Tien

Waar Powys Road vanaf Buckland Village de top van de heuvel naderde, waren de prijzen voor onroerend goed aan de stijgende hand. Verder omlaag de kant van het metrostation op verrees een zeer statig ogend stedelijk huizenblok, opgetrokken uit een op versteende havermoutpap gelijkend materiaal. Gedurende twintig van de vierentwintig uur dreunde het er van de meest uiteenlopende soorten popmuziek en op de benedenverdieping bevond zich, als een integraal deel van het gebouw zelf, een pub die, voornamelijk hoewel niet uitsluitend op zaterdagavond, een vergaarbak was voor voetbalfanaten en aanverwante typen. De terrasvormig aangelegde, heel aardige Victoriaanse rijtjeshuizen aan de overkant vertoonden menig met karton dichtgespijkerd benedenraam en hun kleine vierkante voortuintjes gingen voor het merendeel schuil onder rommel en onkruid. In de verre van rustige kroeg aan die kant zaten ouden van dagen, omgeven door vreemdsoortige voorstellingen van popsterren, alleen of met z’n beidjes op zachtverende scharlakenrode stoelen en banken; maar niemand had enig idee -uitgezonderd degenen die er zelf kwamen - wie de geregelde bezoekers, misschien zelfs bewoners, waren van het vervallen pakhuis voor chirurgische hulpmiddelen naast de deur. Maar je hoefde slechts een eindje verder te wandelen naar wat de naam Powys Winkelcentrum poogde te voeren om je bijna in een andere stad te wanen, één die plaats bood aan een bloemenwinkel, een reformwinkel, een winkel die uitsluitend behang verkocht, een schoenenboetiek, een pottenbakkerij, en een koffieshop waar je buiten kon zitten als je het tenminste niet erg vond om twee keer per minuut een drukke verkeersstroom op vier meter afstand aan je voorbij te zien razen. Aan de overkant van de straat waren nog een stuk of zes zaken gevestigd met lichtgeverfde voorgevels, en, in een enkel geval, een ondoorgrondelijke naam. Tegen de heuvel daarboven werden nieuwe flatgebouwen uit de grond gestampt.

Café Cabana lag aan de meer ongunstige kant van deze nieuwe groeikern, op een zodanig punt dat de muzikale overlast van de heuvel hoorbaar dreigde te worden wanneer het verkeer van overdag weggeëbd was en de wind uit de juiste hoek woei. Niet dat het voor de bezoekers van het café nou een punt was behalve in theorie, wanneer er in de zaak zelf even geen muziek gedraaid werd. Genoemde bezoekers maakten doorgaans deel uit van de betere entourage rondom, kantoorpersoneel, drukkers, kleine middenstanders voor een hapje tussen de middag -waaronder stamgasten als meneer Lalani van de apotheek-an-nex-videotheek één deur verderop - soms in het gezelschap van een klein groepje collega-winkeliers, ‘s Avonds kwam er een ander publiek. Een van de redenen was dat de Cabana profiteerde van de aanzuigingskracht van een grote bingohal, die natuurlijk voornamelijk niet-meer-zo jonge vrouwen lokte, maar ook bijvoorbeeld twee kleine bezeten mannetjes, ex-on-derofficieren waarschijnlijk en weduwnaar, en één grote bezeten vrijgezel (waarschijnlijk) die Desmond eens behoorlijk had laten schrikken door te beweren dat hij een winnend systeem ontdekt had. Niet dat hij er nou echt wat mee won. In zijn algemeenheid was het nu niet meteen de klandizie waarop Desmond gehoopt had, het slag dat een rondje voor de hele zaak bestelde als het iemand die avond had meegezeten. Maar ze lieten geen verstek gaan en waren altijd goed voor wat ze gebruikten.

Desmond had het pand samen met een maat van een slecht florerende handelaar in stereo-apparatuur overgenomen kort voordat de huizenmarkt begon op te bloeien. Zijn maat had die ontwikkeling niet zien aankomen en deed zijn aandeel al snel aan Desmond over, die als hij al over meer informatie had beschikt, wel zo wijs was geweest om zijn mond te houden. Het was toen dit alles aan de gang was dat Bunty, toch al niet de meest geschikte persoon voor het leven in en rond Café Cabana, ten langen leste hun flat in het naburige Lancaster Way vaarwel had gezegd. Niet lang nadat het min of meer duidelijk geworden was dat deze stap inderdaad definitief was, had Desmond een zekere Philippa, die in het café achter het fornuis stond, zover weten te krijgen dat ze bij hem introk. Toen de nieuwe regeling zo’n maand of drie, vier oud was, had hij zich er zo nu en dan op betrapt dat hij graag wou dat ze weer op-kraste, maar niet graag genoeg of lang genoeg achtereen om hem tot daden aan te sporen. In bepaalde opzichten, of in één opzicht tenminste, kon hij met Philippa veel beter overweg dan met Bunty, maar daar stond tegenover dat ze in andere opzichten weer lang niet zo goed bij hem paste als Bunty. Als hij, zoals hij zelf dacht, geknipt was voor de huwelijkse staat of iets in die geest, waarom had hij het er tot dusver dan niet beter afgebracht? Om precies op een rijtje te zetten wat hij nou echt voor ze voelde of van ze wilde, was hem in Bunty’s geval te moeilijk, en in dat van Philippa te saai, om hem lang in beslag te nemen. Het grootste deel van zijn tijd spendeerde hij aan het reilen en zeilen van het café.

