klonk als een klassieke gbazal gezongen door Ustad Sarahang. Ik belde aan. Een gezicht gluurde tussen de gordijnen van het raam in de vestibule door en verdween. 'Ze zijn er!' hoorde ik een vrouwenstem zeggen. Het praten hield op. Iemand zette de muziek af.

Khanoem Taheri deed de deur open.
'Salaam aleikum,' zei ze stralend. Ze had haar haren laten permanenten, zag ik, en ze droeg een elegante zwarte jurk, die tot op haar enkels hing. Toen ik de vestibule in stapte werden haar ogen vochtig. 'Je bent nog maar net binnen en ik begin al te huilen, Amir jaan,' zei ze. Ik drukte een kus op haar hand, zoals Baba me de avond tevoren had opgedragen.
Ze ging ons voor door een helverlichte gang naar de huiskamer. Aan de met hout beklede wanden zag ik foto's van de mensen die mijn nieuwe familie zouden worden: een jonge khanoem Taheri met een wilde haardos samen met de generaal - met op de achtergrond de Niagara-watervallen; khanoem Taheri in een jurk zonder naden, de generaal in een jasje met smalle revers en een smalle das, zijn haar vol en zwart; Soraya die op het punt staat in een houten achtbaan te stappen, zwaaiend en lachend, de zon glinsterend op de zilverkleurige ijzerdraadjes om haar tanden. Een foto van de generaal, elegant in vol militair ornaat, die koning Hoessein van Jordanië de hand geeft. Een portret van Zahir Shah.
De huiskamer zat vol met zo'n twintig gasten op stoelen die langs de wanden waren opgesteld. Toen Baba binnenkwam stond iedereen op. We gingen de kamer rond, Baba langzaam voorop, ik achter hem aan, om de gasten de hand te schudden en te begroeten. De generaal - nog steeds in zijn grijze pak - en Baba omhelsden elkaar en klopten elkaar vriendelijk op de rug. Ze zeiden hun salaams op beleefde, zachte toon.
De generaal hield me op een armlengte van zich af en glimlachte veelbetekenend, alsof hij wilde zeggen: 'Kijk, dit is de juiste manier - de Afghaanse manier - om het te doen, batsjem.' We kusten elkaar drie keer op de wang.
Baba en ik zaten in de overvolle kamer naast elkaar, tegenover de generaal en zijn vrouw. Baba's ademhaling was een beetje onregelmatig geworden en hij veegde voortdurend met zijn zakdoek zweet van zijn voorhoofd en zijn schedel. Hij zag dat ik naar hem keek en slaagde erin een grijns te forceren. 'Het gaat best,' zei hij geluidloos.
In overeenstemming met de traditie was Soraya niet aanwezig.
Er volgden wat ogenblikken van gebabbel en geklets, tot de generaal zijn keel schraapte. Het werd stil in de kamer en iedereen hield beleefd de blik gericht op zijn handen. De generaal knikte naar Baba.
Baba schraapte zelf ook zijn keel. Toen hij begon kon hij niet in volledige zinnen praten zonder af en toe adem te halen. 'Generaal Sahib, khanoem Jamila jaan... het is met grote nederigheid dat mijn zoon en ik... vandaag naar u toe gekomen zijn. U bent beiden... achtenswaardige mensen... van voortreffelijke en achtenswaardige familie en... van trotse afkomst. Ik kom slechts met de grootste ibtiram... en de hoogste achting voor u, uw familienaam, en de herinnering... aan uw voorouders.' Hij zweeg. Kwam op adem. Veegde zijn voorhoofd af. 'Amir jaan is mijn enige zoon... mijn enig kind, en hij is een goede zoon voor me geweest. Ik hoop dat hij... uw goedheid waardig zal blijken. Ik vraag u Amir jaan en mij de eer aan te doen om mijn zoon in uw familie op te nemen.'
De generaal knikte beleefd.
'We zijn vereerd om de zoon van een man als u in onze familie te mogen verwelkomen,' zei hij. 'Uw naam is u vooruitgesneld. Ik was in Kabul uw nederige bewonderaar, en dat ben ik nog. We voelen ons vereerd dat uw familie en de onze verenigd worden.
En jou, Amir jaan, ik verwelkom je in mijn huis als mijn zoon, als de echtgenoot van mijn dochter, die de noor van mijn ogen is. Jouw pijn zal de onze zijn, jouw vreugde onze vreugde. Ik hoop dat je khala Jamila en mij als tweede ouders gaat beschouwen, en ik bid voor het geluk van jou en onze allerliefste Soraya jaan. Jullie hebben beiden onze zegen.'
Iedereen klapte, en op dat signaal wendden de hoofden zich naar de gang. Het moment waarop ik gewacht had.
Soraya verscheen aan het eind. Traditioneel gekleed in een oogverblindend wijnkleurig Afghaans gewaad met lange mouwen en goudborduursel langs de randen. Baba's hand pakte de mijne vast en kneep. Khanoem Taheri barstte alweer in tranen uit. Langzaam kwam Soraya naar ons toe, met in haar kielzog een stoet jonge vrouwelijke familieleden.
Ze kuste mijn vaders handen. Ging ten slotte naast me zitten, met neergeslagen ogen.
Het applaus zwol aan.

  


De traditie schreef voor dat Soraya's familie het verlovingsfeest gaf, de sjirini-khori - de ceremonie van het eten van de zoetigheid. Dan volgde er een verlovingstijd van een maand of wat. Dan de bruiloft, die door Baba betaald zou worden.

We waren het er allemaal over eens dat Soraya en ik de sjirini-khori zouden overslaan. Iedereen kende de reden, dus niemand hoefde het hardop te zeggen: Baba had geen paar maanden meer te leven.

