Vierentwintig

Op een zaterdagmorgen een week of zo daarna gaf Kenneth een klein feestje om zijn eerste jaar als kroegbaas van de King’s te vieren. Dat wil zeggen dat hij het wereldkundig maakte via de reclameborden waarop zijn voorgangers in een primitief verleden de warme pasteitjes en de patat met ei die binnen verkrijgbaar waren in grote hanepoten hadden aangeprezen. Een feestje als hier bedoeld betekende geen latere sluitingstijd, besloten deelname of vrij drinken, zelfs niet een enkele consumptie per persoon als binnenkomertje. Wel waren er zowel boven als beneden wat versnaperingen op schalen en schotels op de bar en de tafels klaargezet. Het geheel blonk niet uit door overvloed of verscheidenheid en de meeste hapjes kwamen rechtstreeks uit blik of pak, maar een enkel broodje ham of tong dat duidelijke tekenen van huisvlijt vertoonde en een paar verdwaalde blaadjes sla moesten kennelijk dienen als een blijk van gastvrijheid of menselijkheid. Toch ging het er allemaal vrolijk en zeker rumoerig genoeg aan toe in een sfeer van vriendelijkheid en opgekrikte klandizie. De vakantiestemming werd nog eens verhoogd door de blauwe hemel buiten en de wetenschap van een nationale stiptheidsactie bij de spoorwegen en een staking van luchtverkeersleiders op Gatwick Airport. De kornuiten en stamgasten kon dit soort feestelijkheden gestolen worden. Ze zaten een beetje jaloers tegen elkaar te mopperen dat ze in hun eigen kroeg onder de voet werden gelopen door dat opgeschoten tuig dat in de Red Lion onderaan de heuvel en in de Lord Percy thuishoorde en enkel op een paar gratis pilsjes was afgekomen - nou, ze mochten zich wat hen betrof aan zoveel muffe pinda’s te goed doen als ze maar op konden. Hun stemming werd er niet beter op en kreeg zelfs een scherp kantje door de fraai ingebonden nieuwe menu’s in koninklijk blauw en de wijnkaart - een wijnkaart in een pub die Kenneth uitgestald had, en er werden halve zinnen in opzettelijk gebroken Frans en Italiaans uitgewisseld in de vreselijkste, van bijtende spot getuigende accenten. ‘Het zijn de vrouwen, weet je,’ zei de slagersknecht van de overkant. ‘Je weet wel, net als met vakantie.’

‘Gelijk heb je. Maar wat bedoel je eigenlijk?’ ‘Weet je nog hoe we hier vroeger altijd kwamen om ze te ontvluchten? Maar kijk nu eens om je heen. Om maar te zwijgen van dat jonge grut. De brouwerij gaat trouwens ook niet vrijuit. Ik geef het nog vijf jaar. Drie.’

Maar zulke verzuchtingen van radeloosheid waren meer uitzondering dan regel.

‘Je ziet er patent uit, Freddie,’ zei Kenneth. ‘Helemaal weer de oude. Iemand vertelde me dat er een dichtbundel van je verschijnt. Laat ik nou nooit geweten hebben dat je gedichten schreef.’

‘Ik schat dat er nog een massa anderen zijn die hetzelfde zullen zeggen. Ik doe het eigenlijk meer voor mijn eigen plezier dan voor wat anders.’

‘Oh. Maar je hoopt er toch zeker wel iets aan te verdienen?’ ‘Niet echt. Zoals ik al zei, het gaat me meer om de voldoening van het schrijven zelf.’

‘Maar natuurlijk,’ zei Kenneth met lichte weerzin. Een opmerking van de andere kant opvangend, reageerde hij: ‘Je zit je tijd te verdoen, beste kerel. Het heeft net zo weinig zin om zo’n punt aan de orde te stellen als om te proberen met een jankende baby in discussie te treden. Ja, Harry, mijn waarde vriend, wat kan ik voor je doen?’

Harry had vanmorgen drie dames onder zijn vleugels die in het verleden maar heel weinig samen aan Bacchus geofferd hadden. Die uitdrukking was trouwens helemaal niet op zijn plaats voor Fiona, die een halfuur geleden bij hem op de stoep had gestaan met de onuitgesproken maar niet mis te verstane bedoeling om hem mee naar de kroeg te slepen en zich daar in zijn bijzijn en voor het oog van de wereld vol trots aan de limonade te laven, hem zodoende nog eens zachtjes aan het gegeven oud-tante Annie herinnerend, zoals ze die week al een paar keer eerder per telefoon had gedaan. Desgevraagd zei ze nu dus met opgelegde nonchalance dat ze het maar bij appelsap dacht te houden. Weinigen zouden hebben durven beweren dat ze er zo gezond als een vis uitzag, maar er was geen spoor meer te zien van het beklagenswaardige schepsel van een paar dagen terug. Tenminste niet voor een oppervlakkige beschouwer; Harry keek naar haar en was aan verwondering en hoop ten prooi en wenste dat hij meer kon doen dan alleen maar hopen. Clare had van die drie niet veel meer met Bacchus op, maar dronk toch een klein glaasje medium sherry. En Bunty nipte van een glas witte wijn. Ze was er toevallig ook net geweest toen Fiona langskwam en er was natuurlijk een geweldige hoop overreding voor nodig geweest om haar ook van de partij te laten zijn.

