Zestien
‘Dus toen hebben ze besloten dat ze mij beter op konden trommelen om te zien of ik misschien met een briljante oplossing zou komen. En ik heb er niet omheen gedraaid, ik heb ze gezegd als Tony het niet meer heeft en Selwyn er niets meer op kan verzinnen en Winston de handdoek in de ring schijnt te hebben geworpen en Alec er onderdoor is gegaan en Rab in het zand heeft gebeten en Peter zich gewonnen heeft moeten geven en Harold voorstelt om de witte vlag maar te hijsen en als zelfs Harold met zijn mond vol tanden staat, nou, dan is het niet erg * waarschijnlijk dat zo’n kleine jongen als ondergetekende zijn toverstokje kan laten spreken. En toen kreeg ik ineens een lumineuze inval. Ja?’
De Senioren Salon in de Irving was uitsluitend toegankelijk voor hen die al vijfentwintig jaar of langer lid van de club waren, ofschoon het — zoals met veel andere feiten en verzinsels die met dat instituut verweven waren — een klein raadsel was hoe die veronderstelde regel om te beginnen in het leven geroepen en vervolgens doorgegeven was. Want niemand maakte er ooit een woord aan vuil, en als iemand het in zijn hoofd zou hebben gehaald om er de reglementen op na te slaan zou hij er vast niets over hebben kunnen vinden. Het was trouwens geen sinecure om binnen het totale functioneren van de Irving ook maar ergens aan degelijke informatie te komen. Zo gaf bijvoorbeeld het leesbare deel van het menu zelden aanleiding tot iets concreters dan hoop of bange vrees en bestond er de algemene indruk dat de wijnkaart hooguit zo’n keer of vier, vijf in iedere bewindsperiode werd bijgewerkt. Er werd wel gezegd dat, met uitzondering van vorstelijke personen, alleen een hertog, een markies, een graaf of een Amerikaan in staat zouden zijn om de Irving in het kalme bezit van algehele ongedwongenheid te bezoeken.
Harry Caldecote was pas vorig jaar voor een plaatsje in de Senioren Salon in aanmerking gekomen en had daar sindsdien
heel wat keren gebruik van gemaakt, in de eerste plaats om de neus op te halen voor diegenen die daar nog niet ‘senior’ genoeg voor waren (het woord ‘oud’ werd in dat verband nooit gebezigd in de Irving) en deels uit een zeker gevoel van verwondering, zo nu en dan vermengd met een tikje afschuw. Van hen die het land gedurende de afgelopen generatie en nog een tijdje daarvoor geregeerd hadden of anderszins in goede banen hadden helpen leiden, was er uiteraard slechts een kleine minderheid ooit in vol ornaat te bewonderen bij een oratie in de Senioren Salon van de Irving Club, maar als zij ook maar enigszins representatief waren… Harry zou zichzelf niet bijzonder cynisch en zeker niet onvaderlandslievend genoemd hebben, maar om de paar minuten zat hij zich daar toch wel even achter de oren te krabben dat alles nog zo zijn gangetje ging, dat het land niet al jaren geleden tot de bedelstaf of in anarchie was vervallen of overspoeld door communisme, fascisme of een andere bundeling van idealen en praktijken zo bizar dat een boekengeleerde in hart en nieren als hijzelf zich er geen voorstelling van kon maken. Met onevenredige nieuwsgierigheid ontleende hij soms speciale verbazing aan het feit dat het beroep van acteur nog steeds getolereerd, laat staan gewaardeerd werd, maar een clubgenoot die in die zaken thuis was, had hem de verzekering gegeven dat er een paar deuren verderop in de Garrick veel rustiger, minder schadelijke voorbeelden rondliepen. Die ouwe bal van een kabinetsminister of kanselier van het hertogdom Lancaster die zijn kleine, eminente gehoor al minutenlang zowat van verveling van hun stokje had doen gaan, was opgehouden met spreken. Een van de livreibedienden van de club, de meest bejaarde van heel die bejaarde orde, had hem onherroepelijk de mond gesnoerd. Harry had die man al vaker aan het werk gezien en was tot de conclusie gekomen dat hij een soort hypnose aanwendde om iemand het zwijgen op te leggen. De bediende fixeerde het slachtoffer met zijn blik en besloop hem met tot op de millimeter nauwkeurig afgemeten passen die telkens een seconde of twee op zich lieten wachten. Terzelfder tijd sperde hij daarbij, zo langzaam dat het nauwelijks waarneembaar was, zijn mond, ogen en neusgaten steeds verder open en trok zijn indrukwekkend volle wenkbrauwen steeds verder op. Dit had onder andere tot gevolg dat alle aandacht van de spreker en zijn woorden werd afgeleid. En nadat
hij even stokstil was blijven staan, als een matador voor de
doodsteek, zei de bediende nu:
‘Sta me toe u te onderbreken, mylord.’
‘Ga je gang, Humphrey, wat is er?’ Dit kwam er heel minzaam uit - die ouwe bal had de tijd wel, en hij was maar een ouwe bal, niet ook nog een ouwe lui. ‘Is meneer Caldecote present?’