Soraya en ik gingen nooit samen uit terwijl de voorbereidingen voor de bruiloft plaatsvonden - omdat we nog niet waren getrouwd, zelfs nog geen sjirini-khori hadden gehad, werd dat als onfatsoenlijk beschouwd. Dus ik moest me ermee tevredenstellen samen met Baba bij de Taheri's te gaan eten. Tegenover Soraya aan tafel zitten. Me voorstellen hoe het zou zijn om haar hoofd op mijn borst te voelen, haar haren te ruiken. Haar te kussen. Met haar te vrijen.

Baba spendeerde vijfendertigduizend dollar, bijna al zijn spaargeld, aan de awroessi, de huwelijksceremonie. Hij huurde een grote Afghaanse feestzaal in Fremont af - de eigenaar kende hem uit Kabul en gaf hem een fikse korting. Baba betaalde voor de tsjila's, onze bij elkaar passende trouwringen, en voor de ring met diamant die ik uitkoos. Hij kocht mijn smoking en mijn traditionele groene pak voor de nika - het afleggen van de eed.

Ondanks alle jachtige voorbereidingen die aan het bruiloftsfeest voorafgingen - de meeste daarvan gelukkig uitgevoerd door khanoem Taheri en haar vriendinnen - herinner ik me er maar een paar momenten van.

Ik herinner me onze nika. We zaten rond een tafel, Soraya en ik in het groen gekleed - de kleur van de islam, maar ook de kleur van de lente en een nieuw begin. Ik droeg een pak, Soraya (de enige vrouw aan tafel) een jurk met lange mouwen en een sluier. Baba, generaal Taheri (deze keer in smoking) en een aantal van Soraya's ooms zaten ook aan tafel. Soraya en ik hielden onze ogen ernstig en vol respect neergeslagen, alleen wierpen we af en toe een steelse blik naar elkaar. De mullah ondervroeg de getuigen en las voor uit de koran. We legden onze eed af. Ondertekenden de certificaten. Een van Soraya's ooms uit Virginia, Sharif jaan, de broer van khanoem Taheri, stond op en schraapte zijn keel. Soraya had me verteld dat hij al meer dan twintig jaar in de Verenigde Staten woonde. Hij werkte bij de immigratiedienst en had een Amerikaanse vrouw. En hij was dichter. De kleine man met een vogelachtig gezicht en pluizig haar las een nogal lang gedicht voor dat aan Soraya was opgedragen, neergepend op briefpapier van een hotel. 'Wah wah, Sharif jaan!' riep iedereen uit toen hij klaar was.

Ik weet nog dat ik naar het podium liep, nu in mijn smoking, Soraya een gesluierde pari in het wit, onze handen ineen. Baba liep moeizaam naast me, de generaal en zijn vrouw naast hun dochter. Een stoet ooms, tantes, neven en nichten volgde ons op onze weg door de zaal, door een zee van applaudisserende gasten, met de ogen knipperend in het flitslicht van de camera's. Een van Soraya's neven, de zoon van Sharif jaan, hield een koran boven ons hoofd terwijl we ons een weg baanden. Het bruiloftslied, Ahesta Boro, schetterde door de luidsprekers, hetzelfde lied dat de Russische soldaat bij de controlepost van Mahipar had gezongen in de nacht dat Baba en ik Kabul verlieten:

  


Maak van de morgen een sleutel en gooi die in de put, 

Langzaam, mooie maan, langzaam.
Maak dat de morgenzon vergeet in het oosten op te komen,

Langzaam, mooie maan, langzaam.

  


Ik weet nog dat ik op de bank zat die als een troon op het podium stond, Soraya's hand in de mijne, en zo'n driehonderd gezichten die toekeken. We deden Ayena Masshaf; we kregen een spiegel en er werd een sluier over ons hoofd gegooid, zodat we alleen waren om naar elkaars spiegelbeeld te staren. Toen ik Soraya's glimlachende gezicht zo in de spiegel zag, in dat korte moment van privacy dat de sluier ons bood, fluisterde ik haar voor de eerste keer toe dat ik van haar hield. Een blos zo rood als henna ontsproot op haar wangen.

Ik zie kleurige schalen met tsjopankebab, sjoleh-gosjti, en wilde-sinaasappelrijst. Ik zie Baba glimlachend tussen ons in op de bank zitten. Ik herinner me bezwete mannen die in een cirkel de traditionele attan dansten: hoe ze steeds sneller gingen springen en draaien op het koortsachtige tempo van de tabla, tot bijna iedereen er van uitputting mee moest ophouden. Ik weet nog dat ik wilde dat Rahim Khan erbij was.

En ik weet nog dat ik me afvroeg of Hassan ook getrouwd was. En als dat zo was, welk gezicht hij dan in de spiegel onder de sluier had gezien. Van wie had hij de met henna geverfde handen vastgehouden?

  


Rond twee uur 's nachts verhuisde het feest van de feestzaal naar Baba's flat. De thee vloeide weer rijkelijk en de muziek klonk tot de buren de politie belden. Later die nacht, nog geen uur voor zonsopgang toen de gasten eindelijk vertrokken waren, lagen Soraya en ik voor het eerst bij elkaar in bed. Mijn hele leven was ik met mannen samen geweest. Die nacht ontdekte ik de tederheid van een vrouw.

  


Soraya was degene die voorstelde om bij Baba en mij in te trekken. 'Ik dacht dat je misschien liever iets voor ons tweeën zou zoeken,' zei ik. 'Terwijl kaka jaan zo ziek is?' antwoordde ze. Uit haar ogen sprak dat dat geen goede manier was om een huwelijk te beginnen. Ik kuste haar. 'Dankjewel.'