‘Heb je nog een bed over, Clare?’ vroeg Fiona. ‘Dan kunnen we allemaal bij jou intrekken.’

‘Zo gauw ik iets anders kan vinden, ben ik vertrokken,’ zei Bunty.

‘Oh nee, daar komt niks van in,’ zei Clare. ‘Niet zolang Towser nog leeft, in elk geval.’

is dat dat monster van een hond dat ik daarstraks gezien heb?’ ‘Het is geen monster,’ zei Bunty, die er niet in slaagde om de wrevel die deze beschrijving bij haar opriep geheel en al uit haar stem te weren. ‘Het is een aanhankelijk en intelligent en lief beest.’

‘En hij loopt je verdomme altijd voor de voeten,’ zei Harry. ‘Jij kunt beter je mond houden als je weet wat goed voor je is,’ zei Clare. ‘Of heb je soms zin om Bunty af te lossen bij die hol-partijen op Shepherd’s Hill?’ Even later vertelde ze Bunty: ‘Zonder gekheid, ik zou graag willen dat je blijft. En dan heb ik niet alleen Towser op het oog. Samen kunnen we best wat leuks van die kamertjes maken.’

‘En ik zou ook niets liever willen. Maar het gaat niet.’ ‘Waarom niet? Je maakt me toch niet wijs dat je bang bent voor wat die, die Popsy in haar schild zou kunnen voeren?’ ‘Je weet niet hoe ze is. Je kent dat slag niet.’ ‘Het is allemaal maar komedie, niets dan bluf. Stoerdoenerij. Ik heb in mijn studietijd een stel van die meiden meegemaakt. Als Popsy een man was zou ze op een motor rondj akkeren en marktkraampjes omverschoppen. Ze is niets meer of minder dan een oproerkraaier - het spijt me, Bunty, ik weet dat je smoor op haar geweest bent en zo, maar je kunt je ogen niet…’

‘Ik was inderdaad smoor op haar. Nog steeds wel een beetje, maar het begint nu te slijten. Maar om terug te komen op hoe

ze is, ze is niet zomaar een wildebras. Wat te zeggen van die briefjes?’

‘Wat, met die kinderlijke dreigementen? Als dat geen bewijs is. Ik zet mijn wangen op en blaas je huis ondersteboven? Maak het nou.’

‘Het is haar menens. En dan heb ik het niet over een baksteentje door de ruiten, maar over benzine in de brievenbus. Of iets van dien aard. Als ze haar kans ruikt.’ ‘Heb je het daar al met Desmond over gehad?’ ‘Ja hoor. En ik zal het hem nog wel een keer zeggen. Hij zou straks misschien nog even langskomen. Maar ik kan het hem ook niet echt aan zijn verstand brengen.’ ‘Als je maar weet dat je nog steeds welkom bent om bij ons te blijven.’

‘Maar weet je wel wat ik er voor een ben? Heeft Harry je daar niet alles van verteld?’

‘Jazeker. Nou ja, ik geloof nooit dat hij er alles van weet.’ ‘En dat vind je niet erg?’

Clare deed haar best om haar gezicht bij Bunty’s ernstige blik in de plooi te houden en schudde van nee. Harry had dit voornamelijk vanwege Désirée gemist, die iets met haar haar had laten doen dat om een complimentje vroeg en die een nieuwe zonnebril op had die hij eigenlijk liever niet aan een nadere inspectie onderwierp, en die nu zei: ‘Zo zo zo, dus het is vaarwel Amerika.’

‘Zo is het maar net. Of althans niet gegroet Amerika. Of zoiets. Hoe dan ook, het is uit met Amerika.’

‘En we weten allebei waarom, hè?’ zei ze, terwijl ze zich onmiddellijk tegen hem aan begon te vlijen, midden in de kroeg, voor het goed en wel middag was. Ze was nooit een grote drinker geweest, maar wist soms uit onwetendheid of ongevoeligheid wel raad met een paar stevige borrels, zonder het zelf te beseffen. Voor hij zijn hand kon wegtrekken had ze die al te pakken. ‘Oh ja?’ vroeg hij, en wou dat hij een lichtgewicht martelwerktuig als een roodgloeiende nijptang tot zijn beschikking had. ‘Och, niet iedereen is dan misschien even gecharmeerd van de usa…’

Er ging een machtige golf van beredeneerde geestdrift voor alles wat Amerikaans was door Harry heen, van Bob Dylan tot Frank Lloyd Wright. Hamburgers, dacht hij. 7-Up. Honkbal—

petten. Achtergrondmuziek. Per postorderbedrijf bestelde erfstukken. ‘Dat kan best zo zijn.’