Een van de problemen die hij daarbij ondervond, was dat Philippa er nog steeds de keuken bestierde. Toen hij haar pas had aangenomen, had hij gedacht dat ze een nogal trage leerling was die best bereid was om aan te pakken; maar nu had ze zich ondubbelzinnig ontpopt als iemand die misschien net een tikje minder geneigd was om aan te pakken, niets om veel ophef over te maken, maar aan wie geen enkele vorm van leren besteed was. Ze hoefde toch werkelijk niet zoveel te weten en hij had gedacht dat hij het haar in een paar morgens allemaal had bijgebracht, bijvoorbeeld dat de klant geen moussaka wil (en geen wonder) maar een ordinaire vleespastei met wat tomaten uit blik erdoorheen geroerd en net genoeg geraspte kaas er overheen om op te vallen, en niet te vergeten een paar schijfjes aubergine, die we dan moussaka noemen, en nee, geen eieren en nee, geen knoflook getverderrie, kan niet schelen wat die taart in de Daily Espress ook zegt. Op dezelfde manier was de ganzeleverpaté a 1’orange in werkelijkheid ook heel iets anders. ‘Je begint met de leverpastei, gesnapt?’ begon hij uit te leggen. ‘Twee of drie kippelevertjes desnoods en een beetje van het bloed onder uit de bak. Een bouillonblokje in een half kopje water, een klodder gelatine om het zaakje wat op te laten stijven en een theelepeltje zwartebessengelei als je extra je best wilt doen. Dan bovenop elk ovenschaaltje een schijfje sinaasappel, een laurierblaadje en niet zomaar een laurierblaadje maar een continentaal laurierblaadje, met andere woorden - hoho… ik… ben… nog… niet… klaar - een gebleekt laurierblaadje in olijfolie gedrenkt en ingewreven om het te laten glanzen, en twee peperkorrels en een hoop peterselie, allemaal voor

het oog. Zo versier je elk schaaltje.

En probeer nu eens te onthouden, schat, je doet ze er geen plezier mee door ze het originele gerecht voor te zetten, dat kan ze gestolen worden. Het liefste krijgen ze wat ze thuis gewend zijn terwijl ze toch door de aankleding en door wat er op het menu staat de illusie hebben dat ze het echte artikel krijgen. En hou die verdomde kat hier vandaan tenzij je straks de rotzooi achter hem wilt staan opruimen.’

Als Philippa maar half zo ijverig geluisterd als gepraat had, was er niets aan de hand geweest. ‘Je zou voor het leger moeten koken. Of een gevangenis. Een boorplatform. Waar je eet wat de pot schaft of anders honger lijdt.’

‘Laat ik je dan vertellen dat ik toevallig weet dat het eten op een boorplatform pure haute-cuisine is, en dan bedoel ik onvervalste haute-cuisine, niet alleen maar overal een fles goedkope rode wijn in pleuren. Dat moet ook wel om die kerels daar te krijgen, omdat ze daar niet mogen drinken. En je hebt gelijk, in het leger en de bajes noemen ze de dingen bij hun naam.’ De salades werden achter de eigenlijke keuken op de oude, aan de vloer vastgeklonken haringkaaktafel klaargemaakt, die van ver voor het stereotijdperk dateerde en oorspronkelijk aan een prehistorische visboer had toebehoord. Hier deed een zeventienjarig Jamaïcaans meisje het op haar terrein heel wat beter dan Philippa, getuige het feit dat ze slechts af en toe in plaats van voortdurend achter de vodden hoefde te worden gezeten. En dan nog niet zo rigoureus ook.

‘Eén ding waar we hier niet direct gebrek aan hebben, Sandra, is water. Een tweede is tijd. Maar er komt nog een derde factor om de hoek kijken, volharding. Om laten we zeggen een slablaadje lang genoeg onder de kraan te houden tot er geen spatje kolengruis, ijzervijlsel, dierlijke resten of andersoortige troep meer op zit. Dan pas kunnen we erover beginnen te denken om het fijn te snijden en in een kom te doen.’ Sandra zei daar nooit veel op terug. Ze werkte alleen bij de Cabana om de tijd te overbruggen totdat haar schoonzuster haar een baantje bij de bbc zou bezorgen, en bovendien had ze al van Philippa gehoord dat Desmonds vader schoolmeester geweest was, zoals het in die tijd nog heette. Nu en dan kwam een vertegenwoordiger in wijn zijn geluk beproeven, meestal zonder enige indruk te maken. ‘Met mijn

huiswijnen kun je toch niet concurreren, laat me dus maar eens een fles zien waar ik mee voor de dag kan komen,’ zei Desmond, om maar met de deur in huis te vallen, iedereen is wild enthousiast over deze hier, ik heb nog een paar kisten voor de oude prijs. Wil je hem niet eens een keertje proberen?’

‘Wat, “een witte wijn met een vleugje zoetheid van de grazige heuvels aan de voet van de Italiaanse Apennijnen”? Wat moet dat gebazel voorstellen?’

‘Maar het is echt een witte wijn met dat van, weet je wel, daar ergens. Wat is er niet goed aan? Je-«it altijd te zaniken dat ze alles drinken als het maar zoet is.’

‘Maar niet als het ze gezegd wordt. Je zou denken dat je het onderhand wel in de smiezen had. Een volle, frisse, fijngeurende, fruitige, veelzijdige, fantasierijke, fonkelende zo’n-soort witte wijn met een tikkeltje charme, élégance, vul maar aan. Stijlvol. Van zo één zou ik er best een paar dozijn kunnen afnemen, dat wil zeggen tegen introductieprijs.’ ‘We worden enkel geacht om…’

‘Die heel schappelijke vent uit Birma die op de hoe noemt-ie het ook weer zit, de Bistro de Paris, die weet van toeten noch blazen als het om wijn gaat. Goed, dat viel ook niet te verwachten, wel? Laat ik nu toevallig weten dat hij absoluut zit te springen om een bepaalde ronde, robuuste, rechttoerechtaan rode wijn, en niet zo’n klein beetje ook. Is het niet grappig dat ik toch net van plan was om hem tussen de middag op te bellen? Oh. Eh, Philippa ken je al, hè?’ ‘Telefoon voor meneer Streatfield.’

