12
In Afghanistan is jelda de eerste nacht van de maand jadi, de eerste nacht van de winter en de langste
van het jaar. Hassan en ik bleven altijd laat op, zoals de traditie
voorschreef, met onze voeten weggestopt onder de koersi, terwijl
Ali appelschillen in het kacheltje gooide en oude sprookjes
vertelde over sultans en dieven om die langste nacht door te komen.
Van Ali hoorde ik ook over het verhaal van jelda, dat behekste
motten zich in kaarsvlammen storten en wolven die bergen beklimmen
om naar de zon te kijken. Ali bezwoer dat als je in de nacht van
jelda watermeloen at, je die hele zomer geen dorst zou
hebben.
Toen ik ouder was las ik in mijn gedichtenbundels dat jelda de sterrenloze nacht is die gekwelde minnaars doorwaken; ze doorstaan die eindeloze duisternis, wachtend tot de zon opkomt en hun geliefde meevoert. Toen ik Soraya Taheri ontmoet had werd elke nacht van de week een jelda voor me. En als de zondagochtend aanbrak stond ik op met Soraya Taheri's bruinogige gezicht al voor ogen. In Baba's bus telde ik de kilometers tot ik haar weer blootsvoets kartonnen dozen en vergeelde encyclopedieën zou zien schikken, en haar hielen wit zien afsteken tegen het asfalt en zilveren armbanden rond haar smalle polsen horen. Ik dacht aan de schaduw die haar haar op de grond wierp als het van haar rug af gleed en als een fluwelen gordijn omlaaghing. Soraya. Vlooienmarktprinses. De ochtendzon van mijn jelda.
Ik bedacht uitvluchten om langs het pad te slenteren - waarop Baba met een plagerige grijns reageerde - langs de kraam van de Taheri's. Ik wuifde naar de generaal, eeuwig gekleed in zijn glimmende, te vaak geperste pak, en hij wuifde dan terug. Soms stond hij van zijn directeursstoel op en praatten we wat over mijn schrijfsels, de oorlog, de koopjes van de dag. En ik moest alles op alles zetten om mijn ogen niet te laten afdwalen naar waar Soraya een pocket zat te lezen. Vervolgens namen de generaal en ik afscheid en ik probeerde niet te sjokken als ik wegliep.
Soms zat ze alleen en stond de generaal wat te kletsen in een ander pad; dan liep ik voorbij en deed net of ik haar niet kende, maar wat wilde ik dat graag. Soms was ze er met een gezette vrouw van middelbare leeftijd met een bleke huid en roodgeverfd haar. Ik beloofde mezelf dat ik voor het eind van de zomer met haar zou praten, maar het schooljaar begon weer; de bladeren werden rood en geel, en vielen af; de winterregens joegen binnen en begonnen op Baba's gewrichten te werken, blaadjes ontsproten opnieuw en nog steeds had ik niet de moed, de dil, om haar zelfs maar in de ogen te kijken.
Het voorjaarssemester eindigde eind mei 1985. Voor al mijn vakken algemene vorming haalde ik hoge cijfers, wat een klein wonder was, aangezien ik tijdens de colleges aan de zachte kromming van Soraya's neus zat te denken.
En toen, op een drukkend hete zondag in die zomer, zaten Baba en ik bij onze kraam op de vlooienmarkt onszelf koelte toe te wuiven met kranten. Ondanks een zon die blakerde als een merkijzer, was het die dag druk op de markt en de verkoop liep goed - het was nog maar halfeen en we hadden al honderdzestig dollar verdiend. Ik stond op, rekte me uit en vroeg Baba of hij een cola wilde. Hij zei dat hem dat heerlijk leek.
'Wees voorzichtig, Amir,' zei hij toen ik
wegliep. 'Hoezo, Baba?'
'Ik ben geen ahmaq, geen dwaas, dus doe
nou maar niet of je stom bent.'
'Ik weet niet waar u het over hebt.'
'Als je maar nooit vergeet,' zei Baba en hij priemde met
zijn vinger in mijn richting, 'dat die man een Pashtun in hart
en nieren is. Hij heeft nang en
namoesNang. Namoes. Eer en trots. De
grondbeginselen van een Pashtun-man. Vooral als het om de kuisheid
van een echtgenote ging. Of een dochter.
'Ik ga alleen wat te drinken voor ons halen.'
'Als je me maar niet te schande maakt, dat is
het enige wat ik vraag.'
'Dat zal ik heus niet doen, Baba.'
Baba stak een sigaret op en begon zichzelf weer koelte toe te
wuiven.
Ik liep in de richting van de snackbar, sloeg af bij de kraam met
T-shirts - waar je voor vijf dollar een wit nylon T-shirt kon
krijgen met het gezicht van Jezus, Elvis, Jim Morrison, of van alle
drie. Mariachi-muziek kwam van boven, en ik rook ingelegde groenten
en gegrild vlees.
Ik vond de grijze bestelwagen van de Taheri's twee rijen van de
onze vandaan, naast een stalletje waar ze mango op een stokje
verkochten. Ze zat te lezen, alleen. Vandaag in een witte,
enkellange zomerjurk. Sandalen die de tenen vrijlieten. Het haar
achterovergekamd en bekroond met een tulpvormige knot. Mijn
bedoeling was om weer gewoon langs te lopen, en ik dacht ook dat ik
dat gedaan had, maar ineens stond ik aan de rand van het witte
tafelkleed van de Taheri's over krultangen en oude stropdassen heen
naar Soraya te staren. Ze keek op.
'Salaam,' zei ik. 'Het spijt me dat ik mozakem ben, lastig, ik wilde u niet
storen.'
'Salaam.'
'Is generaal Sahib er vandaag?' zei ik. Mijn oren gloeiden. Ik kon
mezelf er niet toe zetten om haar aan te kijken.
'Hij is die kant op gegaan,' zei ze. Ze wees naar rechts. De
armband gleed omlaag naar haar elleboog, zilver tegen
olijfkleur.