‘Maar het was alles wat je hartje begeerde, of niet, wat ze je te bieden hadden?’

‘Zou je denken? Norman Mailer,’ voegde hij er plompverloren aan toe. ‘Wat? Wie?’

‘Laat maar. Weet je wat, als je nou eens zo lief zou willen zijn om te vergeten dat die hele klere…’

‘Die baan was je op het lijf geschreven. Alles waar je altijd naar uitgekeken had — oh, Clare heeft me er alles van verteld. En toch heb je nee gezegd. Waarom?’ ‘Ach, weet je, ik dacht…’

Désirée schudde haar merkwaardig gecoiffeerde hoofd en wikkelde haar arm nog een halve slag om die ene van hem die ze al te grazen had, terwijl ze tegelijkertijd wel heel alarmerende pogingen in het werk stelde om haar andere hand ettelijke centimeters boven de knie tussen zijn dijen te steken. Hij trachtte zich tegen alle mogelijke barkrukken en dergelijke schrap te zetten om de in opspraak zijnde plekken zaalafwaarts te laten wijzen. Waar was ze mee bezig, of dacht ze wel mee bezig te zijn?

‘Nee, je hebt die kans laten liggen voor een zekere persoon,’ wierp ze hem met haar apothekersadem in zijn gezicht. ‘Een heel speciale persoon. Je kon geen afstand doen van Clare. Oh, niet vanwege de huishoudelijke routine of iets in die geest. Maar zij is alles wat je hebt, de enige die wat jou betreft echt telt. En jij bent alles wat zij heeft. En dat heeft de doorslag gegeven. Wat heb je daarop te zeggen, mijn beste Harry?’ Harry antwoordde slechts met een hoofdknikken. Hij was opgelucht dat hij niets ergers op zijn bord had gekregen. Tot dusver. Hij had in grote lijnen een geloofwaardig verhaal klaarge-had over de saaiheid van het bestaan in de binnenlanden van Amerika, daarbij geruggesteund door een fenomenaal afschrikwekkend waarschuwingstelegram van een kennis die daar for-tuinlijkerwijze gestationeerd was (al was zulks dan verstuurd net nadat het grote besluit gevallen was), maar natuurlijk kwamen alleen verklaringen van persoonlijke aard, en dan bij voorkeur van het soort dat zich voor een zekere pissigheid of erger leende, in Désirée’s kraam te pas.

En hoe, zoals ze waarschijnlijk nog steeds zeiden op het Adams Instituut. Terwijl ze nog dichter op hem leek te kruipen, zei Dé-sirée: ‘Natuurlijk is zij al die lange jaren feitelijk de enige voor je geweest, of niet soms, al waren er nog zoveel echtgenotes, vriendinnetjes en wat-al-niet-meer? Dat staat wel buiten kijf. Dat weet ik al bijna zolang ik jullie beidjes ken, en dat zegt toch wel iets. Het is Clare van wie je echt… houdt.’ Het was zo klaar als een klontje wat ze bedoelde. Harry was zo geschokt en in de war dat hij zich prompt aan de groteske quasi-omhelzing ontworstelde waarin Désirée hem gevangen had gehouden, terwijl hij de grootste wartaal uitsloeg over een verrekte rug en kramp in zijn been. Nooit eerder in zijn leven had een vrouw hem zo in de verleiding gebracht om haar te slaan als Désirée nu. Gelukkig had hij een nog halfvol glas wijn omgegooid en in het daardoor ontstane tumult had hij druk in de weer met servetjes en vaatdoeken, tijd om tot zichzelf te komen. Hij wilde haar vertellen dat het zelfs in 1990 mogelijk was dat een man broederlijke genegenheid voor zijn zus en zij zusterlijke genegenheid voor hem koesterde en daarmee basta, maar dat zou geen steek uithalen. Niettemin voelde hij zich toch een enge viezerd toen hij haar in een flauwe glimlach of andere lichte samentrekking van het onderste deel van zijn gezicht liet delen. Zijn knipoog bleef in goede bedoelingen steken. Hij had a la minute geweten dat hij hier met woorden niets meer kon uitrichten.

Zijn loon was een speciale blik of grimas of rimpeling rond de ogen - of alledrie tegelijk - waarvan hij wist dat hij er bij elke volgende ontmoeting mee geconfronteerd zou worden, vaker nog, een van die eigenaardige grijnslachjes die een heel hoofdstuk van vrouwelijke geheimen uitspelden. Het feit dat het geheim in dit geval, zoals wel vaker, grote lulkoek was deed niets ter zake. Zo ook met dat avontuurtje dat hij en zij zoveel jaar terug al dan niet hadden gehad, een oudbakken pseudo-geheim dat zo langzamerhand een beetje aan slijtage onderhevig was en nu door een geschikt alternatief vervangen werd, ook al was nummer laatst in vergelijking wel van iets minder allooi. Het had natuurlijk allemaal met macht van doen. Maar goed, hij zag haar dit nog niet van de daken verkondigen, en hij zag ook al aankomen dat het mooi meegenomen was dat hij Désirée voortaan met een geruster geweten dan vroeger zou kunnen haten.