‘Mijn dank. Als je me een momentje wilt excuseren. Oh, voor ik het vergeet, Clive, ik zou bij de volgende klant maar niet zo opscheppen over het bouquet van die wijn daar als ik jou was. Die wijnen uit zuidelijke streken hebben een jaartje of twee nodig om tot rust te komen. Veel karakter, dat wel, maar wispelturig.’

Beter dan wie ook die Desmond ooit had ontmoet of zich kon voorstellen, wist Philippa expressie in haar gezicht te leggen door het van elke expressie te ontdoen. Het waren vooral haar wijd uiteenstaande ogen die het hem deden, van een bijna koninklijk blauw als ze waren. Welbeschouwd was haar gezicht ongeveer tot aan haar bovenlip vanuit een bepaalde hoek werkelijk puntgaaf, hoewel het onderaan wat minder werd. Nog een beetje verder omlaag mocht ze er best wel weer wezen. Wanneer hij haar uiterlijke verschijning met die van Bunty vergeleek, moest hij toegeven dat Philippa op punten won, alleen had ze niets van dat grappige hulpeloze waardoor hij zich voor het eerst tot Bunty aangetrokken gevoeld had. Als Philippa ooit om hulp verlegen zou zitten, was het moeilijk om een situatie te bedenken waarin geld geen wonderen zou doen. Om haar spelletje niet mee te hoeven spelen, vroeg hij nu op overdreven normale toon: ‘Zeiden ze wie het was?’ Ze had zich toen al omgedraaid en liep voor hem uit, dus moest ze om van haar afkeuring blijk te geven haar achterwerk zoveel mogelijk aan het woord laten, hetgeen niet mis te verstane taal opleverde.

‘Desmond? Met Harry.’ Dat kwam niet echt als een verrassing, evenmin als de verontschuldigingen dat hij zo’n tijd niets van zich had laten horen. Er kwam bij Harry altijd van alles tussen. ‘Alleen een kleinigheidje waarvan ik dacht dat ik het je niet mocht onthouden.’

Het was moeilijk vast te stellen of er niet veel te vertellen viel of dat Harry niet erg scheutig met zijn informatie was. Een van de redenen waarom het zo moeilijk was, was de in het oog springende manier waarop Philippa hem geen blik waardig keurde vanuit dat deel van de keuken waar de fruitpers stond, wat tevens het enige deel was dat over en weer zichtbaar was vanachter de matglazen afscheiding waar zich wat hij zijn kantoor noemde bevond. Er tegen het eind van hun gesprek bijna zeker van dat hij een afspraak met Harry gemaakt had voor later, hing hij op en kuierde haar kant op en keek hoe ze zich ervan overtuigde dat de fruitpers schoon was of nog geheel intact of zoiets. Hij kwam zichzelf behoorlijk belachelijk voor dat hij niet gewoon als ieder normaal mens onmiddellijk naar de vertegenwoordiger terug liep, maar de ervaring had hem geleerd dat het beter was om meteen de volle laag te krijgen dan later. Of misschien zat hij gewoon zo in elkaar. ‘Is er soms iets?’

Elke schlemiel had zoiets kunnen pareren. ‘Je wilt me toch niet vertellen dat dat klereding weer naar zijn mallemoer is.’ ‘Nee hoor.’ Ze zocht het fornuis op met hem achter zich aan, waarop ze hem weer over haar schouder aankeek. ‘Was er

soms iets dat je me wou zeggen?’

‘Nee. Nee, geen problemen dus, als ik het goed begrijp?’ Na hem gevraagd te hebben of hij reden had om dat te denken en wat voor problemen dan wel en zo nog een tijdje door, zei ze: ‘Oom Harry nog steeds bij leven en welzijn, hoop ik?’ Bij hun ene vluchtige kennismaking had Harry, zoals ook niet anders te verwachten viel, een poging ondernomen om Philippa uit te leggen hoe zijn relatie met Desmond in elkaar stak, maar Desmond had wel beter geweten. ‘Ja hoor, alles goed. Ik heb met hem afgesproken om vanavond vroeg even ergens een biertje te pakken.’

iets met Bunty niet comme il faut?’

‘Weet ik niet. Dat hoor ik wel van hem wanneer ik hem zie, zou ik zo denken.’

‘Ben ik ook voor dat exotische cocktail rendez-vous uitgenodigd?’ ‘Nee.’

‘Nee, daar ben ik natuurlijk veel te gewoon voor, hè?’ ‘Dat klopt, ja.’ Hij was pas heel onlangs tot de bevinding gekomen dat het maar erg weinig verschil maakte of hij Philippa wanneer ze hem weer eens door de mangel haalde een beetje lik op stuk gaf. Een klein beetje maar.

‘Je zult denk ik maar met een heel klein, select groepje zijn, of niet, geen fanfares of majorettes of meer van dat spul?’ ‘Daar heeft hij niets van gezegd.’

‘Gut, wat vervelend nou toch. Met haar kachelpijp en haar lorgnet zou die ouwe Burlington Bunty er waarschijnlijk best wel genoegen in geschept hebben om haar oog over de dansmariekes te laten glijden.’

‘Daar heb je volkomen gelijk in.’ Nu de scène praktisch doodgebloed was en hij zoals het hoorde aan het kortste eind trok, was het tijd om haar te zeggen: ‘En wil je voortaan met je poten van die originele kruiden afblijven als het jou hetzelfde is. De gewone melange in het theeëitje, even door de pot roeren en dan hup eruit en klaar is Kees, begrepen?’ ‘Altijd de aftocht blazen terwijl je aan de verliezende hand bent,’ was het advies dat Desmond meer dan eens van zijn vader gekregen had, die weliswaar zijn hele leven voor de klas had gestaan, maar toch wel geweten had waar Abraham de mosterd haalde. ‘Nooit het laatste woord willen hebben. Als je

ze het laatste woord gunt, maakt niet uit wat voor woord als

het maar het laatste is, dan zijn ze gelukkig. Zelfs al is het maar

“nou en” of “dat zal wel” of “hoor hem eens”. Zelfs je moeder.