Soraya wijdde zich met hart en ziel aan de zorg voor mijn vader. Zij maakte 's ochtends toast en thee voor hem en hielp hem in en uit bed. Zij gaf hem zijn pijnstillers, waste zijn kleren, las hem elke middag de buitenlandpagina's van de krant voor. Ze maakte zijn lievelingsgerecht klaar, aardappelsjorwa, al kreeg hij nauwelijks meer dan een paar happen door zijn keel, en nam hem elke dag mee voor een blokje om. En toen hij zijn bed niet meer uit kon, draaide ze hem elk uur om, om doorliggen te voorkomen.
Op een dag kwam ik thuis van de apotheek met Baba's morfinepillen. Net toen ik de deur sloot, zag ik Soraya snel iets onder Baba's deken wegstoppen. 'Hé, dat zag ik! Wat waren jullie twee aan het doen?' zei ik.
'Niets,' zei Soraya lachend.
'Leugenaar.' Ik tilde Baba's deken op. 'Wat is dit?' zei ik, al wist ik het meteen toen ik het in leer gebonden boek oppakte. Ik ging met mijn vingers langs de met gouddraad gestikte randen. Ik herinnerde me het vuurwerk de avond dat Rahim Khan het me gegeven had, de avond van mijn dertiende verjaardag, de sissende vuurpijlen die in boeketten van rood, groen en geel uiteenspatten.
'Niet te geloven dat jij zo kunt schrijven,' zei Soraya.
Baba tilde zijn hoofd met moeite van het kussen. 'Ik heb haar ertoe aangezet. Ik hoop dat je het niet erg vindt.'
Ik gaf het notitieboek aan Soraya terug en verliet de kamer. Baba had er een hekel aan als ik huilde.

  


Een maand na de bruiloft kwamen de Taheri's, Sharif en zijn vrouw Suzy en een stel tantes van Soraya bij ons eten. Soraya maakte sabzi tsjallow - witte rijst met spinazie en lamsvlees. Na het eten dronken we allemaal groene thee en kaartten in groepjes van vier. Soraya en ik speelden met Sharif en Suzy aan de salontafel, naast de bank waarop Baba onder een wollen deken lag. Hij sloeg me gade terwijl ik met Sharif grapjes maakte; hij zag dat Soraya en ik onze vingers ineenstrengelden, dat ik een losse krul van haar haar terugduwde. Ik kon zijn innerlijke glimlach zien, zo breed als de hemel boven Kabul in nachten dat de populieren rilden en het geluid van krekels aanzwol in de tuinen.

Vlak voor middernacht vroeg Baba of we hem naar bed wilden helpen. Soraya en ik legden zijn armen op onze schouders en sloegen de onze om zijn rug. Toen we hem hadden laten zakken, liet hij Soraya het bedlampje uitdoen. Hij vroeg ons voorover te buigen, gaf ons allebei een kus.

'Ik kom zo terug met uw morfine en een glas water, kaka jaan,' zei Soraya.
'Vannacht niet,' zei hij, 'ik heb vannacht geen pijn.'
'Oké,' zei ze. Ze trok zijn deken omhoog. We sloten de deur.
Baba is niet meer ontwaakt.

  


Ze vulden de parkeerplaatsen bij de moskee van Hayward. Op het kalende grasveld achter het gebouw werden auto's en jeeps in overvolle geïmproviseerde rijen neergezet. Mensen moesten drie, vier straten voorbij de moskee rijden om nog een plaats te vinden.

De mannenafdeling van de moskee was een grote vierkante ruimte, bekleed met Afghaanse tapijten en dunne matrassen in evenwijdige rijen. Mannen lieten hun schoenen bij de ingang achter, liepen de ruimte in en gingen met gekruiste benen op de matrassen zitten. Een mullah zong soera's uit de koran in een microfoon. Ik zat bij de deur, de gebruikelijke plaats voor de familie van de overledene. Generaal Taheri zat naast me.

Door de open deur zag ik rijen auto's aan komen rijden, het zonlicht glinsterend in hun voorruit. Passagiers stapten uit, mannen in donkere pakken, vrouwen met een zwarte jurk aan, hun hoofd bedekt met de traditionele witte hijab.

Terwijl woorden uit de koran in de ruimte weergalmden, dacht ik terug aan het oude verhaal over Baba, die in Baluchistan met een zwarte beer geworsteld had. Baba had levenslang met beren geworsteld. Het verlies van zijn jonge vrouw. Alleen een zoon opvoeden. Het gedwongen vertrek uit zijn geliefde vaderland, zijn watan. Armoede. Vernedering. En uiteindelijk was er een beer verschenen die hij niet had kunnen verslaan. Maar zelfs toen had hij nog op zijn eigen voorwaarden verloren.

Na elke ronde gebeden gingen er weer groepen rouwenden in de rij staan om me op hun weg naar buiten te groeten. Ik schudde hun plichtsgetrouw de hand. Velen van hen kende ik nauwelijks. Ik glimlachte beleefd, bedankte hen voor hun goede wensen en luisterde naar wat ze over Baba te zeggen hadden.

'... hielp me om het huis in Taimani te bouwen... '

 '... zegene hem... '
'... niemand anders om me te helpen en hij leende me... ' 

'... regelde een baan voor me... kende me nauwelijks... '

 '... als een broer voor me... '
Ik hoorde hen allemaal aan en besefte dat veel van wie en wat ik was, bepaald was door Baba en door de sporen die hij in het leven van anderen had nagelaten. Mijn hele leven was ik Baba's zoon geweest. Nu was hij er niet meer. Baba kon me de weg niet meer wijzen; die zou ik zelf moeten vinden.

Die gedachte joeg me angst aan.
Eerder die dag, bij het graf op de kleine islamitische afdeling van de begraafplaats, had ik staan kijken hoe ze Baba in het gat lieten zakken. De mullah en een andere man hadden onenigheid gekregen over welke ajat uit de koran de juiste was om bij het graf te reciteren. Het had echt vervelend kunnen worden als generaal Taheri niet had ingegrepen. De mullah koos een ajat en las die voor en intussen wierp hij de andere man valse blikken toe. Ik zag hen de eerste schep aarde in het graf gooien. Toen vertrok ik. Ik liep naar de andere kant van de begraafplaats en ging in de schaduw van een rode esdoorn zitten. 

De laatste rouwenden hadden me nu gecondoleerd en de moskee was leeg op de mullah na, die de microfoon uit het contact trok en zijn koran in een groene doek wikkelde. De generaal en ik stapten de namiddagzon in. We liepen de treden af langs groepjes rokende mannen. Ik hoorde flarden van hun gesprekken: een voetbalwedstrijd volgende week in Union City, een nieuw Afghaans restaurant in Santa Clara. Het leven ging nu al verder en het liet Baba achter.