 

Howard en Charles bevonden zich aan het andere eind tussen de gladiatoren en begingen geen enkele misstap. Niet te opzichtig uitgedost in een echt katoenen hemd en een kasjmieren sjaaltje, zwegen ze liever over hoe ze Fiona en de anderen bij het ziekenhuis hadden afgeleverd, zeggend dat ze toevallig op de juiste plek waren geweest en enkel gedaan hadden wat ieder normaal mens zou hebben gedaan. En als ze een drankje accepteerden, zagen ze er nauwlettend op toe dat ze op hun beurt een rondje gaven, er voortdurend op bedacht om het te doen voorkomen alsof er echt niets bijzonders gebeurd was. ‘Wat iedereen nog het beste zal bijblijven…’ zei de zwarte hulp van de lijstenmaker. ‘Oh alsjeblieft,’ zei Howard.

‘…is denk ik jullie bescheiden opstelling daarna.’ ‘We zijn er net aan toe om de kunst van de Britten af te kijken.’ ‘Het duurt niet lang meer of jullie kliek heeft het in dit hele pleurisland voor het zeggen,’ zei een van de nozems met blote armen van de antiquarische boekhandel, zonder erg aangedaan te klinken bij het vooruitzicht.

‘Als je naar de concurrentie kijkt die we van sommige ingezetenen kunnen verwachten,’ zei Howard zo luchtig als je je maar had kunnen wensen, ‘zou dat niet zo’n onhaalbare kaart moeten zijn.’

Net voor het gegrijns om hen heen een tikkeltje begon te verstarren, zei Charles doodernstig: ‘Als je het mij vraagt is Fiona degene die werkelijk een schouderklopje verdient door hier vanmorgen aanwezig te zijn in plaats van zich te verstoppen, zoals ze maar al te gemakkelijk had kunnen doen.’ Je kon de diplomatieke kwaliteiten van Charles licht onderschatten. De anderen werden allemaal meteen even serieus als hij, en vielen hem mompelend bij, en wierpen steelse blikken naar waar Fiona zat, om zich dan met veel omhaal een nonchalante houding aan te meten.

‘Hoe houdt Freddie het met Désirée uit?’ vroeg Desmond aan Harry. ‘Daar heb ik nou nooit een snars van begrepen, tenzij ze hem voortdurend volstopt met pillen. En wat voor lol beleeft ze aan hem? Alsof het met hem soms lachen gieren brullen is.’ ‘Oh, dat zou ik niet willen zeggen. Maar je bent hier vast niet gekomen om over Désirée en die arme stakker van een Freddie te praten.’

 

‘Het lijkt wel of je een methode uitgedokterd hebt om de ge-dachtenstroom van andere mensen te lezen uit de manier waarop ze hun neus optrekken. Is ze er zelf trouwens ook? Oh ja, daar met die - Jezus, moet ze met dat ding beter kunnen zien?’ ‘Voor we ons over Bunty buigen,’ zei Harry, ‘hoe gaat het met ons aller Philippa?’

‘Nog een sigaar voor meneer hier. Ons aller Philippa is momenteel zo tam als een konijn. Een soort oerwoudkonijn met enorme klauwen en blikkerende tanden, maar geen schim van vroeger.’

‘Zoals ik je, jawel, al voorspeld had. Nu ga ik Bunty voor je ophalen, en dan zorg ik dat ik plotseling een ouwe schoolmakker van me zie.’ ‘Denk je dat ze meekomt?’

‘Weet je, Desmond, ik denk wel eens dat je maar weinig verstand van vrouwen hebt. Je had je gezicht hier nog niet laten zien of ze had je al in de kijker en al die tijd heeft ze zich aan haar stoel moeten vasthouden om niet de hele zaal door te stuiven en zich in je armen te werpen. Ze verafgoodt je, stomme idioot die je bent. Ze moet er alleen niet aan denken om met je naar bed te gaan.’

‘Ja ja, dat heb je me toen ook al uitgelegd.’

‘Je ziet er goed uit, Bunty,’ zei Desmond even later.

‘Jij ook.’

‘Ik ben bang dat jullie me verschrikkelijk onbeleefd zullen vinden,’ zei Harry, ‘maar ik heb nog geen seconde geleden een oude schoolvriend binnen zien komen en ik móet hem gewoon even gedag zeggen. Dus als jullie het niet erg vinden.’ Desmond bezorgde Bunty nog een glas witte wijn en nam zelf een pot bier. Toen zei hij: ‘Nog steeds bij hen te gast?’ ‘Nog wel. Het is daar zo heerlijk rustig. Maar dat kan nooit lang duren.’