'Wilt u zeggen dat ik langs geweest ben om de groeten te doen?' zei
ik.
'Dat zal ik doen.'
'Dank u wel,' zei ik. 'Ik heet trouwens Amir. Voor het geval u dat
moet weten. Dan kunt u het tegen hem zeggen. Dat ik langs geweest
ben. Om... de groeten te doen.'
'Ja. '
Ik schuifelde met mijn voeten, schraapte mijn keel. 'Ik
ga maar weer. Neem me niet kwalijk dat ik u gestoord heb.' 'U
hebt me niet gestoord,' zei ze.
'O, gelukkig.' Ik hield mijn hoofd scheef en schonk haar een halve glimlach. 'Ik ga maar weer.' Had ik dat al niet gezegd? 'Khoda hafez.'
'Khoda hafez.'
Ik begon te lopen. Stond stil en draaide me om. Ik zei
het voor ik de kans kreeg om de moed te verliezen: 'Mag ik
vragen wat u aan het lezen bent?'
Ze knipperde met haar ogen.
Ik hield mijn adem in. Plotseling voelde ik hoe de ogen
van alle vlooienmarkt-Afghanen op ons gericht werden. Het
was net of iedereen zachter ging praten. Lippen hielden midden
in een zin op te bewegen. Hoofden draaiden zich om. Ogen
vernauwden zich van pure nieuwsgierigheid. Wat kregen we
nou? Tot dat moment kon onze ontmoeting nog
geïnterpreteerd worden als een beleefde uitwisseling: de ene
man die vraagt waar hij een andere man kan vinden. Maar ik had
haar een vraag gesteld en als ze antwoord gaf, waren we... nou
ja, dan waren we aan het kletsen. Ik een mojarad, een ongehuwde jongeman, en zij een
ongehuwde jonge vrouw. En ook nog eens eentje met een
verleden. Dit balanceerde gevaarlijk op de rand van de roddel,
en dan nog wel van het ergste soort. De giftige tongen zouden
opgewonden raken. En zij zou het het zwaarst te verduren
krijgen van dat gif, niet ik - ik was me ten volle bewust van
de dubbele maat waarmee Afghanen al eeuwen mijn sekse
bevoordelen. Het was niet van: Zag je hoe hij
daar met haar stond te kletsen? maar: Allemachtig! Zag je dat ze hem gewoon niet liet gaan?
Wat een lotsjak/ Wat een
lastpak! Naar Afghaanse maatstaven was mijn vraag brutaal.
Ik had mezelf blootgegeven en ik had geen twijfel laten
bestaan over mijn interesse voor haar. Maar ik was een man, en
het enige wat ik riskeerde was een beschadigd ego. En
beschadigingen genezen. Reputaties niet. Zou ze de uitdaging
aannemen? Ze draaide het boek met de omslag naar me toe.
Woeste hoogten. 'Hebt u het
gelezen?' zei ze. Ik knikte. Ik voelde het bonzende kloppen
van mijn hart achter mijn ogen. 'Het is een treurig
verhaal.'
'Treurige verhalen worden goede boeken,' zei ze. 'Dat is
waar.'
'Ik heb gehoord dat u schrijft.'
Hoe wist ze dat? Ik vroeg me af of haar vader het haar verteld had,
misschien had ze hem ernaar gevraagd. Ik verwierp onmiddellijk
beide scenario's als onzin. Vaders en zoons konden vrijelijk over
vrouwen praten. Maar geen enkel Afghaans meisje - tenminste
geen fatsoenlijk en mobratam
Afghaans meisje - hoorde haar vader over een jongeman uit. En
geen enkele vader, zeker geen Pashtun met nang en namoes,
zou ooit een mojarad met zijn dochter bespreken, tenzij de
knaap in kwestie een khastegar, een huwelijkskandidaat, was
die zijn vader gestuurd had om op de deur te kloppen, zoals de
eerbaarheid voorschreef.
Ik geloofde mijn oren niet toen ik mezelf hoorde zeggen: 'Wilt
u een verhaal van me lezen?'
'Heel graag,' zei ze. Ik merkte dat ze zich ongemakkelijk begon te
voelen, ik zag het aan de manier waarop haar ogen heen en weer
schoten. Misschien keek ze of de generaal eraan kwam. Ik vroeg
me af wat hij zou zeggen als hij erachter kwam dat ik zo
onfatsoenlijk lang met zijn dochter had staan praten.
'Misschien neem ik er weleens eentje voor u mee,' zei ik.
Ik stond op het punt om nog meer te zeggen toen de vrouw
die ik af en toe bij Soraya gezien had tussen de kramen door
aan kwam lopen. Ze droeg een plastic zak vol fruit. Toen ze
ons zag, schoten haar ogen van Soraya naar mij en terug. Ze
glimlachte. 'Wat leuk om je te zien, Amir jaan,' zei ze,
terwijl ze de zak op het tafellaken zette. Haar voorhoofd glom
van het zweet. Haar in de vorm van een helm gekapte rode haar
glinsterde in het zonlicht - hier en daar zag ik haar schedel
waar het haar dun geworden was. Ze had kleine groene ogen,
diep liggend in een kogelrond hoofd, tanden met kronen, en
kleine worstachtige vingers. Een gouden Allah rustte op haar
boezem, de ketting begraven in de huidplooien en vouwen van haar
hals.
'Ik ben Jamila, de moeder van Soraya jaan.'
'Salaam, khala jaan,' zei ik, gegeneerd, zoals zo vaak bij
Afghanen, omdat zij mij kende en ik geen idee had wie zij was. 'Hoe
gaat het met je vader?' zei ze.
'Het gaat goed met hem, dank u.'