'Hoe gaat het met je, batsjem?' zei generaal Taheri. Ik zette mijn tanden op elkaar. Hield de tranen die de hele dag al op de loer lagen binnen. 'Ik ga op zoek naar Soraya,' zei ik.  'Oké. 'Ik liep naar de vrouwenkant van de moskee. Soraya stond op de trappen met haar moeder en een stel dames die me vaag bekend voorkwamen van de bruiloft. Ik wenkte Soraya. Ze zei iets tegen haar moeder en kwam naar me toe.'Kunnen we een eindje lopen?' zei ik. 'Ja hoor.' Ze pakte mijn hand.

We liepen in stilte over een kronkelend grindpad, afgezet met lage heggen. We gingen op een bank zitten en keken naar een bejaard echtpaar dat een paar rijen verderop naast een graf hurkte en een boeket margrieten naast de grafsteen zette. 'Soraya?'
'Ja?'
'Ik zal hem missen.'
Ze legde haar hand op mijn schoot. Baba's tsjila glom aan haar ringvinger. Achter haar zag ik de mensen die op Baba's begrafenis geweest waren over Mission Boulevard wegrijden. Straks zouden wij ook vertrekken en voor het eerst zou Baba helemaal alleen zijn.
Soraya trok me tegen zich aan en eindelijk kwamen de tranen.

  


Omdat Soraya en ik geen verlovingstijd gehad hadden, hoorde ik pas het een en ander over de Taheri's toen ik al in de familie was ingetrouwd. Zo vernam ik bijvoorbeeld dat de generaal eens in de maand een zware migraineaanval had, die bijna een week duurde. Als de hoofdpijn toesloeg, ging de generaal naar zijn kamer, kleedde zich uit, deed het licht uit, sloot de deur en kwam pas weer naar buiten als de pijn was weggetrokken. Niemand mocht naar binnen, niemand mocht kloppen. Uiteindelijk kwam hij weer te voorschijn in zijn grijze pak, met de geur van slaap en lakens om zich heen, en met opgezette, bloeddoorlopen ogen. Ik hoorde van Soraya dat hij en khanoem Taheri zo lang zij zich kon herinneren in aparte kamers hadden geslapen. Ik hoorde dat hij kinderachtig kon zijn, dat hij bijvoorbeeld een hap nam van de qoerma die zijn vrouw hem had voorgezet, zuchtte en de qoerma dan wegschoof. 'Ik maak wel wat anders voor je,' zei khanoem Taheri dan, maar hij negeerde haar, ging zitten mokken en at alleen brood met ui. Dat maakte Soraya kwaad en bracht haar moeder aan het huilen. Soraya vertelde dat hij antidepressiva gebruikte. Ik hoorde dat hij zijn gezin met een bijstandsuitkering had onderhouden en dat hij in de Verenigde Staten nooit een baan had gehad, omdat hij liever de cheques van de overheid inde dan zichzelf te verlagen tot werk dat ongeschikt was voor een man van zijn statuur - hij beschouwde de vlooienmarkt als een liefhebberij, een manier om met zijn landgenoten contact te hebben. De generaal geloofde dat Afghanistan vroeg of laat bevrijd zou worden, de monarchie terug zou keren en zijn hulp dan weer zou worden ingeroepen. Dus elke dag tooide hij zich in zijn grijze pak, wond zijn zakhorloge op en wachtte.

Ik vernam dat khanoem Taheri, die ik inmiddels khala Jamila noemde, in Kabul ooit beroemd was geweest om haar betoverende zangstem. Ze had er nooit haar beroep van gemaakt, maar ze had er wel het talent voor gehad; ik hoorde dat ze volksliedjes en ghazals kon zingen, en zelfs raga's, die eigenlijk alleen gezongen werden door mannen. Maar hoe graag de generaal ook naar muziek luisterde - hij bezat een aanzienlijke collectie banden met klassieke ghazals van Afghaanse en Hindi-zangers -, hij vond wel dat de uitvoering ervan beter kon worden overgelaten aan mensen die minder in aanzien stonden. Een van de voorwaarden van de generaal bij hun huwelijk was geweest dat ze nooit in het openbaar zou zingen. Soraya vertelde me dat ze op onze bruiloft had willen zingen, één lied, meer niet. Maar de generaal had haar een van zijn blikken toegeworpen en daarmee was de kwestie van de baan. Khala Jamila speelde eens per week lotto en keek elke avond naar Johnny Carson. Ze bracht haar dagen door in de tuin, verzorgde haar rozen, geraniums, aardappelplanten en orchideeën.

Toen ik met Soraya trouwde verdwenen de bloemen en Johnny Carson naar de achtergrond. Ik was het nieuwe licht in khala Jamila's leven. De generaal bleef op zijn hoede en diplomatiek - hij corrigeerde me niet toen ik hem 'generaal Sahib' bleef noemen -, maar khala Jamila maakte er geen geheim van dat ze me aanbad. Ik luisterde bijvoorbeeld naar haar indrukwekkende lijst kwalen, waarmee ze bij de generaal allang tegen dovemansoren sprak. Soraya vertelde dat sinds haar moeder een beroerte had gehad voor haar elke siddering in haar borst een hartaanval was, elk pijnlijk gewricht de aanzet tot reumatische artritis, en elke trekking van een ooglid een nieuwe beroerte. Ik weet nog de eerste keer dat khala zich liet ontvallen dat ze een knobbel in haar hals had. 'Ik ga morgen niet naar school, dan ga ik met u mee naar de dokter,' zei ik, waarop de generaal glimlachte en zei: 'Lever dan meteen al je boeken maar voorgoed in, batsjem. Je khala heeft een medisch dossier met de omvang van de werken van Roemi: vele, vele delen.'