‘Toch niet weer die akelige Popsy?’

‘Je had dat briefje eens moeten zien dat ze me nu weer gestuurd heeft. Ze zegt dat ze…’

‘Bewaar dat maar voor later. Ik heb eerst nog iets met je te verhapstukken. Misschien is dit niet het meest geschikte moment maar ik weet niet wanneer ik een betere kans krijg. Hoe zal ik het brengen? Geloof je nog steeds dat ik ten volle begrijp wat Harry me heeft uitgelegd over hoe het voor jou zou zijn om met

mij naar bed te gaan? Ben je er nog?’

Bunty zag er ontzettend beteuterd uit, maar ze zei: ‘Ja. En ja, dat geloof ik nog steeds.’

‘En ben je er nog steeds van overtuigd dat ik je nooit weer in de koffer zal proberen te krijgen?’

‘Ja.’

‘Erewoord?’ ‘Ja. Erewoord.’

‘Zou je dan akkoord kunnen gaan met een regeling waarbij ik je om de zoveel tijd op kom zoeken waar je ook maar woont en je een enkele keer eens mee uit eten neem of zo en je dan als de pret op is een kusje op de wang geef en mijn hielen licht?’ ‘Oh, dat zou reuzeleuk zijn, Dezzie. Maar ik betwijfel of het wel zo gek lang goed zou gaan.’ ‘Waarom niet?’

‘Nou, zie je, ik heb het eens aan Harry en Clare voorgelegd, en toen zei hij dat hij eens ergens iets in een boek had gelezen waar volgens hem een hoop waarheid in school…’ ‘Daar gaan we weer. Rotboeken. Weet je, al dat gelees heeft al een hoop ellende in deze wereld teweeggebracht. Wat was het deze keer?’

‘Als ik me niet vergis stond er letterlijk dat vriendschap tussen man en vrouw uitgesloten is omdat de vleselijke gemeenschap nu eenmaal niet weg te denken is.’

‘Nogal een eigenaardige manier van uitdrukken, maar met een beetje moeite begrijp ik wel waar het op slaat. Maar dat is toch alleen hoe hij erover denkt? Ik bedoel maar, waarom denkt hij dat en hoe wil hij dat bewijzen en ga zo maar door? Van wie was die uitspraak trouwens?’ ‘James Joyce. Een Ierse schrijver.’

‘Als ik het niet dacht, zo’n stomme Ier. Goed. Niemand is ervan uitgegaan dat het gemakkelijk zou zijn. Iedere mafkees had op zijn vingers kunnen natellen dat een dergelijke vriendschap af en toe knap lastig kan zijn. Maar uitgesloten, dat zullen we dan nog wel eens zien. Verrekte Ier.’

Bunty liet dit even bezinken, maar slaakte dan een kreetje van

ontsteltenis. ‘Kijk, daar heb je Popsy.’

‘Waar?’

‘Daarginds, verderop. Joost mag weten hoe lang ze daar al gestaan heeft.’

‘Maakt dat dan wat uit? Ze kan hierbinnen niet veel aanrichten. Of ben je soms bang dat ze je buiten met een bijl zal staan opwachten?’

‘Wil je daar geen grapjes over maken, Dezzie.’

‘Ik weet dat er voor jou niets te lachen valt. We zullen die Popsy

toch eens aan de tand moeten voelen.’

‘Ik zou niet weten hoe je dat zou moeten doen.’

‘Ik zal er eens over nadenken en overleg plegen met een paar

van mijn maats.’

Vanaf haar plaatsje bij de nis herkende Fiona iemand die zojuist was binnengekomen - of eigenlijk waren ze met z’n tweeën, maar een daarvan had ze in geen jaren gezien, sinds hun schooltijd bijna, Priscilla huppeldepup. Sterker nog, ze had er geen eed op durven doen dat het niet de Hoogwelgeboren Priscilla huppeldepup was, maar hoe dan ook, het was een stralende bebrilde blonde deerne met, zo herinnerde Fiona zich, een zwak voor ietwat fatterige en enigszins notoire jongemannen, dus moesten ze elkaar toch nog wel eens na hun schooltijd zijn tegengekomen of anders was Priscilla er vroeg bij geweest. Of allebei, natuurlijk. ‘Als dat Fiona niet is.’