Nou ja, ik zeg nou wel gelukkig.’

‘Dat zou je zo te zien anders niet zeggen.’

‘Bereid om alles blauwblauw te laten. Uit de goedheid van hun

hart, knoop dat in je oren.’

Desmond had het hier met Harry over toen ze elkaar later in de King’s troffen. ‘Dus heb ik haar maar haar zin gegeven met die stropdas, zie je?’

‘Wat, die stropdas? Die lijkt me aan alle kanten heel acceptabel.’

‘Och, kan ermee door. Zoals zij het bekijkt, Philippa, gaat ze ervan uit dat het een deftige schooldas is of zo goed als. En ik word ook verondersteld zoiets te denken, of te denken dat je zoiets zou kunnen denken, als je haar redenering tenminste kunt volgen.’

‘Ik moet zeggen, zelfs voor een vrouw…’ ‘Harry, je bent twee keer getrouwd geweest. Wat er verder achter zit, is dat het in elk geval een stropdas is.’ ‘Wat?’

‘Als het maar alvast een stropdas is, snap je. Zoals zij ertegen aan kijkt…’

‘Aha, nu begin ik de draad van haar argumentatie te ontrafelen. Jij draagt dus een das om je met gepaste aristocratische allure hier in dit exclusieve trefpunt van de Londense chic te kunnen vertonen, met zijn glimmend geboende mahoniehouten lambrizeringen en historische olieverfschilderijen.’ ‘De spijker op zijn kop, Harry. Ik bedoel eigenlijk precies, ouwe jongen.’

‘Is ze hier wel eens binnen geweest?’

‘Oh jawel. Zo heb ik haar eens meegenomen om met Bunty kennis te maken. Ging nog gladjes ook. Nou ja, kon erger. Maar alla. Ja, ze weet hoe het er hier uitziet.’ ‘En je bent ongetwijfeld nog wel eens bij andere gelegenheden op het dragen van een stropdas betrapt?’ ‘Zoals voor mijn werk ‘s avonds als we voornaam bezoek verwachten.’

Harry knikte en zuchtte. Desmond keek hem aan en zuchtte op zijn beurt. Dan zei Harry: ‘Natuurlijk, maar weet je, die oude

Brahms had het volgens mij beter geregeld dan de meesten.’ ‘Heb je het over de Brahms van die symfonieën?’ ‘Die bedoel ik. Hij ging zo’n vijfentwintig jaar lang elke week bij dezelfde hoer langs, en schakelde daarna zolang hij er nog behoefte aan had onder dezelfde voorwaarden op haar dochter over.’

‘Mm,’ zei Desmond. Hij leek niet overtuigd. ‘Waar was dat?’ ‘Jezus, daar vraag je me wat. Wenen, Berlijn, Praag, noem maar een zijstraat.’

‘Juist. En dat moet dan hoe lang geleden zijn, honderd jaar of zo?’ “

‘Om en nabij. Hij was ook een liefhebber van sigaren.’ ‘Mm. Let wel, die ouwe Liszt moet je ook niet uitvlakken, hè?’ ‘Denk je? Als mijn herinnering me niet bedriegt, hield hij onder de duifjes huis als een vos in het kippenhok, als dat de uitdrukking is die ik zoek.’

‘Laat maar. Nee, dat klopt, ja. Was die geen dominee, Liszt?’ ‘Wat? Wel, ja, zo zou je het kunnen noemen, Abbé Liszt. Ja. Hoezo?’

Desmond schudde zijn hoofd en zuchtte weer eens. ‘Weet je, die Philippa, die denkt dat ik uiteindelijk alleen maar met Bun-ty getrouwd ben omdat ze kak was.’

‘Dat is me inmiddels duidelijk. Ik zou haar nu niet meteen kak willen noemen.’

‘Oké, een klein beetje kak, je weet wel wat ik bedoel, vergeleken met Philippa. Maar dat was niet waar, hè?’ ‘Och - dat denk ik niet, nu niet meer tenminste. Niet dat ik het nou de grootste gemene rotstreek van de wereld zou willen noemen als dat ooit een beetje meegespeeld zou hebben. Maar wat dan nog? Als jij zegt van niet, dan is het ook niet zo. Zo simpel is dat.’

‘Nou nee, Harry, eh, dat is het hem juist, zo eenvoudig ligt het niet, daar zit hem nou net de kneep. Soms begin ik te denken dat het misschien toch wel zo was zonder dat ik het wist. Misschien is het nog steeds zo en zie ik het alleen niet. Misschien, misschien heeft Philippa niet helemaal ongelijk.’ ‘Luister eens, jochie,’ zei Harry, met een vurige blik en een beetje schorre stem. ‘We doen al genoeg om redenen die we kennen om ons ook nog eens zorgen te moeten maken over wat we doen om redenen die we niet kennen, met andere woorden

wanneer we iets doen om een reden die we niet kennen is dat moreel gesproken precies hetzelfde als dat we het niet om die reden doen. Ach stik, maar je begrijpt wel wat ik bedoel.’ ‘Ja. Bedankt.’

‘Oftewel in je moerstaal, denk ook maar even dat Philippa wel een beetje gelijk heeft en dan ben je de lui.’ ‘Zo mag ik het horen. Nog zo eentje?’