Maar het kwam niet alleen doordat ze een luisterend oor voor haar monologen over ziekten gevonden had. Ik geloof vast dat als ik met een geweer aan het moorden was geslagen ze nog steeds evenveel van me was blijven houden. Omdat ik haar hart van de grootste kwaal bevrijd had. Ik had haar bevrijd van de grootste angst van iedere Afghaanse moeder: dat geen enkele eerbare khastegar om de hand van haar dochter zou vragen. Dat haar dochter eenzaam oud zou worden, zonder echtgenoot, zonder kind. Iedere vrouw had een echtgenoot nodig. Ook al legde hij het lied in haar het zwijgen op.

En ik vernam van Soraya de details van wat er in Virginia was gebeurd.
We waren op een bruiloft. Soraya's oom, Sharif, degene die bij de immigratiedienst werkte, liet zijn zoon trouwen met een Afghaans meisje uit Newark. De bruiloft was in dezelfde feestzaal waar Soraya en ik een halfjaar daarvoor onze awroessi gehad hadden. We stonden tussen een menigte gasten te kijken hoe de bruid ringen aannam van de familie van de bruidegom, toen we een gesprek opvingen tussen twee vrouwen van middelbare leeftijd, die met hun rug naar ons toe stonden.
'Wat een schattige bruid,' zei de een, 'Moet je haar nou toch zien. Zo maghbool als de maan.'
'Ja,' zei de ander. 'En zo zuiver. Zo kuis. Geen vriendjes.'
'Ik weet het. Heel verstandig van die jongen om niet met zijn nicht te trouwen.'
Op weg naar huis stortte Soraya in. Ik parkeerde de Ford onder een lantaarn aan Fremont Boulevard.
'Stil maar,' zei ik en ik streek haar haar naar achteren. 'Wat kan het ons schelen?'
'Het is zo gruwelijk onrechtvaardig,' gilde ze.
'Zet het uit je hoofd.'
'Hun zoons gaan in nachtclubs op zoek naar vlees en maken hun vriendinnen zwanger, ze krijgen ongehuwd kinderen, en niemand die daar verdomme een woord over zegt. Dat zijn gewoon mannen die zich vermaken! En ik maak één keer een fout en ineens heeft iedereen de mond vol over nang en namoes, en ik krijg het de rest van mijn leven onder mijn neus gewreven.'
Ik veegde met de muis van mijn duim een traan van haar kaak, vlak boven haar moedervlek.
'Ik had je dat nog niet verteld,' zei Soraya terwijl ze haar ogen bette, 'maar mijn vader verscheen die avond met een geweer. Hij zei... tegen hem... dat er twee kogels in zaten: een voor hem en een voor hemzelf, als ik niet mee naar huis ging. Ik zette een keel op, ik schold mijn vader uit voor van alles en nog wat, ik zei dat hij me niet voor altijd kon opsluiten en dat ik wou dat hij dood was.' Er liepen weer tranen uit haar ogen. 'Ik heb dat echt tegen hem gezegd, dat ik wou dat hij dood was. Toen we thuiskwamen, sloeg mijn moeder haar armen om me heen en moest ook huilen. Ze zei van alles, maar ik verstond er niets van omdat ze zo onduidelijk sprak. Mijn vader nam me mee naar boven naar mijn slaapkamer en zette me voor de spiegel neer. Hij gaf me een schaar en vroeg me rustig al mijn haar af te knippen. Hij keek intussen toe.
Ik zette wekenlang geen stap buitenshuis. En toen ik dat weer wel deed, hoorde ik overal waar ik heen ging gefluister of beeldde ik me dat in. Het is vier jaar geleden en vierduizend kilometer hiervandaan, en ik hoor ze nog.'
'Laat ze doodvallen,' zei ik.
Ze maakte een geluid dat half snik half lach was. 'Toen ik je dit de avond van khastegari aan de telefoon vertelde, wist ik zeker dat je van gedachten zou veranderen.'
'Geen sprake van, Soraya.'
Ze glimlachte en pakte mijn hand. 'Ik heb zo met jou geboft. Je bent zo anders dan alle andere Afghaanse jongens die ik ooit ontmoet heb.'
'We hebben het er nooit meer over, goed?'
'Goed.'
Ik kuste haar op de wang en trok weer op. Onder het rijden vroeg ik me af waarom ik anders was. Misschien doordat ik door mannen was opgevoed; ik was niet opgegroeid in een omgeving met vrouwen en had nooit rechtstreeks te maken gehad met de dubbele maatstaven waarmee de Afghaanse samenleving vrouwen soms behandelt. Misschien kwam het doordat Baba zo'n ongebruikelijke Afghaanse vader was: een vrijdenker die volgens zijn eigen regels had geleefd, een nonconformist die sociale gebruiken naar believen aan zijn laars had gelapt of had omarmd. Maar ik denk dat de belangrijkste reden waarom Soraya's verleden me koud liet, was dat ik mijn eigen verleden had. Ik wist alles van spijt.

  


Kort na de dood van Baba verhuisden Soraya en ik naar een flat met één slaapkamer in Fremont, een paar straten van het huis van de generaal en khala Jamila. Soraya's ouders kochten voor ons een bruinleren bank en een stel borden van Mikasa bij wijze van geschenk voor ons nieuwe huis. En de generaal gaf me nog een extra cadeau: een splinternieuwe IBM-typemachine. In de doos had hij een briefje in het Farsi gestopt:

  


Amir jaan,
Ik hoop dat je op deze toetsen heel veel verhalen ontdekt. 

Generaal Iqhal Taheri

  


Ik verkocht de Volkswagen-bus van Baba, en tot op de dag van vandaag ben ik nooit meer op de vlooienmarkt geweest. Ik reed elke vrijdag naar de begraafplaats en soms trof ik een vers boeket fresia's aan bij de grafsteen en wist ik dat Soraya er ook geweest was.