‘Priscilla lieveling, wat een eeuwigheid geleden.’ ‘Mag ik je aan mijn verloofde voorstellen.’ De verloofde was Piers Caldecote. ‘Wij kennen elkaar al,’ zei hij, wat natuurlijk waar was, al hadden ze dan door de jaren heen waarschijnlijk niet meer dan een paar honderd woorden met elkaar gewisseld. Niettemin gaf hij haar nu met een soort knipoog te kennen dat haar recente of zelfs minder recente problemen in de loop van het gesprek niet aangeroerd zouden worden. Hij was chic gekleed in een overhemd van onherkenbare makelij en een pak waarvan je alleen met zekerheid had kunnen zeggen dat het niet in een Engelssprekend land gefabriceerd was. Fiona was benieuwd wat haar oude vriendin Priscilla van de met thee soppende en met as knoeiende kant van Piers’ karakter zou vinden, totdat ze zich haar faam op school herinnerde als de meest verstokte zondaar tegen elk gebod van badka-merhygiëne, en ze hen zonder de minste rimpeling met elkaar kon zien optrekken.

ik had gedacht om mijn ouweheer hier misschien aan te treffen,’ zei Piers nu, ‘omdat ik toevallig in de buurt was en hem

dus mooi aan zijn toekomstige schoondochter kon voorstellen, maar dat heeft geen haast.’

‘Dus toch nog aan de haak geslagen, Piers,’ zei Fiona. Ze had altijd gedacht dat hij waarschijnlijk eerder een mietje dan wat anders was, maar had zich niet genoeg voor hem geïnteresseerd om uit te vinden of dat nou echt was of alleen maar om redenen van tactiek.

‘Ja, ik heb in het soort bezigheid dat ik uitoefen al zo menige veelbelovende carrière naar de haaien zien gaan door een slecht gekozen verbintenis dat ik me in het verleden angstvallig verre gehouden heb van al dergelijke amoureuze verwikkelingen. Maar het is me de laatste tijd redelijk voor de wind gegaan, en aangezien die goeie ouwe Priscilla toch al aan mijn streken gewend was, dacht ik zo van nu of nooit. Ik moet zeggen dat je hier een heel gemêleerd publiek krijgt. Daar heb je dat afschuwelijke mens van een Popsy met wie ik in een van mijn minder welvarende periodes nog eens onder één dak gewoond heb.’ ‘Is dat een van die afgrijselijke vrouwen die liever als man geboren waren?’ vroeg Priscilla.

‘Zoiets, ja. Een uiterst onaangenaam vrouwspersoon dat ik

maar wat graag geëlimineerd zou zien.’

‘Ik ben ook eens met haar in aanvaring gekomen,’ zei Fiona.

‘Wat bedoel je precies met geëlimineerd?’

‘Ze bewoont tegen een te verwaarlozen huur een deel van een

pand waarvan ik denk ik als ik het in handen kreeg iets heel

leuks zou kunnen maken.’

‘Dit moet onze arme Priscilla vast de keel uithangen,’ zei Fiona. ‘We kunnen haar misschien maar beter met haar toekomstige schoonpapa kennis laten maken, als we het ene been nog voor het andere kunnen zetten.’

‘Puik idee,’ zei Piers. ‘Wil je wel geloven dat ik die uitdrukking nog niet zo lang geleden bloedserieus door iemand in de mond heb horen nemen die jonger was dan ik.’ Harry, Clare, Priscilla, zelfs Désirée, en Freddie naar beste vermogen, allemaal gedroegen ze zich naar behoren. Al heel spoedig wendde Piers zijn steven naar Fiona en zei: ‘Heb ik het goed dat je iets aan me kwijt wilde over dat creatuur van een Popsy?’ ‘Ja, ik heb een beetje mot met haar gehad. Ik wil daar niet verder op ingaan, maar het ging over alcohol en ze heeft me beledigd. En ik weet niet hoe dat met jou zit, maar persoonlijk laat ik me niet graag beledigen.’

 

‘Och, als je op mijn manier aan de kost moet komen, raak je daar wel een keer aan gewend, maar ik kan me de bezwaren van anderen heel goed indenken. Wat had je precies in gedachten?’

‘Mijn levenswandel - ik heb eigenlijk nooit iets voor de kost gedaan, maar goed - heeft me met de nodige ongure sujetten in contact gebracht.’

‘Daar kan ik ook over meepraten. In zijn algemeenheid waarschijnlijk een wat ander type onguur sujet.’ Elkaar taxerend, keken ze elkaar aan in het hoekje bij de bar. ‘Wil ik je een nummer geven om te bellen?’ vroeg Fiona. ‘Ik bedoel van iemand die…’

‘Ik weet precies wat voor soort iemand je bedoelt. En zo’n soort iemand waar ik geen enkele connectie mee heb is extra aantrekkelijk. En als ik bedoelde figuur bel, kan ik ervoor zorgen dat een andere persoon, hier niet met name te noemen — wat zal ik zeggen? Zich slecht op haar gemak gaat voelen? Zenuwachtig? Ontmoedigd? Geneigd om bepaalde zaken met rust te laten die wij met rust gelaten willen zien? Of om gewoon een heel eind te verreizen?’

‘Het betekent wel een rib uit je lijf, zoals dat heet.’ ‘Dat zeggen ze wel, hè? Afhankelijk van hoe zenuwachtig of ontmoedigd ik de desbetreffende persoon wil maken of hoe ver ik hem of haar weg wil hebben. Dat spreekt vanzelf. Eigenlijk zou zo’n nummer me op het moment heel goed van pas komen, om maar volkomen open kaart met je te spelen. Je hebt het veronderstel ik niet toevallig bij je?’ ‘Ik kan het je vandaag nog bezorgen.’