‘Doe maar. Beetje vroeg op de avond, vind je ook niet, om dit al te moeten verhapstukken? Niet dat ik er bezwaar tegen heb, mijn beste kerel. Een onuitputtelijke bron van interesse.’ ‘Het lijkt alleen dat jij en ik het niet vaak tot later op de avond weten te rekken, of wel? Ik ga nog gauw even die drankjes halen voor ze komt.’

Er was nog net een gaatje vrij aan het buffet tussen een onsa/-menhangend groepje mannen van middelbare leeftijd die allen een verschillend soort hoed van een andere kleur droegen, waardoor de eenzelvige aanblik die ze ieder voor zich boden nog eens benadrukt leek te worden. Je kreeg na het werk dikwijls een heel ander publiek in huis dan er ‘s middags over de vloer kwam, kreeg Desmond altijd te horen in pubs waar hij toevallig kwam, maar hij was geneigd om ze allemaal in dezelfde categorieën onder te brengen, zoals eeuwige verliezers, pummels, en vaak je reinste kleuterklas, dat wil zeggen jonge knapen, en ook vrouwvolk dat die knaapjes achter zich aanzeulde als een van hun trucs om weer een stukje van het mannelijk territorium af te knabbelen, een drastischer methode dan om alleen binnen te komen. Er was nu ook zo’n knaap, een kleine papzak met een alpinopetje op, die op een kruk aan de bar zat te lummelen en hem per ongeluk tegen zijn schenen probeerde te schoppen. Uiteraard was je als je zo oud was als Harry praktisch immuun voor dat alles. Praktisch, maar niet helemaal. Al die kerels met hoed waren misschien evenzovele kornuiten van kroegbaas Kenneth, of het kon net zo goed zijn dat hij zijn hoofd gewoon naar hen toedraaide wanneer hij de neiging voelde om zijn hart te luchten. ‘Niet dat ik ooit een blad voor de mond genomen heb,’ zei hij, waarbij hij Desmond een licht gevoel van onwerkelijkheid bezorgde. ‘Ik weet uit ondervinding dat daar niets dan brokken van komen. Dus wanneer ik een leugenachtige teef zie, zeg ik haar dat recht voor zijn raap. Ik zeg je bent een leugenachtige teef. Als je het mij vraagt hebben we de helft van de rotzooi in deze wereld te danken aan mensen die het beestje niet bij zijn naam durven te noemen. Die zijn geen haar beter. En wat volgt daaruit, vroeg ik hem,’ en hier richtte de kroegbaas zijn mat-glazige ogen op Desmond, ‘dat jij ook niets anders dan een leugenachtige klootzak bent; jawel, meneer.’

Desmond besloot het vege lijf te redden en zich terug te trekken terwijl hij al zijn tanden nog had. Maar goed dat Philippa er •niet bij geweest was om de klok te horen luiden zonder precies te weten waar de klepel hing. Ze gingen volledig af op hoe iets klonk of eruitzag, net honden.

‘Veel linker dan een mannetje,’ zei een van de gehoede mannen even later.

‘Ook een heel ander kontje,’ voegde een ander eraan toe, en een derde zei iets dat je dat van twee kanten kon bekijken, dus misschien waren ze toch wel allemaal zo’n beetje kornuiten van hem.

‘Harry houdt zich nog steeds haaks?’ vroeg de kroegbaas aan Desmond terwijl hij hem bediende, en vervolgde: ‘Ik snap niet hoe hij het hem lapt met alles wat hij aan zijn hoofd heeft, al sla je me dood.’ ‘Wat allemaal aan zijn hoofd?’

Misschien aangemoedigd nu door zijn eerste onbelemmerde blik op de omstreden das met bijpassend overhemd en colbertje, boog Kenneth zich langzaam maar zeker vertrouwelijk voorover, om dan — schijnbaar omdat hij opeens merkte of bedacht dat hij iets belangrijks over het hoofd had gezien — zijn rug weer te rechten en weg te lopen. En passant stak hij zijn rechterhand als het ware ten afscheid of ter zegening op, maar feitelijk was het, zoals Desmond opmerkte toen hij zijn drankjes meenam, om ergens boven zijn hoofd een pas lege fles Southern Comfort te vervangen die daar in een heel rijtje lotgenoten op zijn kop hing voor de volgepakte planken. Ondertussen was Harry niets zwaarwichtigers overkomen dan dat Bunty hem, volgens afspraak, maar een paar minuten te vroeg, gezelschap was komen houden. Desmond probeerde niet te zien hoe ze met enige moeite van het kleine ronde tafeltje begon op te staan, zich dan bedacht en weer plaats nam. Tegelijkertijd stak ze haar hals uit en gaf hem, behalve een kus die zijn doel bijna geheel miste en nog net een stukje van zijn oor

meenam, een flitsende glimlach.

‘Het spijt me dat ik aan de vroege kant ben,’ begon ze onmiddellijk, ‘ik zei net tegen…’

‘Je bent niets te vroeg,’ zei Harry. ‘Je hebt het tot op de seconde uitgemikt.’

‘Het komt omdat ik…’

‘Doet er niet toe. Wie maalt daar nou om. En nu neem je eerst een glas witte wijn. Oh nee, dat is waar ool^, je drinkt altijd, campari-soda was het toch, hè? Secretaressendrankje. Maar goed. Niet weglopen, hoor.’

Toen Harry zich vrijgewurmd en -gewrongen had, zeiden ze enthousiast tegen elkaar wat een fantastische kerel hij wel was, zowel in relatieve als in absolute zin. Ze droeg een niet zo erg geslaagde, informele versie van een verpleegsterstenue waarvan de kraag haar zeker een centimeter te hoog zat, en Desmond trachtte bij zichzelf na te gaan of dat soort dingen hem ooit bij andere vrouwen opviel. Het kwam bij hem op dat het haar wellicht geen kwaad zou doen als ze ging roken - of nee, ze zou dan wel iets om handen hebben, maar ze zou toch altijd meer redenen vinden om zich ervoor te verontschuldigen. ‘Hij is natuurlijk erg op je gesteld, weet je,’ zei hij, en probeerde het niet te laten klinken als een ander voorbeeld van hoe fantastisch Harry wel niet was.