'Je grootvader, je weet wel, Ghazi Sahib de rechter? Zijn
oom en mijn grootvader waren neven,' zei ze. 'Dus we zijn
familie van elkaar.' Ze glimlachte een mond vol kronen bloot,
en het
viel me op dat de rechterkant van haar mond een beetje
hing. Haar ogen schoten tussen Soraya en mij heen en weer. Ik
had Baba ooit gevraagd waarom generaal Taheri's dochter nog niet
getrouwd was. Geen huwelijkskandidaten, zei Baba. Geen
geschikte huwelijkskandidaten, corrigeerde hij zichzelf. Maar
meer zei hij niet - Baba wist hoe dodelijk loze praatjes
konden zijn voor de kansen van een jonge vrouw om een goed
huwelijk te sluiten. Afghaanse mannen, en al helemaal mannen uit
achtenswaardige families, waren wispelturige schepsels. Een roddel
hier, een insinuatie daar, en ze gingen er als verschrikte
vogels vandoor. Dus er waren bruiloften gekomen en gegaan en
niemand had Abesta Boro
voor Soraya gezongen, niemand had haar handpalmen met
henna beschilderd, niemand had een koran boven haar
hoofdtooi gehouden, en generaal Taheri was degene die op elke
bruiloft met haar danste.
En hier was deze vrouw, deze moeder, met haar hartverscheurend
gretige, scheve glimlach en de nauwelijks verhulde hoop in
haar ogen. Ik schrok een beetje terug voor de macht die
me werd toebedeeld, en dat allemaal omdat ik had gewonnen
in de genetische loterij die mijn geslacht bepaald had. Ik kon
uit de ogen van de generaal geen gedachten lezen, maar van
zijn vrouw wist ik wel zeker dat als ik al tegenstand hierbij
zou ondervinden, wat dat hierbij ook mocht zijn, die niet van
haar zou komen.
'Ga zitten, Amir jaan,' zei ze. 'Haal even een stoel voor
hem, Soraya, batsjem. En spoel een perzik voor hem af. Ze zijn
zoet en vers.'
'Nee, dank u,' zei ik. 'Ik moet ervandoor. Mijn vader zit
te wachten.'
'O?' zei khanoem Taheri, duidelijk onder de indruk omdat ik zo
beleefd was geweest het aanbod af te wijzen. 'Maar neem dan in
elk geval deze mee.' Ze gooide een handvol kiwi's en een paar
perziken in een papieren zak en stond erop dat ik ze meenam.
'Breng mijn salaam aan je vader over. En kom nog eens
langs.'
'Dat zal ik doen. Dank u wel, khala jaan,' zei ik. Uit
mijn ooghoek zag ik Soraya een andere kant op kijken.
'Ik dacht dat je cola ging halen,' zei Baba
toen hij de zak met perziken van me aanpakte. Hij keek me
tegelijkertijd ernstig en plagerig aan. Ik begon een uitvlucht te
bedenken, maar hij hapte in een perzik en maakte een wegwuivend
gebaar. 'Laat maar zitten, Amir. Vergeet alleen niet wat ik gezegd
heb.'
Die nacht in bed dacht ik aan de manier waarop vlekjes zonlicht hadden gedanst in Soraya's ogen, en aan de zachte holtes boven haar sleutelbeen. Ik liet steeds opnieuw onze conversatie door mijn hoofd gaan. Had ze gezegd Ik heb gehoord dat u schrijft of Ik heb gehoord dat u schrijver bent? Wat was het? Ik lag te woelen tussen de lakens en staarde naar het plafond, ontzet door de gedachte aan zes zware, oneindige nachten jelda voor ik haar weer zag.
Zo ging het een paar weken achtereen. Ik wachtte tot de generaal een wandelingetje ging maken en dan liep ik naar de kraam van de Taheri's. Als khanoem Taheri er was, bood ze me thee en een kolcha aan en praatten we wat over het oude Kabul, de mensen die we kenden, haar artritis. Het viel haar ongetwijfeld op dat mijn verschijnen altijd samenviel met de afwezigheid van haar echtgenoot, maar dat liet ze nooit merken. 'Je hebt net je kaka gemist,' zei ze dan. Ik vond het eigenlijk wel prettig als khanoem Taheri er was, en niet alleen vanwege haar vriendelijke manier van doen; Soraya was meer op haar gemak en spraakzamer als haar moeder erbij was. Alsof haar aanwezigheid legitimeerde wat er zich tussen ons afspeelde - al was dat in mindere mate het geval dan wanneer de generaal erbij geweest was. Door Khanoem Taheri's optreden als chaperonne waren onze ontmoetingen dan wel misschien niet bestand tegen roddels, maar ze waren wel minder interessant voor roddels, al geneerde Soraya zich duidelijk voor haar gedrag, dat zowat strooplikkerij was.
Op een dag zaten Soraya en ik alleen bij hun kraam te praten. Ze vertelde me over haar studie; zij was ook bezig met colleges algemene vorming, aan Ohlone Junior College in Fremont.
'Wat kies je als hoofdvak?'
'Ik wil lerares worden,' zei ze.
'Echt waar? Waarom?'
'Dat heb ik altijd al gewild. Toen wij in Virginia
woonden, heb ik het certificaat Engels als tweede taal gehaald
en nu geef ik een avond per week les in de openbare bibliotheek.
Mijn moeder was ook lerares; ze gaf Farsi en geschiedenis aan de
Zarghoona-middelbare school voor meisjes in Kabul.'
Een man met een dikke buik en een jachtpet op bood drie dollar voor een set kaarsen van vijf dollar en Soraya ging akkoord. Ze liet het geld in een snoeptrommeltje bij haar voeten vallen. Ze keek me verlegen aan. 'Ik wil u een verhaaltje vertellen,' zei ze, 'maar ik vind het een beetje gênant.'
'Vertel maar.'
'Het is een onnozel verhaal.'
'Vertel het toch maar.'
Ze lachte. 'Toen ik in Kabul in de vierde klas zat, nam
mijn vader een vrouw in dienst om in het huishouden te helpen.