‘Prima. Hier is mijn visitekaartje. Overtuig je er wel eerst van dat je mij zelf aan de lijn hebt, zeg maar dat het om het nummer gaat dat ik van je wilde hebben, en misschien kun je me een naam geven waar ik naar kan vragen. Even tussen twee haakjes - wat heb jij er precies voor belang bij?’ ‘Da’s puur persoonlijk. Als je het op zou willen kloppen, zou je het wraak kunnen noemen.’

‘Aha, een zwaar onderschatte drijfveer dezer dagen in intermenselijke relaties die je niet zonder risico kunt uitvlakken. Goh, wat een geluk om elkaar zo tegen het lijf te lopen. Ik wil me nergens mee bemoeien maar als ik het goed begrijp heeft die paps van me zich tegenover jou van zijn beste kant laten zien.’

‘Nou en of.’

‘Wellicht komen we elkaar in het vervolg wel wat vaker tegen. Nu ik volkomen in de pas loop met een keurige verloofde en al, zal hij wel wat minder geneigd zijn om een blokje om te gaan als hij me ziet. We kunnen het in principe best goed met elkaar vinden, maar hij heeft zo het idee dat ik een onderwereldfiguur ben en dat heeft hem altijd nogal in me tegengestaan. Een puritein van de bovenste plank, zoals je wel weet. En een tikkeltje een snob. Als je me nu wilt excuseren ga ik Freddie snel even bij de kladden grijpen zolang Désirée niet in zijn nek zit te blazen.’

‘Hallo, mijn beste jongen,’ zei Freddie. Hij had een zeer innemende glimlach ook al vermocht je erdoor te denken dat hij een beetje kierewiet was. ‘Wat wil je drinken?’ vroeg Piers. ‘Wat zei je?’

‘Lust je nog een glaasje?’ ‘Wat een tof idee.’ ‘Wat zal het zijn?’ ‘Hetzelfde als daarnet.’ ‘En dat was?’

‘Ik ben bang dat me dat even ontschoten is.’ ‘Een biertje dan maar?’

‘Bier, ja. Weet je, dankzij jou is mijn leven een stuk aangenamer.’

‘Ik zou zo zeggen, houen zo, oompje. En mondje dicht, hè, vooral tegen…’

ik weet best vooral tegen wie, je denkt toch niet dat ik leip ben? En je weet gegarandeerd zeker dat ze niet met haar tengels aan dat geld kan komen dat je voor me verdiend hebt?’ ‘Op de maan zou het niet veiliger zijn dan bij de postspaarbank. Het is hun bij wet verboden om - wel, om iemand zelfs maar te laten weten dat je een rekening bij ze hebt. Het kan me verder helemaal niet schelen, maar dat moet ik je al wel twintig keer verteld hebben.’

‘Oh, op zijn minst, op zijn minst, maar ik kan er maar niet genoeg van krijgen.’

‘Pas wel op dat je je niet in de kaart laat kijken door een hoop dure sokken en dassen aan te schaffen.’

‘Grapjas. Het gaat aan broodjes bacon en postzegels op en niets

anders. Wist je dat ze me bij Hartmann & Leafe nu een kluis ter beschikking gesteld hebben?’

‘Ga weg,’ zei Piers, zijn verbazing en ontzag vermengd met ongeloof.

‘Ongelogen waar. Maar goed. Een dezer dagen moet je me toch eens uitleggen hoe je het voor elkaar gekregen hebt om dat geld van de uitgever meer dan te verviervoudigen en naar mij toe te sluizen zonder dat iemand erachter kwam, zonder dat Désirée erachter kwam. Haar in de waan latend dat ze alles zou krijgen wat er was. Terwijl ik ondertussen voor elk dubbeltje dat zij er wijzer van wordt vier duppies en een stuiver vang.’ ‘Oompie lief, zo zat het niet helemaal, en ik twijfel er sterk aan of ik het je zo zou kunnen uitleggen dat het, eh, in al zijn glorie tot zijn recht zou komen. En bovendien zijn er sinds die tijd een paar dingen in mijn eigen leven voorgevallen die enkele van de subtielere details een tikkeltje in mijn herinnering hebben doen vervagen.’

‘Fijne kerels, die, je weet wel, bruine meneren van daarnet.’ ik neem direct aan dat je gelijk hebt. Ik denk dat ik ze zelf even gemist heb.’