‘Zo heeft hij zich bijvoorbeeld om me bekommerd, toen hij…’ ‘Nee, ik bedoel dat hij met je begaan is, hij maakt zich zorgen om je.’

‘Om mij hoeft niemand zich zorgen te maken.’ ‘Nou ja, nee, misschien niet, niet op dit moment, maar een poosje terug zag het er toch even heel anders uit, of niet soms?’ ‘Je bedoelt die stomme etikettenrommel die Popsy naar verluidt wel eens eventjes op al haar meubeltjes zou plakken? Maar dat was allemaal niets dan een dom misverstand, ze was in een slechte bui en besefte niet goed wat ze zei, dat heb ik allemaal al uitgelegd. Het spijt me dat je erdoor van streek bent geraakt, maar dat was absoluut niet nodig.’

Desmond ging er eens voor zitten om het haar aan het verstand te brengen dat hij helemaal niet van streek was geweest, dat dat ook niets uitgemaakt zou hebben, en dat het ook niets met de hele zaak te maken had; en als hij daar al ooit aan toegekomen zou zijn, had hij haar misschien kunnen proberen uit te leggen

dat dat gedoe van Popsy om naamkaartjes te kopen, zoals het uit Harry’s verhaal op hem overkwam, wel van iets meer getuigde dan zomaar een bui, en hoe zou het eruitzien als iedereen maar zo deed, en kijk eens hoeveel kwaad ze er her en der mee had kunnen aanrichten, en hij wist wel beter dan dat hij nog ooit een bek open zou doen. ‘Oh, dat is fijn, ik ben blij dat te horen,’ zei hij. Hij herinnerde zich dat hij als jongen eens ergens in een encyclopedie had gelezen dat er tegenover ieder woord in de bijbel een miljoen andere stonden die aan het betreffende onderwerp gewijd waren - of vermoedelijk gold dat voor de bijbel als geheel of voor bepaalde passages, en niet zozeer voor elk afzonderlijk woord van de tekst. Een harde noot om te kraken, was bijna het eerste wat hij daarbij gedacht had, niet zoveel jaren later gevolgd door de afgeleide conclusie dat de enige discrepantie van vergelijkbare omvang die in de menselijke of materiële sfeer te vinden was, in het aantal woorden bestond dat feitelijk door vrouwen gebezigd werd en het aantal dat er over wat ze zeiden zou moeten worden gezegd, voordat er ook maar in enig verband een volledig of helder of eenduidig verslag kon worden opgemaakt. Maar hij had nooit de hoop gekoesterd om dat statistische gegeven in wat voor boek ook aan te treffen. ‘Gewoon een storm in een glas water,’ zei hij. Hier moest ze even iets wegslikken, maar ze zei slechts: ‘Is dit, om hier met elkaar af te spreken, hebben jullie dat met z’n tweeën bedacht, ik bedoel Harry en jij?’ ‘Wat zal ik zeggen, Harry belde me op…’ ‘Het maakt natuurlijk eigenlijk helemaal niets uit, ik vroeg me alleen maar af of een van jullie misschien een speciale reden had om me op te trommelen, iets bijzonders dat je me wilde vragen of vertellen.’ En als dat al het geval was, dan zou het niet zoiets zijn van dat ze een tiendaagse vakantie voor twee personen in een driesterrenhotel in Tenerife had gewonnen, of zelfs maar een 98-delig handgemaakt gewaarmerkt zilveren servies in praalkistjes uit de tijd van George V. Bunty was ook niet gek. Zoveel wist ze nog wel.

‘Nee, Harry dacht alleen dat hij je al een tijdje niet gezien had en als ik nou toevallig niets te doen had en jij ook niet, dan zouden we misschien met z’n drieën hier eerst een glaasje kunnen drinken en straks een straatje verderop voor een hapje bij Odi-le’s binnenwippen of…’

‘Nee, het spijt me liefste Dezzie, enig idee hoor, maar het spijt me vreselijk, het komt me helemaal niet uit, ik kan eigenlijk maar een paar minuutjes blijven, alleen, alleen dit ene glaasje en dan is het opstappen geblazen.’ ‘Maar je zei dat je wel even tijd…’

‘Daarom heb ik mijn neus ook iets eerder laten zien, alleen om even gedag te zeggen.’

‘Harry zal heel erg teleurgesteld zijn,’ zei Desmond, en vroeg zich op datzelfde moment af waarom het zo onoprecht klonk. ‘Het betekent een hoop voor hem, om een beetje op de hoogte te blijven van hoe het met je gaat, te weten dat je je goed kunt redden, van die dingen

‘Oh, van die dingen. Maar die dingen zijn altijd hetzelfde, over die dingen valt nooit iets te vertellen. Wat drink je daar, mag ik een slokje proeven? Geeft niet - wat het ook is. Luister eens, lieveling, voordat Harry terugkomt, het is een schat van een man, en ik ben gek op hem, en ik denk dat hij ook gek op mij is, maar ik geloof niet dat hij echt wil horen, niet echt, wat ik doe of hoe ik leef of iets dat echt over mij gaat, wat ik nou werkelijk met mijn tijd doe. Je weet wel, hoe ik de dag doorkom.’