Soraya en ik voegden ons naar de vaste patronen - en de kleine wondertjes - van het huwelijksleven. We deelden tandenborstels en sokken, en gaven elkaar de ochtendkrant door. Zij sliep aan de rechterkant van het bed, ik lag liever links. Zij hield van zachte kussens, ik meer van het stevige soort. Zij at haar ontbijtvlokken droog, als tussendoortje, en spoelde ze vervolgens met melk weg.

Ik werd die zomer aangenomen aan de staatsuniversiteit in San Jose met als hoofdvak Engels. Ik nam een baantje als bewaker in de vroege avonddienst bij een meubelpakhuis in Sunnyvale. Het baantje was afgrijselijk saai, maar dat werd gecompenseerd door iets heel belangrijks: als iedereen om zes uur 's avonds vertrokken was en de schaduwen kwamen opzetten tussen de rijen tot het plafond toe opgestapelde en met plastic overtrokken banken, haalde ik mijn boeken te voorschijn om te studeren. In het naar schoonmaakmiddel ruikende kantoor van dat pakhuis begon ik aan mijn eerste roman.

Het jaar daarop voegde Soraya zich bij me op de universiteit en schreef ze zich tot ergernis van haar vader in voor de docentenopleiding.

'Ik begrijp niet waarom jij je talenten op die manier wilt verspillen,' zei de generaal op een avond onder het eten. 'Wist je dat ze op de middelbare school alleen maar tienen heeft gehaald, Amir?' Hij wendde zich tot haar: 'Een intelligent meisje als jij moet jurist worden, of politicoloog. En insjallah, als Afghanistan bevrijd is, zou je de nieuwe grondwet kunnen helpen schrijven. Dan is er behoefte aan jonge, getalenteerde Afghanen als jij. Wie weet geven ze je wel een baan bij een ministerie, vanwege je achternaam.'

Ik zag dat Soraya zich inhield en dat haar gezicht verstrakte. 'Ik ben geen meisje meer, padar. Ik ben een getrouwde vrouw. En bovendien, dan hebben ze ook docenten nodig.'

'Iedereen kan lesgeven.'
'Is er nog rijst, madar?' zei Soraya.
Toen de generaal van tafel was opgestaan omdat hij vrienden in Hayward ging opzoeken, deed khala Jamila haar best om Soraya te troosten. 'Hij bedoelt het goed,' zei ze. 'Hij wil alleen maar dat je succes hebt.'

'Zodat hij tegen zijn vrienden kan opscheppen over zijn dochter de advocaat. Nog een medaille voor de generaal,' zei Soraya.

'Wat praat je nou voor onzin!'
'Succes,' siste Soraya. 'Ik lijk in elk geval niet op hem; terwijl anderen tegen de Sjorawi vechten, zit hij te wachten tot het stof is neergedaald zodat hij kan opduiken om zijn chique baantje bij de overheid op te eisen. Lesgeven betaalt dan wel niet goed, maar het is wel wat ik wil! Ik hou van dat werk, en het is trouwens heel wat beter dan van de bijstand leven.'
Khala Jamila beet op haar tong. 'Als hij je dat hoort zeggen, praat hij nooit meer met je.'
'Maakt u zich geen zorgen,' snauwde Soraya, en ze gooide haar servet op haar bord. 'Ik zal echt dat kostbare ego van hem niet kwetsen.'

  


In de zomer van 1988, ongeveer een halfjaar voordat de Sovjets zich uit Afghanistan terugtrokken, had ik mijn eerste roman af, een verhaal over een vader en een zoon dat zich in Kabul afspeelt, voor het grootste deel geschreven op de typemachine die de generaal me gegeven had. Ik stuurde brieven naar een tiental literaire agentschappen en op een dag in augustus werd ik volkomen verrast toen ik bij het openen van ons postvak een verzoek van een agentschap in New York aantrof om het hele manuscript te sturen. Ik deed het de volgende dag op de post. Soraya kuste het zorgvuldig ingepakte manuscript en khala Jamila stond erop dat we het onder de koran door haalden. Ze zei dat ze nazr voor me zou doen, een eed zou afleggen om een schaap te laten slachten en het vlees aan de armen te geven als mijn boek zou worden geaccepteerd.

'Geen nazr, alstublieft, khala jaan,' zei ik, en ik kuste haar op de wang. 'Doe alleen maar zakat, geef het geld aan iemand die behoeftig is, goed? Geen schapen doodmaken.'

Zes weken later belde ene Martin Greenwalt uit New York op en bood aan om me te vertegenwoordigen. Ik vertelde het alleen aan Soraya. 'Maar dat ik nu een agent heb, wil nog niet zeggen dat ik gepubliceerd word. Als Martin de roman weet onder te brengen, gaan we feestvieren.'

Een maand later belde Martin om me te vertellen dat ik uitgegeven zou worden. Toen ik het Soraya vertelde, begon ze te gillen.

Die avond hadden we een feestelijk etentje met Soraya's ouders. Khala Jamila maakte kofta - gehaktballen met rijst - en witte-chocolade-ferni. De generaal zei met vochtige ogen dat hij trots op me was. Toen generaal Taheri en zijn vrouw vertrokken waren, vierden Soraya en ik het nog eens met een dure fles merlot die ik op weg naar huis gekocht had - de generaal was ertegen dat vrouwen alcohol dronken, en Soraya dronk in zijn aanwezigheid niet.