Ze heette Ziba. Ze had een zus die in Iran woonde, in Mashad, en
omdat Ziba analfabeet was, vroeg ze af en toe of ik een brief aan
haar zus wilde schrijven. En als haar zus terugschreef, las ik Ziba
de brief voor. Op een dag vroeg ik haar of ze wilde leren lezen en
schrijven. Ze keek me aan met een brede grijns en lachrimpels rond
haar ogen en zei dat ze dat heel graag zou willen. Dus als ik met
mijn eigen huiswerk klaar was gingen we aan de keukentafel zitten
en dan leerde ik haar alef-beh, het
alfabet. Ik weet nog dat ik soms opkeek van mijn huiswerk en zag
dat Ziba even het vlees in de hogedrukpan omroerde en dan weer ging
zitten om met een potlood het huiswerk te maken dat ik haar de
avond tevoren had opgegeven.
Om kort te gaan, Ziba kon binnen een jaar kinderboeken lezen. We gingen op het erf zitten en dan las zij me de verhalen van Dara en Sara voor - langzaam maar foutloos. Ze begon me moalem Soraya te noemen, juf Soraya.' Ze lachte weer. 'Ik weet dat het kinderachtig klinkt, maar vanaf de eerste keer dat Ziba zelf een brief schreef, wist ik dat ik nooit iets anders dan lerares wilde worden. Ik was trots op haar en ik had het gevoel dat ik echt iets waardevols gedaan had, begrijpt u?'
'Ja,' loog ik. Ik dacht eraan dat ik mijn kennis gebruikt had om Hassan belachelijk te maken. Dat ik hem geplaagd had met de moeilijke woorden die hij niet kende.
'Mijn vader wil dat ik rechten ga studeren en mijn moeder heeft het in bedekte termen over medicijnen, maar ik word lerares. Het betaalt niet goed hier, maar dat is wat ik wil.'
'Mijn moeder was ook lerares,' zei
ik.
'Dat weet ik,' zei ze. 'Dat heeft mijn moeder me verteld.' Toen
moest ze blozen om wat ze er zomaar uit geflapt had, vanwege de
implicatie van haar antwoord dat er 'Amir-gesprekken' tussen hen
tweeën plaatsvonden als ik er niet bij was. Ik moest me ontzettend
inhouden om niet te glimlachen.
'Ik heb iets voor je bij me.' Ik viste de rol aan elkaar geniete
vellen papier uit mijn achterzak. 'Zoals beloofd.' Ik gaf haar een
van mijn korte verhalen.
'O, je hebt eraan gedacht,' zei ze en ze straalde helemaal. 'Dank
je wel!' Ik had nauwelijks de tijd om te registreren dat ze me voor
het eerst met tu had aangesproken en
niet het vormelijke sboma, want
plotseling verdween haar glimlach. De kleur verdween uit haar
gezicht en haar ogen vestigden zich op iets achter mij. Ik draaide
me om en stond oog in oog met generaal Taheri.
'Amir jaan. Onze inspirerende verhalenverteller. Wat leuk,' zei
hij. Hij glimlachte dunnetjes.
'Salaam, generaal Sahib,' zei ik weinig enthousiast.
Hij liep langs me naar de kraam. 'Wat een mooie dag is het,
nietwaar?' zei hij, een duim in het borstzakje van zijn vest
gehaakt, de andere hand uitgestrekt naar Soraya. Ze gaf hem de
vellen papier aan.
'Ze zeggen dat het deze week gaat regenen. Dat kun je je niet
voorstellen, hè?' Hij gooide de opgerolde vellen papier in de
vuilnisbak. Draaide zich naar me om en legde zacht een hand op mijn
schouder. We deden samen een paar stappen.
'Weet je, batsjem, ik mag je inmiddels erg graag. Je bent een
fatsoenlijke jongen, dat geloof ik echt, maar... ' Hij zuchtte en
wuifde met zijn hand. 'Zelfs fatsoenlijke jongens moeten af en toe
op de vingers getikt worden. Dus het is mijn plicht om je eraan te
helpen herinneren dat je op deze markt onder gelijken bent.' Hij
zweeg. Zijn uitdrukkingsloze ogen boorden zich in de mijne.
'Iedereen hier is namelijk verhalenverteller.' Hij glimlachte zijn
volmaakt regelmatige tanden bloot. 'Breng vooral mijn groeten aan
je vader over, Amir jaan.'
Hij liet zijn hand vallen. Glimlachte nog eens.
'Wat is er aan de hand?' vroeg Baba. Hij nam net geld in ontvangst van een oude vrouw voor een hobbelpaard. 'Niets,' zei ik. Ik ging op een oude televisie zitten. Toen vertelde ik het hem toch. 'Akh, Amir,' verzuchtte hij.
Uiteindelijk kreeg ik niet eens de gelegenheid
om lang over het gebeurde te piekeren.
Omdat Baba later die week verkouden werd.
Het begon met een kuchje en een loopneus. De loopneus verdween, maar de kuch bleef. Hij kuchte in zijn zakdoek en stopte die in zijn zak. Ik zeurde maar aan zijn hoofd dat hij ernaar moest laten kijken, maar dat wuifde hij weg. Hij verafschuwde artsen en ziekenhuizen. Voorzover ik wist was Baba maar één keer naar de dokter geweest: toen hij in India malaria had opgelopen.
Vervolgens betrapte ik hem twee weken later
toen hij in de wc een prop slijm met bloed ophoestte.
'Hoe lang doe je dat al?' zei ik.
'Wat eten we vanavond?' zei hij.
'Ik ga met je naar de dokter.'
Baba was dan wel manager van het benzinestation, maar
de eigenaar had hem geen ziektekostenverzekering aangeboden en
Baba had in al zijn roekeloosheid niet aangedrongen. Dus bracht ik
hem naar het streekziekenhuis in San Jose. De lijkbleke arts met
opgezette oogleden bij wie we terechtkwamen stelde zich voor als
tweedejaars co-assistent. 'Hij ziet er jonger uit dan jij en zieker
dan ik,' mopperde Baba. De co-assistent stuurde ons door voor een
röntgenfoto. Toen de verpleegkundige ons weer binnenriep, zat de
co-assistent een formulier in te vullen.
'Neem dit mee naar de receptie,' zei hij, al
krabbelend. 'Wat is het?' vroeg ik.