‘Oh om godswil, hij vraagt me altijd het hemd van mijn lijf…’ ‘Wil je alsjeblieft twee tellen je mond houden liefste - hij zou er een bloedhekel aan hebben om de bijzonderheden van mijn leven te horen omdat het allemaal met haar te maken heeft. Zo is het toch. Het heeft geen zin, Dezzie.’ Zijn oog viel op de ingekleurde filmfoto op de muur achter haar, waarop een gehelmde gladiator stond afgebeeld die zijn korte zwaard elk moment in de keel van zijn gevelde tegenstander kon stoten, terwijl op de achtergrond een keizer in purperen toga en lauwerkrans in een dramatische geste met zijn duim naar omlaag wees. Desmond zei tamelijk automatisch: ‘Niemand zal je iets vragen of ergens over praten waar je niet over wilt praten.’

‘En waar wil Harry dan wel over praten, wat ga jij me wel vertellen, zo van kijk eens hoe de rest van de wereld zich vermaakt, weet je wel, waar de echte mensen zijn, die doen waar mensen voor geschapen zijn, die trouwen en een gezinnetje stichten en met andere moeders bij elkaar komen, en de kinderen naar school brengen en met z’n allen op vakantie gaan, en

dan al die paartjes in de kroeg en overal, en werd het niet eens tijd dat ik ook wat van mijn leven probeerde te maken en me als een volwassen vrouw ging gedragen in plaats van, nou ja, in plaats van niet. Als ieder redelijk denkend mens.’ ‘Je beseft natuurlijk wel dat hier je geweten aan het woord is.’ ‘Oh, God weet dat ik genoeg te verantwoorden heb, maar niets van dien aard, het heeft niets van doen met hoe ik mijn leven inricht of zo. Alleen met andere mensen.’ ‘Harry zou nooit ook maar de minste of geringste toespeling maken op wat je daar zei. Dat is allemaal niets anders dan je eigen verbeelding. Puur een kwestie van interpretatie.’ ‘Elk woord dat hij zegt stelt het hele probleem aan de orde of hij nu wil of niet, hij kan er niets aan doen. Ja, waarschijnlijk ben ik er zelf ook wel debet aan, en ik kan er ook niets aan doen. Nou ja, ieder woord dat iets verder gaat dan het voorlezen uit de krant. Net als met mijn moeder.’ ‘En net als met mij, zeker.’

Tijdens hun laatste paar zinnen stonden er twee mensen op om te vertrekken en schoven twee of drie anderen al wriemelend een eindje op langs de luxueuze grofblauwe bank, zodat Desmond het vrijgekomen plekje naast Bunty kon innemen en zogezegd wat meer alleen met haar kon zijn, zelfs in de lawaaiige pub. Hij liet zijn arm half tegen de hare rusten en kreeg meteen het gevoel dat ze veel meer en veel intiemere en tedere woorden met elkaar hadden gewisseld dan in werkelijkheid het geval was. Zo zij al hetzelfde voelde liet ze dat niet blijken, maar begon weliswaar zonder hem af te weren onmiddellijk harder te praten.

‘Natuurlijk kun je van Harry niet meer dan een selectieve voorstelling verwachten van hoe hij het ook noemen zou, het gewone leven, het normale leven. Geen woord over de vrouw die alleen met de opvoeding van de kinderen blijft zitten, of het vriendinnetje dat na tien jaar zonder pardon met een paar duizend pond afgescheept wordt omdat meneer toch maar besloten heeft dat het zijn plicht is om zijn huwelijk in stand te houden. Of alle opgegeven of vergeten of gewoon… weggelachen carrières. Dat soort dingen zal hij niet aanroeren, een man als Harry.’

Desmond had Bunty nog nooit eerder zo horen praten, noch op die toon noch in die trant. ‘Heb ik soms iets gezegd?’ vroeg hij,

om maar bij de eerste van de vier vragen te beginnen die in zijn hoofd opkwamen en waarvan de andere drie luidden of hij soms iets niet gezegd had, of hij iets gedaan had en of hij iets niet gedaan had.

‘Het maakt helemaal niets uit wat je zegt.’ Het gewone werk nu, maar nog steeds niet haar stijl. Tot zijn ogenblikkelijke spijt zei hij: ‘Nu praat je net als Popsy, tenminste…’

‘Oh, in godsnaam, ben ik het dan nooit zelf die iets zegt! Jullie zijn allemaal hetzelfde, niemand kan ooit eens iets zelf bedacht hebben, het moet altijd van iemand anders afkomstig zijn. We hebben zo heel af en toe wel eens een eigen idee, weet je. Kun je dan niet zien…’

Haar stem stokte evam abrupt alsof iemand een hand voor haar mond geslagen had of, meer in overeenstemming met de werkelijkheid, alsof ze Harry (zoals ook echt het geval was) met enige vertraging naar hun hoek had zien terugkeren. Hij had net tijd gehad om iets over de lakse bediening te zeggen dat niet als wereldschokkend bedoeld was toen Popsy op haar beurt verscheen, gauw genoeg om voor een kort moment de verdergaande illusie teweeg te brengen dat die beiden misschien de laatste paar minuten gezellig met elkaar aan de bar hadden zitten keuvelen.