‘Niet dat ik onverdeeld dol op ze ben, onder ons gezegd. Ik heb er pas nog eentje een vreselijke veeg uit de pan gegeven, een vrouw wel te verstaan. Woont naast ons en heeft haar t.v. altijd veel te hard aan, tot voor kort tenminste. Mijn god, wat heb ik die van jetje gegeven. Maar het heeft wel gewerkt. Effect gehad, bedoel ik. Nooit meer een kik van gehoord. Weet je, Piers, zal ik je eens wat raars vertellen? Daar zit ze me al jarenlang zo’n hemeltergende herrie te schoppen zonder dat ik ooit eerder de fut had om er iets aan te doen. Tot ik ineens uit mijn vel sprong, en weet je wat ik tegen mezelf zei? Ik hield mezelf voor dat ik een postzegelhandelaar was met een kluis bij Hartman &C Leafe, ik was niet de eerste de beste. Of sla ik nu de meest klinkklare onzin uit die je ooit gehoord hebt?’ ik begrijp je opperbest. Je hebt je een plaatsje veroverd in het Engeland van mevrouw Thatcher.’

‘Ja, iets in die richting zou het wel eens kunnen zijn. Toch maar raar, hoor.’

Terwijl ze van de pub terugwandelden legde Piers, toen ze even op het rijdende verkeer moesten wachten, zijn arm om Clare’s schouder.

ik heb hier een kleinigheidje voor je, tante lief. Nu niet openmaken, maar thuis zul je er een bescheiden cheque in aantreffen ter waarde van het bedrag dat je me een paar weken geleden zo lief was te lenen, aangevuld met een klein extraatje.’ ‘Oh, Piers, dat kan ik onmogelijk…’

‘Beschouw het maar als rente over de lening. Van een kapitaal a contant trek je altijd een leuke rente. Ik dacht als ik dan toch het rechte pad moet bewandelen, zul jij daar als een van de eersten van profiteren, na alles wat je op alle mogelijke manieren voor me gedaan hebt. Het spijt me van dat spelletje dat ik gespeeld heb, alsof ik van de verkeerde kant was. Allemaal de schuld van pa, goedbeschouwd.’ ‘Hoe moet ik me dat voorstellen?’

‘Nou zie je, hij zou nog liever een kruimeldief of een gokker als zoon hebben, denkt-ie, dan een homo. Jij bent ook een beetje zo — dus schermde ik met allerlei abominabele uitwassen om aan wat geld te komen om op een paard te wedden. Dat trouwens maar vijfde geworden is. Ik weet niet zo zeker of je het me wel gegeven zou hebben als ik je verteld had waar het voor was. Maar pa is nog een graadje erger. Je reinste puritein in geldzaken, om maar eens iets te noemen. Nog niet zo lang geleden heeft hij zichzelf door die puriteinse instelling zelfs een klein fortuin door de neus geboord. Maar dat vertel ik je een andere keer wel. Je bent toch zeker niet van plan om voor deze hele meute de tafel te dekken? Nou ja, Priscilla en mijn dierbare oude vriendin Bunty helpen je vast wel een handje. En wat leuk dat die ouwe baas toch maar niet naar Amerika gaat. Wat een vreselijke stommiteit zou dat geweest zijn, mag ik wel zeggen!’ Désirée hoefde natuurlijk voor niemand iets onder te doen wanneer het erop aankwam om in de gauwigheid een maaltijd in elkaar te flansen. Zij zou zich over de salade ontfermen. Als altijd haalde ze het velletje van de tomaten - dat was slechts een paar tellen werk en ze kreeg dikwijls te horen hoe goed dat toch te proeven was. Zoals wel te verwachten viel droeg Clare’s keuken een nogal sober stempel — geen komijn, geen sesamzaadjes - maar Désirée deed haar best om dat manco te compenseren door een flinke snuf Madras kerriepoeder in de slasaus.

Het was vreemd hoe dat kleine tikkeltje bezorgdheid over hoe Freddie zich wel mocht voelen - geborgen hopelijk, lichamelijk en geestelijk op zijn gemak — haar zelfs in de meest geruststellende omstandigheden, zoals in dit huis, nooit helemaal met rust liet. Afgezien van wat ze erover gehoord en gelezen had, wist ze niets van liefde op het eerste gezicht, maar toen haar oog voor het eerst op Freddie viel - op een feestje voor dichters van achter het IJzeren Gordijn bij Gillian thuis, waar hij nog meer verloren dan gewoonlijk had rondgelopen - was het haar klip en klaar geweest dat ze hier iemand voor zich had die aan alle kanten kwetsbaar was, en ongeschikt voor het leven in deze moderne wereld. Nee, geen kind, geen onnozele hals, geen zenuwlijder in de gebruikelijke betekenis, maar precies de persoon voor wie ze zo lang ze maar kon zo goed mogelijk moest zorgen - zo al niet om hem gelukkig te maken, want dat was ongetwijfeld te veel gevraagd, dan toch om hem tenminste voor alle zichtbare rampspoed te behoeden. En dat had ze, naar ze hoopte en geloofde, tot dusver grotendeels waar weten te maken, en ofschoon het waarschijnlijk niet als een grote prestatie overkwam, was ze er desondanks trots op.