'Een verwijzing.' Krabbel, krabbel.
'Waarvoor?'
'De longkliniek.'
'Wat is dat?'
Hij wierp me een korte blik toe. Duwde zijn bril omhoog. Begon
weer te krabbelen. 'Hij heeft een vlekje op zijn rechterlong. Ik
wil dat ze ernaar kijken.'
'Een vlekje?' zei ik. Ineens was de kamer te
klein, de lucht te dik.
'Kanker?' voegde Baba er achteloos aan toe.
'Mogelijk. In elk geval is het verdacht,' mompelde de
dokter.
'Kunt u niets meer vertellen?' vroeg ik.
'Niet echt. Eerst moet er een cat-scan gemaakt worden, en dan moet
hij naar de longarts.' Hij gaf me het verwijsbriefje. 'Je zei dat
je vader rookt, hè?'
'Ja.'
Hij knikte. Keek van mij naar Baba en terug. 'U wordt binnen
veertien dagen gebeld.'
Ik wilde hem vragen hoe ik veertien dagen moest doorkomen met dat
woord 'verdacht'. Hoe dacht hij dat ik moest eten, werken,
studeren? Hoe kon hij me met dat woord naar huis sturen?
Ik pakte het verwijsbriefje en gaf het af. Die avond wachtte ik tot
Baba in slaap gevallen was en vouwde toen een deken op. Ik
gebruikte hem als gebedskleed. Met mijn hoofd naar de grond
reciteerde ik half vergeten soera's uit de koran - verzen die we
van de mullah in Kabul uit ons hoofd hadden moeten leren - en vroeg
om medelijden van een God van wiens bestaan ik niet overtuigd was.
Ik benijdde de mullah nu om zijn geloof en zijn
zekerheid.
Twee weken verstreken en er belde niemand. En toen ik belde zeiden
ze dat ze de verwijsbrief niet konden vinden. Wist ik zeker dat ik
hem had afgegeven? Ze zeiden dat ze over nog eens drie weken zouden
opbellen. Ik maakte flink stennis en zag kans de drie weken terug
te brengen naar één week voor de cat-scan en twee voor de afspraak
met de dokter.
Het bezoek bij de longarts verliep goed, tot Baba dokter Schneider
vroeg waar hij vandaan kwam. Dokter Schneider zei: Rusland. Baba
had het ineens te pakken.
'Neem me niet kwalijk, dokter,' zei ik en ik trok Baba mee naar
opzij. Dokter Schneider glimlachte en deed een stap terug, met de
stethoscoop nog in de hand.
'Ik beb dokter Schneiders biografie in de wachtkamer gelezen, Baba.
Hij is in Michigan geboren. Michigan!
Hij is Amerikaan, heel wat meer Amerikaan dan jij en ik ooit zullen
worden.'
'Het laat me koud waar hij geboren is, het is een Roessi,' zei
Baba, en hij vertrok zijn gezicht alsof het een vies woord was.
'Zijn ouders waren Roessi, zijn grootouders waren Roessi. En ik
zweer je op het gezicht van je moeder dat ik zijn arm zal breken
als hij me probeert aan te raken.'
'De ouders van dokter Schneider zijn uit de Sjorawi gevlucht,
begrijp dat dan. Ze zijn gevlucht!'
Maar Baba wilde er niet van horen. Soms denk ik dat Afghanistan,
zijn gestorven land, het enige is waar hij evenveel van hield als
van zijn gestorven vrouw. Ik schreeuwde het bijna uit van
frustratie. In plaats daarvan wendde ik me tot dokter Schneider:
'Het spijt me, dokter. Dit gaat niet lukken.'
De volgende longarts, dokter Amani, was Iraniër, en Baba
accepteerde hem. Dokter Amani, een man met een zachte stem, een
scheve snor en een bos grijs haar, vertelde dat hij de resultaten
van de cat-scan had bekeken en dat hij een ingreep moest uitvoeren
die bronchoscopie heette om een stukje longweefsel te krijgen voor
pathologie. Hij zette het op het rooster voor de week daarop. Ik
bedankte hem terwijl ik Baba de spreekkamer uit hielp, maar ik
bedacht intussen wel dat ik nu een hele week zou moeten doorkomen
met dat nieuwe woord: 'weefsel', een nog onheilspellender woord dan
'verdacht'. Ik wilde dat Soraya bij me was.
Het bleek dat kanker net als Satan vele namen heeft. Die van Baba
heette anaplastisch carcinoom. Vergevorderd. Inoperabel. Baba vroeg
dokter Amani om een prognose. Dokter Amani beet op zijn lip en
gebruikte het woord 'somber'. 'Natuurlijk is er zoiets als
chemotherapie,' zei hij, 'maar dat zou alleen palliatief
zijn.'
'Wat betekent dat?' vroeg Baba.
Dokter Amani zuchtte. 'Dat betekent dat het niets aan de afloop
verandert, alleen rekt het die afloop.'
'Dat is een duidelijk antwoord, dokter Amani. Dank u wel,' zei
Baba. 'Maar ik hoef geen chemomedicijnen.' Hij had dezelfde
vastbesloten blik in zijn ogen als die keer dat hij de stapel
voedselbonnen op het bureau van mevrouw Dobbins had laten
vallen.
'Maar Baba... '
'Val me nooit publiekelijk af, Amir. Wie denk je wel dat je
bent?'
De regen waar generaal Taheri het op de vlooienmarkt over had gehad had een paar weken op zich laten wachten, maar toen we bij dokter Amani naar buiten kwamen, spoten passerende auto's vuil water op de stoep. Baba stak een sigaret op. Hij rookte het hele stuk naar de auto en het hele stuk naar huis.
Toen hij de sleutel in de deur naar de hal stak
zei ik: 'Ik wou dat u die chemo een kans gaf, Baba.'
Baba stak de sleutels in zijn zak en trok me onder de gestreepte
luifel van het gebouw uit de regen. Hij duwde tegen mijn borst met
de hand waarin hij zijn sigaret hield. 'Bas! Ik heb mijn beslissing
genomen.'