Ze droeg een grijsachtige flodderjurk die precies paste bij een toneelproduktie die in elkaar gezet was om een niet nader bepaald voorgeborchte uit te beelden van rond de duistere middeleeuwen. Terwijl ze het glas dat Harry meegebracht had uit zijn hand pakte zonder dat hij tegenstribbelde, zei ze: ‘Aha, een campari-soda als ik het wel heb — een jammerlijk onderschat brouwsel,’ en leegde de halve inhoud in één teug. ‘Nu weet ik donders goed dat een hoop van jullie kerels er nogal op neerkijken, ik heb het trouwens ooit door een bekende mannelijke science-fiction schrijver als een bloedonschuldig drankje horen betitelen, maar laat ik je dit zeggen - probeer er eens eentje wanneer je na de hele zaterdagmorgen in de hitte gewinkeld te hebben en twintig minuten in bus 23 te hebben gestaan eindelijk met je benen omhoog zit, bij voorkeur in een hoog glas met niet te veel ijs en een schijfje citroen - dan kom je er wel achter dat het echt niet voor de poes is.’ Ze hief de wijsvinger van haar vrije hand op. ‘Niet dat er op andere tijden niet een boel voor

te zeggen valt. Zoals nu.’ Nadat ze het glas tot op de bodem had leeggedronken, zette ze het op het tafeltje naast haar neer: ‘Goed, het is leuk geweest, maar nu moeten we echt gaan. Harry. Desmond.’ Popsy knikte hen volgens goed Duits-Ameri-kaans gebruik allebei op hun beurt toe en deed hoffelijk een stapje opzij om Bunty voor te laten gaan. Bijna op het laatste moment, en bijna de enige keer sinds Popsy’s komst, vond Bunty’s blik die van Desmond. Ze zag er bezorgd uit, overstuur, of noem maar iets op dat elke stomkop had kunnen zien of aanduiden - maar niet verrast. En beschuldigend. Dat laatste was hem zo helder als koffiedik. De mensen om hen heen merkten wel op dat er iets gebeurd was maar niet precies wat, niet zozeer de klokslag als wel de nagalm. Maar het duurde hoe dan ook niet lang. ‘Wie begint er, jij of ik?’ zei hij.

‘Goed dan, heb je Jezus wel eens op een fiets gezien? Ik denk dat ons volgende mikpunt nu de bar moet zijn, vind je ook niet?’

‘Mijn excuses voor daarnet,’ zei Desmond toen ze hun doel bereikt hadden.

‘Je kunt je adem net zo goed sparen om je voor het weer te verontschuldigen, maar evengoed hartstikke bedankt. Wat staat er hierna op het programma, na het volgende rondje, bedoel ik? Niet naar huis gaan? Wel naar huis gaan?’ ‘Wel, maar nog niet direct. Ik heb zo’n gevoel dat Philippa en ik aan een voorwaardelijke scheiding toe zijn. Een jaar of negenennegentig zou me wel schikken. Je weet wel, zoiets als een huurcontract. In hoeverre was die verrekte charade doorgestoken kaart, denk je?’

‘Tja, dan kun je me net zo goed vragen om tegelijkertijd met de grootst mogelijke nauwkeurigheid de positie te bepalen en de snelheid te meten van een subatomair deeltje, maar ja, voor het grootste deel, denk ik.’

‘Ik hoopte dat je zou zeggen dat de ongekende snelheid en meedogenloosheid van de hele operatie voor die goeie ouwe Bunty als een volslagen verrassing kwam. Of zelfs maar dat…’ ‘Kom op, tegen mij kun je het gerust zeggen.’ ‘Vooruit dan, dat ze er niet echt volkomen doodzeker van was, niet voor de volle honderd procent, eh, dat Popsy hier als een donderslag bij heldere hemel op zou duiken, alleen dat het er

dik in zat, en toen ze dan… Nee.’ ‘Hoe oud ben je, Desmond?’ ‘Dertig.’

‘Waar praten we dan nog over? Ze is een vrouw, zie je. Hetwelk een trots doch een euvel ding is.’ ‘Vast en zeker een of ander stom citaat.’ ‘Vanzelfsprekend had euvel in die dagen een veel sterkere betekenis. Min, verachtelijk.’

‘En over welke dagen hebben we het dan, professor?’ ‘De dagen van weleer luidt het antwoord daarop. En als je van me wilt weten of Bunty verdomme overal ja en amen op heeft gezegd, nou nee. Maar ze heeft zich denk ik ook niet met hand en tand verzet.’

‘Ze heeft me net hieryoor met wat man-onvriendelijk gewauwel om de oren geslagen.’

‘Dat was haar radar die een echo van de in aankomst zijnde Popsy opving. Dus als ik het goed begrijp, nemen we er hier nog eentje.’

‘Zo bekeken moeten ze toch ook iets van een man in zich hebben, klopt dat niet?’ vroeg Desmond later. ‘Of dat klopt weet ik niet. Maar oké, dat wil zeggen ga door met je verhaal.’

‘Nou dan, waarom worden ze daar dan niet een beetje redelijker van? Of minder onredelijk?’

‘Welnu, even onder ons, daardoor hebben ze nog meer om over te zaniken en dus onredelijk over te zijn. En, nog steeds onder ons, ze hebben meer iets van een mietje in zich dan van een man in de gewone zin van het woord.’

‘Maar stil nou eens eventjes, daar zou dus uit volgen dat het pooiers zijn?’

Harry gaf hier geen antwoord op, misschien omdat hij met zijn

mond vol tanden stond, maar enkele minuten later zei hij: ‘Je

weet zeker niet toevallig wat ze zoal uitspoken, hè?’

ik heb het ze eigenlijk nooit zo gevraagd.’

‘Nee, ik bedoelde in het algemeen, je weet wel, wanneer zo’n

stel het rijk alleen heeft, wat ze nou precies…’

‘Ik ben bang dat ik geen flauw benul heb, zo min als wie ook.’

‘Ik dacht alleen dat je misschien iets van iemand gehoord had

zoals dat wel eens gebeurt.’

‘Nee.’

ik bedoel maar, je moet toch toegeven dat het op zijn eigen merites beschouwd een heel interessante vraag is.’ ‘Voor sommigen misschien wel.’

‘Sorry. Nee, het spijt me echt heel erg, Desmond, dat was door

en door tactloos en onbehoorlijk van me.’

Nadat ze nog een minuutje of zo hadden zitten kletsen, zei

Desmond: ‘En toch zal ik haar terugkrijgen.’

Harry gaf ook daar geen antwoord op.