'Ik ben zo trots op je,' zei ze en ze hief haar glas naar het mijne op. 'Kaka zou ook trots geweest zijn.'
'Dat weet ik,' zei ik en ik moest aan Baba denken en hoe graag ik zou willen dat hij me had kunnen zien.
Later die avond, toen Soraya in slaap gevallen was - ze werd altijd slaperig van wijn -, stond ik op het balkon en ademde de koele zomerlucht in. Ik dacht aan Rahim Khan en aan het aanmoedigende briefje dat hij me geschreven had na het lezen van mijn eerste verhaal. En ik dacht aan Hassan. Ooit, insjallah, zul je een groot schrijver zijn, had hij gezegd, en over de hele wereld zullen mensen je verhalen lezen. In mijn leven was zo veel goedheid. Zo veel geluk. Ik vroeg me af of ik dat allemaal wel had verdiend.
Het boek kwam in de zomer van het jaar daarop, 1989, uit, en de uitgever stuurde me op tournee langs vijf steden. Ik kreeg enige bekendheid in de Afghaanse gemeenschap. Het was het jaar waarin de Sjorawi zich volledig terugtrokken uit Afghanistan. Het had een triomfantelijke tijd voor de Afghanen moeten zijn. Maar in plaats daarvan woedde de oorlog voort, ditmaal tussen Afghanen, de moedjahedien tegen de marioncttenregering van Najibullah, en hele horden Afghaanse vluchtelingen trokken naar Pakistan. Het was het jaar waarin er een einde kwam aan de Koude Oorlog, het jaar dat de Berlijnse Muur viel. Het was het jaar van het Plein van de Hemelse Vrede. Te midden van al die gebeurtenissen werd Afghanistan vergeten. En generaal Taheri, wiens hoop bij het vertrek van de Sovjets was opgeleefd, begon zijn zakhorloge weer op te winden.
Het was ook het jaar waarin Soraya en ik pogingen begonnen te ondernemen om een kind te verwekken.

  


De gedachte aan het vaderschap maakte een draaikolk van emoties in me los. Ik vond het tegelijkertijd angstaanjagend, stimulerend, intimiderend en vrolijk stemmend. Wat voor vader zou ik zijn, vroeg ik me af. Ik wilde op Baba lijken en ook weer helemaal niet.

Maar er ging een jaar voorbij en er gebeurde niets. Met elke cyclus raakte Soraya gefrustreerder, ongeduldiger en prikkelbaarder. Inmiddels waren khala Jamila's aanvankelijk nog subtiele hints klare taal geworden, zoals 'Kho dega!' Welja! 'Wanneer kan ik alaboo voor mijn kleine nawasa gaan zingen?' De generaal, helemaal de Pashtun, vroeg nooit ergens naar - want dat zou betekenen dat hij het over een seksuele handeling tussen zijn dochter en een man had, al was de man in kwestie toen al ruim vier jaar met haar getrouwd. Maar zijn ogen werden opmerkzaam als khala Jamila ons plaagde met een baby.

'Soms duurt het een poosje,' zei ik op een avond tegen Soraya.
'Een jaar is geen poosje, Amir!' zei ze kortaf, wat helemaal niets voor haar was. 'Er is iets mis, dat weet ik gewoon.'
'Laten we dan naar de dokter gaan.'

  


Dokter Rosen, een buikige man met een vlezig gezicht en kleine, regelmatige tanden, sprak met een vaag Oost-Europees accent dat iets Slavisch had. Hij was verslingerd aan treinen - zijn kantoor was volgepropt met boeken over de geschiedenis van het spoor, modellocomotieven en schilderijen van treinen, die over sporen door groene heuvels en over bruggen tuften. Boven zijn hoofd hing een bordje met het opschrift: HET LEVEN IS EEN TREIN. STAP OOK IN .

Hij legde het plan aan ons uit. Ik zou als eerste onderzocht worden. 'Mannen zijn makkelijk,' zei hij, met zijn vingers op het mahoniehouten bureau trommelend. 'De waterleiding van een man is net als zijn geest: simpel, met heel weinig verrassingen. Jullie dames, daarentegen... Nou ja, God heeft heel diep nagedacht toen hij jullie schiep.' Ik vroeg me af of hij die tekst over de waterleiding aan al zijn echtparen ten beste gaf.

'Boffen wij even,' zei Soraya. Dokter Rosen lachte. Net niet helemaal oprecht. Hij gaf me een strookje papier en een plastic potje, en Soraya een aanvraag voor een aantal bloedonderzoeken. We schudden elkaar de hand.'Welkom aan boord,' zei hij toen hij ons uitliet.

Ik slaagde met vlag en wimpel.

De maanden daarop volgden een heleboel onderzoeken voor Soraya: basale lichaamstemperaturen, bloedonderzoeken op elk denkbaar hormoon, urineonderzoek, een zogenoemde cervicale slijmtest, echoscopieën, nog meer bloedonderzoeken en nog meer urineonderzoeken. Soraya onderging een zogenoemde hysteroscopie - dokter Rosen schoof een telescoop in Soraya's baarmoeder en keek daar rond. Hij vond niets. 'De leiding is schoon,' verkondigde hij terwijl hij zijn latex handschoenen afstroopte. Ik had liever dat hij ophield het zo te noemen - we waren geen badkamers. Toen de onderzoeken voorbij waren, legde hij uit dat hij niet kon verklaren waarom we geen kinderen konden krijgen. En kennelijk was het niets ongewoons. Het heette 'onverklaarbare onvruchtbaarheid'.

Toen kwam de behandelfase. We probeerden een medicijn dat Clomifeen heette, en HMG, een reeks injecties die Soraya zichzelf toediende. Toen dat mislukte raadde dokter Rosen invitrofertilisatie aan. We kregen een beleefde brief van onze ziektekostenverzekering, die ons heel veel succes wenste, maar helaas de kosten niet kon vergoeden.

We gebruikten het voorschot dat ik voor mijn boek gekregen had om het te betalen. De IVF was een langdurige geschiedenis, een pietepeuterige en frustrerende ook, en leidde uiteindelijk tot een mislukking. Na maanden in wachtkamers tijdschriften te hebben gelezen als Good Housekeeping en Reader's Digest, na reeksen papieren jurken en koude, steriele kamers, verlicht door neonlampen, na de vernederende ervaring, telkens weer, alle details van ons seksleven met een volslagen onbekende te moeten bespreken, na de injecties en de onderzoeken en het verzamelen van monsters, keerden we terug naar dokter Rosen en zijn treinen.

Hij zat tegenover ons, trommelde met zijn vingers op zijn bureau en gebruikte voor het eerst het woord 'adoptie'. Soraya huilde de hele weg naar huis.