'En ik dan, Baba? Wat moet ik dan?' zei ik, en
mijn ogen vulden zich met tranen.
Een blik van afkeer trok over zijn natgeregende gezicht. Het was
dezelfde blik die hij me vaak had toegeworpen toen ik klein was en
ging huilen als ik bij het vallen mijn knieën schaafde. Het was het
huilen dat indertijd die blik opriep, net zoals nu. 'Je bent
eenentwintig, Amir! Een volwassen man! Je... ' Hij opende zijn
mond, sloot hem, opende hem weer, en dacht nog eens na. Boven ons
hoofd roffelde de regen op de luifel van canvas. 'Dus je wilt weten
hoe het met jou moet? Dat heb ik je nou al die jaren proberen bij
te brengen, dat je die vraag nooit zou hoeven stellen.'
Hij deed de deur open. Wendde zich weer naar mij. 'En nog één ding.
Niemand komt hierachter, begrepen? Niemand. Ik wil van niemand
medelijden.' Toen verdween hij in de schemerige hal. De rest van de
dag zat hij kettingrokend voor de tv. Ik wist niet wat of wie hij
tartte. Mij? Dokter Amani? Of misschien de God waar hij nooit in
geloofd had?
Een tijdje liet Baba zichzelf zelfs door de kanker niet van de vlooienmarkt weghouden. Op zaterdag reden we de uitverkopen af, Baba achter het stuur en ik als navigator, en op zondag stalden we onze spullen uit. Koperen lampen. Honkbalhandschoenen. Ski-jacks met een kapotte ritssluiting. Baba begroette kennissen uit het oude vaderland en ik sjacherde voor een paar dollar met klanten. Alsof het er ook maar iets toe deed. Alsof de dag waarop ik wees zou worden niet met elke keer dat we ons boeltje pakten dichterbij kwam.
Soms wandelden generaal Taheri en zijn vrouw voorbij. Diplomaat als hij was, begroette de generaal me met een glimlach en zijn dubbelhandige handdruk. Maar khanoem Taheri gedroeg zich ineens terughoudend. Een terughoudendheid die alleen verbroken werd door de heimelijke scheve lachjes en steelse verontschuldigende blikken die ze me toewierp als de aandacht van de generaal op iets anders was gericht.
Ik herinner me die periode als een tijd van 'eerste keren'. De eerste keer dat ik Baba in de badkamer hoorde kreunen. De eerste keer dat ik bloed op zijn kussen aantrof. In de ruim drie jaar dat hij het benzinestation beheerde had hij zich niet één keer ziek gemeld. Nog zo'n eerste keer.
Tegen Halloween van dat jaar was Baba halverwege de zaterdagmiddag al zo moe dat hij achter het stuur bleef zitten wachten, terwijl ik op pad ging om te pingelen. Tegen Thanksgiving was hij voor twaalf uur 's middags al uitgeput. Toen de sleeën in de voortuinen verschenen en kunstsneeuw op de sparren, bleef Baba thuis en reed ik alleen met de Volkswagenbus het hele schiereiland af.
Soms zeiden Afghaanse kennissen op de vlooienmarkt iets over Baba's gewichtsverlies. Aanvankelijk waren ze complimenteus. Ze vroegen zelfs naar het geheim van zijn dieet. Maar de vragen en complimenten hielden op toen het gewichtsverlies doorzette. Toen de kilo's bleven verdwijnen. En verdwijnen. Toen zijn wangen steeds holler werden. En zijn slapen wegsmolten. En zijn ogen in hun kassen verzonken.
Toen, op een frisse zondag kort na nieuwjaar, was Baba een lampenkap aan het verkopen aan een gezette Filippino terwijl ik in de Volkswagen op zoek was naar een deken om over zijn benen te leggen.
'Hé man, die kerel heeft hulp nodig!' zei de Filippino geschrokken. Ik draaide me om en zag Baba op de grond liggen. Zijn armen en benen schokten.
'Kornak!' riep ik. 'Iemand moet me helpen!' Ik rende naar Baba. Hij schuimbekte; het schuim doorweekte zijn baard. In zijn omhooggedraaide ogen was alleen oogwit te zien.
Mensen kwamen toegesneld. Ik hoorde dat iemand het over een attaque had. Iemand anders gilde: '911 bellen!' Ik hoorde mensen rennen. Naarmate zich een menigte om ons heen verzamelde, werd de lucht allengs donkerder.
Baba's speeksel werd rood. Hij beet op zijn tong. Ik knielde naast hem neer, greep zijn armen vast en zei: 'Ik ben hier, Baba, ik ben hier, het komt goed, ik ben bij je.' Alsof ik die stuiptrekkingen uit hem weg kon sussen. Alsof ik ze kon verleiden om mijn Baba met rust te laten. Ik voelde nattigheid op mijn knieën. Zag dat Baba zijn urine had laten lopen. Ssst, Baba jaan, ik ben hier. Je zoon is bij je.
De dokter, met een witte baard en compleet kaal, trok me de kamer uit. 'Ik wil de cat-scans van je vader met je bespreken,' zei hij. Hij schoof de opnamen in een lichtbak in de gang en wees met het gummetje aan zijn potlood naar de foto's van Baba's kanker, als een agent die opnamen van de moordenaar aan de familie van het slachtoffer laat zien. Baba's hersenen zagen er op die foto's uit als een doorsnee van een grote walnoot, met overal grijze objecten in de vorm van een tennisbal.
'Zoals je ziet is de kanker uitgezaaid,' zei hij. 'Hij zal steroiden moeten slikken om de zwelling in zijn hersenen te laten slinken en medicijnen tegen toevallen. En ik raad palliatieve bestralingen aan. Weet je wat dat betekent?'
Ik zei dat ik dat wist. Ik was al aardig thuis
in het kankerjargon.
'Mooi zo,' zei hij. Hij keek op zijn pieper. 'Ik moet ervandoor,
maar als je iets te vragen hebt, kun je me laten
omroepen.'
'Dank u wel.'
Ik bracht de nacht door in een stoel naast Baba's bed.
De volgende ochtend zat de wachtkamer aan het eind van de gang vol Afghanen. De slager uit Newark. Een ingenieur die voor Baba gewerkt had aan zijn weeshuis. Ze gingen een voor een naar binnen en groetten Baba fluisterend. Wensten hem een snel herstel toe. Baba was wakker, versuft en doodmoe, maar wakker.
Halverwege de ochtend verschenen generaal Taheri en zijn vrouw. Soraya volgde. We keken elkaar aan en tegelijkertijd weer een andere kant op. 'Hoe gaat het met u, mijn vriend?' zei generaal Taheri en hij pakte Baba's hand vast.
Baba gebaarde naar het infuus aan zijn arm.
Glimlachte iel. De generaal glimlachte terug.
'Jullie hadden niet al die moeite hoeven doen. Jullie allemaal,'
zei Baba met schorre stem.
'Het is geen moeite,' zei khanoem Taheri.
'Helemaal geen moeite. Wat belangrijker is, is of u iets nodig
hebt,' zei generaal Taheri. 'Wat dan ook. Vraag het me gerust,
zoals u het een broer zou vragen.'
Het schoot me te binnen wat Baba eens over Pashtun gezegd had. We zijn misschien stijfkoppen en ik weet dat we veel te trots zijn, maar als de nood aan de man komt, neem dan van mij aan dat je niemand liever aan je zijde hebt dan een Pashtun.
Baba schudde zijn hoofd op het kussen. 'Uw komst naar hier doet mijn ogen oplichten.' De generaal glimlachte en kneep in Baba's hand. 'Hoe gaat het met jou, Amir jaan? Heb je iets nodig?'
De manier waarop hij naar me keek, de vriendelijkheid in zijn ogen... 'Nee, dank u, generaal Sahib. Ik ben... ' Ik kreeg een brok in mijn keel en mijn ogen schoten vol. Ik vloog de kamer uit.
Ik huilde in de hal bij de lichtbak waar ik de
avond tevoren het gezicht van de killer had gezien.
Baba's deur ging open en Soraya kwam naar buiten. Ze ging vlak bij
me staan. Ze had een grijs sweatshirt en een spijkerbroek aan. Haar
haar hing los. Ik wilde troost zoeken in haar armen.
'Ik vind het heel erg, Amir,' zei ze. 'We wisten allemaal dat er
iets aan de hand was, maar we hadden geen idee dat het dit
was.'
Ik depte mijn ogen met mijn mouw. 'Hij wilde niet dat iemand het
wist.'
'Heb je iets nodig?'
'Nee.' Ik probeerde te glimlachen. Ze legde haar hand op de mijne.
Onze eerste aanraking. Ik pakte haar hand. Bracht hem naar mijn
gezicht. Mijn ogen. Ik liet hem los. 'Je kunt beter weer naar
binnen gaan. Anders krijg ik je vader achter me aan.'
Ze knikte glimlachend. 'Dat moest ik maar doen.' Ze draaide zich om
om weg te gaan.
'Soraya?'
'Ja?'
'Ik ben heel blij dat je er bent. Het betekent... heel veel voor
me.'
Baba mocht twee dagen later naar huis. Ze lieten een zogenaamde
stralingsoncoloog komen om Baba zover te krijgen dat hij zich liet
bestralen. Baba weigerde. Ze probeerden mij zover te krijgen hern
over te halen. Maar ik had gezien hoe Baba keek. Ik bedankte hen,
ondertekende hun formulieren en nam Baba in mijn Ford Torino mee
naar huis.
Die avond lag Baba op de bank met een wollen deken over zich heen.
Ik bracht hem hete thee en geroosterde amandelen. Ik sloeg mijn
armen om hem heen en trok hem veel te makkelijk omhoog. Zijn
schouderbladen leken wel vogelvleugels onder mijn vingers. Ik trok
de deken weer omhoog over zijn borst, waar de ribben zijn dunne,
lijkbleke huid strak trokken.
'Kan ik nog iets voor je doen, Baba?'
'Nee, batsjem. Dank je wel.'
Ik ging naast hem zitten. 'Dan vraag ik me af of jij iets voor mij
wilt doen. Als je niet te moe bent.'
'Wat?'
'Ik wil dat je kbastegari voor me doet.
Ik wil dat je generaal Taheri om de hand van zijn dochter gaat
vragen.'
Baba's droge lippen verbreedden zich tot een glimlach. Een vlekje
groen op een verwelkt blad. 'Weet je het zeker?'
'Zekerder dan ik ooit over iets ben geweest.'
'Heb je er goed over nagedacht?'
'Balé, Baba.'
'Geef me dan de telefoon maar aan. En mijn
notitieboekje.'
Ik knipperde met mijn ogen. 'Nu?'
'Wanneer anders?'
Ik glimlachte. 'Oké.' Ik gaf hem de telefoon aan en het zwarte
notitieboekje waarin Baba de telefoonnummers van zijn Afghaanse
vrienden neergekrabbeld had. Hij zocht de Taheri's op. Draaide het
nummer. Bracht de hoorn naar zijn oor. Mijn hart maakte pirouettes
in mijn borstkas.
'Jamila jaan? Salaam aleikum,' zei hij. Hij noemde zijn naam. Zweeg
even. 'Veel beter, dank u. Het was heel vriendelijk van u om op
bezoek te komen.' Hij luisterde een poosje. Knikte. 'Dat zal ik
onthouden, dank u wel. Is generaal Sahib thuis?' Stilte. 'Dank
u.'
Zijn ogen schoten in mijn richting. Ik had de aanvechting om te
lachen. Of te schreeuwen. Ik bracht de muis van mijn hand naar mijn
mond en beet erop. Baba lachte zachtjes door zijn neus.
'Salaam aleikum, generaal Sahib... Ja, veel beter... Balé... Heel
vriendelijk van u. Generaal Sahib, ik bel u om te vragen of ik u en
khanoem Taheri morgenochtend een bezoek zou mogen brengen. Het is
een eerbare aangelegenheid... Ja... Elf uur is uitstekend. Tot dan.