Soraya vertelde haar ouders het nieuws in het weekend na ons laatste bezoek aan dokter Rosen. We zaten op tuinstoelen in de achtertuin van de Taheri's, maakten forel klaar op de barbecue en dronken dogh, yoghurt. Het was een vroege avond in maart 1991 . Khala Jamila had de rozen en haar nieuwe kamperfoelie water gegeven, en de geur vermengde zich met de geur van de vis op de barbecue. Ze had al twee keer over het haar van Soraya gestreeld en gezegd: 'God weet het het best, batsjem. Misschien heeft het gewoon niet zo mogen zijn.'

Soraya bleef omlaagkijken naar haar handen. Ze was moe, moe van alles. 'De dokter zei dat we een kind kunnen adopteren,' mompelde ze.

Generaal Taheri's hoofd schoot omhoog. Hij sloot het deksel van de barbecue. 'O ja?'
'Hij zei dat het een mogelijkheid was,' zei Soraya.
We hadden het thuis over adoptie gehad. Soraya was op z'n zachtst gezegd ambivalent. 'Ik weet dat het onnozel is en misschien ook wel heel ijdel,' zei ze onderweg naar haar ouders, 'maar ik kan het niet helpen. Ik heb altijd gedroomd dat ik een kind in mijn armen zou houden en zou weten dat mijn bloed het negen maanden had gevoed, dat ik het ooit in de ogen zou kijken en er tot mijn verbijstering jou of mezelf in zou zien, dat de baby zou opgroeien en jouw glimlach zou hebben of de mijne. Zonder dat... Is dat verkeerd?'
'Nee,' had ik gezegd.
'Ben ik egoïstisch?'
'Nee, Soraya.'
'Want als jij het echt heel graag wilt...'
'Nee,' zei ik, 'als we het doen, moeten we ook geen enkele twijfel hebben, en we moeten het er samen over eens zijn. Anders is het niet eerlijk tegenover de baby.'
Ze liet haar hoofd tegen het raampje rusten en zei de rest van de weg niets meer.
Nu zat de generaal naast haar. 'Dat adoptie... gedoe, batsjem, ik weet niet of dat nou wel wat is voor ons Afghanen.' Soraya keek me vermoeid aan en zuchtte.
'Om te beginnen willen ze als ze opgroeien weten wie hun echte ouders zijn,' zei hij. 'En dat kun je ze ook niet kwalijk nemen. Soms verlaten ze het huis waar jij jarenlang geploeterd hebt om ze te onderhouden, en gaan op zoek naar de mensen door wie ze op de wereld zijn gezet. Bloed is iets heel krachtigs, batsjem, dat moet je nooit vergeten.'
'Ik wil het er niet meer over hebben,' zei Soraya.
'Ik wil nog één ding zeggen,' zei hij. Ik kon merken dat hij op stoom kwam; straks kregen we een van de toespraken van de generaal. 'Neem nou Amir jaan. We hebben allemaal zijn vader gekend, ik weet wie zijn grootvader was in Kabul, en zijn overgrootvader vóór hem, en als je het me zou vragen zou ik hele generaties voorouders van hem kunnen terughalen. Dat is de reden waarom ik geen moment aarzelde toen zijn vader - God hebbe zijn ziel - khastegari kwam doen. En neem van mij aan dat zijn vader er niet in toegestemd zou hebben jouw hand te vragen als hij niet had geweten van wie jij afstamde. Bloed is iets heel sterks, batsjem, en als je een kind adopteert, weet je niet wiens bloed je in je huis opneemt.
Als je nou Amerikaans was, deed het er niet toe. Mensen trouwen hier uit liefde, familienamen en afkomst spelen geen rol. En zo adopteren ze ook: zolang de baby maar gezond is, is iedereen gelukkig. Maar wij zijn Afghanen, batsjem.'
'Is de vis al bijna klaar?' zei Soraya. Generaal Taheri's ogen hieven even op haar rusten. Hij klopte op haar knie. 'Wees nou maar blij dat je gezond bent en een goede echtgenoot hebt.'
'Wat vind jij, Amir jaan?' zei khala Jamila.
Ik zette mijn glas op de richel waar een rij van haar geraniums in potten stonden te druipen. 'Ik ben het denk ik wel met generaal Sahib eens.'
De generaal knikte gerustgesteld en keerde terug naar de barbecue.
We hadden allemaal onze redenen om niet te willen adopteren. Soraya had de hare, de generaal de zijne, en ik dit: misschien had iets of iemand besloten me het vaderschap te onthouden om de dingen die ik had gedaan. Wellicht was dit mijn straf, en misschien terecht. Het heeft niet zo mogen zijn, had khala Jamila gezegd. Maar misschien had het zo niet mogen zijn.
Een paar maanden later gebruikten we het voorschot van mijn tweede roman voor een aanbetaling op een mooi Victoriaans huisje met twee slaapkamers in Bernal Heights in San Francisco. Het had een puntdak, houten vloeren en een achtertuintje met een veranda en een vuurkuil. De generaal hielp me de veranda opnieuw te lakken en de muren te schilderen. Khala Jamila betreurde het dat we bijna een uur verder van hen vandaan kwamen te wonen, vooral omdat ze meende dat Soraya alle liefde en steun nodig had die ze maar kon krijgen - maar ze besefte niet dat haar goedbedoelde maar opdringerige medeleven nou juist de reden was waarom Soraya wilde verhuizen.

  


Soms lag ik in bed, met Soraya slapend naast me, te luisteren naar de hordeur die in de bries open- en dichtzwaaide, en naar de krekels die in de achtertuin zaten te tjirpen. Ik kon de leegte in Soraya's baarmoeder bijna voelen, alsof het een levend, ademend wezen was. Die leegte was ons huwelijk in gesijpeld, in ons lachen, in ons vrijen. En diep in de nacht, in de duisternis van onze kamer, voelde ik hoe die leegte uit Soraya opsteeg en zich tussen ons nestelde. Tussen ons in sliep. Als een pasgeboren baby.