Khoda hafez.'
Hij hing op. We keken elkaar aan. Ik begon te giechelen. En Baba
deed mee.
Baba maakte zijn haar nat en kamde het naar achteren. Ik hielp hem in een schoon wit overhemd en strikte zijn das voor hem, en ik zag de vijf centimeter speling tussen het boordknoopje en Baba's hals. Ik dacht aan alle open plekken die Baba zou achterlaten als hij er niet meer was, en ik dwong mezelf om aan iets anders te denken. Hij was niet weg. Nog niet. En dit was een dag voor mooie gedachten. Het jasje van het bruine pak dat hij bij mijn diploma-uitreiking gedragen had, hing om hem heen - Baba was te veel afgevallen om het op te vullen. Ik moest de mouwen oprollen. Ik bukte me en maakte zijn veters voor hem vast.
De Taheri's woonden in een huis van één verdieping en een plat dak in een van de betere woonwijken in Fremont die erom bekendstonden dat er veel Afghanen woonden. Het had diepe ramen, een schuin dak, en een omsloten veranda waarop ik geraniums in potten zag staan. De grijze bestelwagen van de generaal stond op de oprit.
Ik hielp Baba uit de Ford en schoof weer achter het stuur. Hij leunde door het passagiersraam. 'Ga naar huis, ik bel je over een uur.'
'Oké, Baba,' zei ik, 'succes.'
Hij glimlachte.
Ik reed weg. In de achteruitkijkspiegel hobbelde Baba over de
oprit van de Taheri's om een laatste vaderlijke plicht te
vervullen.
In afwachting van Baba's telefoontje beende ik op en neer in de huiskamer van onze flat. Vijftien stappen in de lengte. Tienenhalve stap in de breedte. Stel dat de generaal nee zei? Stel dat hij me haatte? Ik liep telkens naar de keuken om op de ovenklok te kijken.
De telefoon ging vlak voor twaalf uur. Het was
Baba. 'En?'
'De generaal heeft ja gezegd.'
Ik slaakte een diepe zucht. Ging zitten. Mijn handen trilden.
'Echt waar?'
'Ja, maar Soraya jaan is boven in haar kamer. Zij wil
eerst met je praten.'
'Oké.'
Baba zei iets tegen iemand en er klonk een dubbele klik
toen hij ophing.
'Amir?' Soraya's stem.
'Salaam.'
'Mijn vader heeft ja gezegd.'
'Ik weet het,' zei ik. Ik pakte de hoorn over in mijn
andere hand. Ik moest glimlachen. 'Ik ben zo blij dat ik
gewoon niet weet wat ik moet zeggen.'
'Ik ben ook heel blij, Amir. Ik... Ik kan het niet geloven.'
Ik lachte. 'Dat weet ik.'
'Hoor eens,' zei ze, 'ik moet je iets vertellen. Iets wat je
moet weten voor... '
'Het kan me niet schelen, wat het ook is.'
'Je moet het weten. Ik wil niet dat we met geheimen beginnen. En ik
wil liever dat je het van mij hoort.'
'Als jij het prettiger vindt, vertel het me dan. Maar het
zal niets veranderen.'
Aan de andere kant viel een lange stilte. 'Toen we in
Virginia woonden, ben ik met een Afghaanse man weggelopen. Ik
was toen achttien... opstandig... stom, en... hij was aan de
drugs... We hebben bijna een maand samengewoond. Alle Afghanen
in Virginia praatten erover. Padar heeft ons uiteindelijk
gevonden. Hij stond voor onze neus en... dwong me mee naar
huis te komen. Ik was hysterisch. Gilde. Schreeuwde. Zei dat ik hem
haatte... Maar goed, ik kwam thuis en... ' Ze huilde. 'Neem me
niet kwalijk.' Ik hoorde dat ze de hoorn neerlegde. Haar
neus snoot. 'Neem me niet kwalijk,' kwam ze terug met
schorre stem. 'Toen ik thuiskwam, zag ik dat mijn moeder een
beroerte had gehad, de rechterkant van haar gezicht was
verlamd en... Ik voelde me zo schuldig. Dat had ze niet
verdiend. Kort daarop besloot Padar dat we naar Californië gingen
verhuizen.' Stilte.
'Hoe gaat het nu tussen jou en je vader?' zei ik.
'We hebben altijd onze geschillen gehad en dat is nog
steeds zo, maar ik ben hem dankbaar dat hij me toen is
komen halen. Ik denk echt dat hij me gered heeft.' Ze hield
even haar mond. 'En, heb je moeite met wat ik je verteld
heb?'
'Een beetje,' zei ik. Ik was het aan haar verplicht om de waarheid
te spreken. Ik kon niet tegen haar liegen en beweren dat mijn
trots, mijn iftikhar, helemaal niet
gekwetst was omdat zij met een man samen was geweest, terwijl
ik nog nooit met een vrouw had geslapen. Het zat me wel een
beetje dwars, maar ik had er veel over nagedacht in de weken
voor ik Baba gevraagd had khastegari te doen. En uiteindelijk
kwam altijd weer deze vraag bij me op: was ik niet de laatste
om iemand om zijn verleden te straffen?
'Heb je er zo veel moeite mee dat je van gedachten
veranderd bent?'
'Nee, Soraya. Bij lange na niet,' zei ik. 'Wat je me
verteld hebt maakt geen verschil. Ik wil dat we
trouwen.'
Opnieuw barstte ze in tranen uit.
Ik benijdde haar. Haar geheim was uitgesproken. Afgehandeld. Ik
deed mijn mond open en vertelde haar bijna hoe ik Hassan
verraden had, hoe ik had gelogen en hem had verdreven, en de
veertigjarige relatie tussen Baba en Ali had verwoest. Maar ik
deed het niet. Ik vermoedde dat Soraya Taheri in
vele opzichten een beter mens was dan ik. En slechts een
daarvan was moed.