Deze routinematige voortgang van zaken toonde de Irving eigenlijk op zijn best, en in minder dan geen tijd had onze ouwe bal zijn onvergeeflijke verhaal weer ongedeerd hervat en was Harry naar buiten geglipt naar het Edwardiaans aandoende wachthuisje waar de telefoon zich bevond. Hij hoorde een vrouwenstem die hem niet bekend voorkwam. Harry reageerde manmoedig op een van de vele verbasteringen van zijn achternaam waarmee hij in de loop der jaren had moeten leren leven.
‘Ik ben bang dat er iets vervelends gebeurd is. Ik ben de benedenbuurvrouw van dat nichtje van u, heet die geen Bijnty, die met die andere vrouw samenwoont. Bij u thuis zeiden ze dat ik u op die club kon vinden.’
‘Ja, dat klopt dan wel. Waar zit hem de kneep?’ Dit moest dat ouwe vrouwtje zijn dat op de begane grond woonde en dat hij zich nu vaag kon herinneren. Als iets dat krom liep. En afstotelijk was.
‘Het is die man van haar of die vent die beweert dat hij haar man is. Desmond dinges. Hij is dronken en vertikt het om op te stappen. Bunty heeft me gevraagd of ik u wilde bellen.’ Harry had Desmond nog niet eerder dronken meegemaakt, althans niet zo erg dat het dat oude dametje zou opvallen, en het was een onverkwikkelijke gedachte. ‘Is hij agressief?’ ‘Pardon?’
‘Heeft hij iemand geslagen?’
‘Nog niet, maar hij heeft een paar dingetjes tegen de muur gegooid, serviesgoed en zo.’ ‘Waarom weigert hij op te stappen?’ ‘Pardon?’
‘U zegt dat hij niet wil vertrekken. Waarom niet?’ ‘Dat heeft hij niet gezegd. Hij zegt alleen dat hij niet weggaat. En Bunty zegt bel alsjeblieft de politie niet. Ze heeft me gevraagd om u dat vooral op het hart te drukken.’
‘Is er nog iemand in de buurt? U weet wel, Piers? Of die andere vrouw?’
‘Nee, alleen ikzelf en Bunty en die Desmond.’ Om de hoek bij Lyceum Court stond een taxi te wachten en ofschoon Harry in de regel nooit hoog gescoord had in provocerend optreden en dergelijke, mat hij zich nu zo’n vreselijk voornaam en arrogant air tegenover de chauffeur aan dat hij zich voor het eerst van zijn leven met andermans vervoermiddel uit de voeten wist te maken. ‘Ik heb zitting in het Hooggerechtshof,’ balkte Harry steeds weer. ‘Ik ben rechter bij de Hoge Raad,’ snauwde hij.
Genoegzaam onder de indruk, of misschien alleen omdat hij dit misbaar als een teken van krankzinnigheid uitlegde, reed de chauffeur met hem weg. Om een wolk van redenen die Harry zelfs aan zijn naaste familieleden - waartoe hij Désirée in dit speciale geval niet gerekend zou hebben — maar moeilijk had kunnen uitleggen, bleef Harry zijn rol van rechter bij de Hoge Raad spelen, zonder zich al te belachelijk te maken door net te doen of hij officiële documenten bestudeerde. Wel zat hij gewichtig om zich heen te turen, keek gedurig op zijn horloge, en raamde en verrekende tenslotte de fooi en de rit met glasharde precisie. Als deze steeg ooit veelvuldig bezocht was door een rechter bij de Hoge Raad, kon het alleen de plek zijn geweest waar hij een van zijn tweederangsvrouwen of onderhorigen in reserve hield. De straatverlichting liet te wensen over, maar over het licht dat uit de vele ramen zonder gordijnen scheen had je niets te klagen. Muziek van velerlei aard en in allerlei zin, in de strikte betekenis van het woord niet allemaal even gemakkelijk onder de noemer muziek te rangschikken, vond haar oorsprong buitens-zowel als binnenshuis. Harry herkende het huis meteen en kon er regelrecht op afstappen, een gang van zaken die hem veel beter uitkwam dan dat hij de weg had moeten vragen aan een van de mensen die zwijgend in groepjes van twee en drie stonden te lummelen en, zo verbeeldde hij zich, maar al te graag bereid waren om zo’n type als hij te woord te staan.
Toen hij daarna aanbelde en op de stoep stond te wachten, had hij even de tijd om zichzelf voor een uitgedroogde, oude snijboon van de Irving Club uit te maken die zich veel te goed achtte voor de omstandigheden waarin miljoenen mensen moesten
leven. Omstandigheden die ongetwijfeld een beetje opzichtig waren naar zijn smaak, een beetje rumoerig voor nog wel meer mensen dan hijzelf, naar elke maatstaf gemeten zelfs een beetje ruig, zeker vergeleken met twintig jaar geleden, maar Bunty woonde hier wel, Piers woonde er, de eigenaar van de flat woonde er of had er gewoond, mevrouw - ja, hij wist de naam van die ouwe taart weer — mevrouw Brookes woonde er zonder er naar het zich liet aanzien blijvende schade van op te lopen. Maar toen hoorde hij, op het moment dat de deur openging, ergens dichtbij een meisje van in de twintig of zo een heel lange en ingewikkelde verbale uitdrukking gebruiken die (ongetwijfeld bij toeval) een exacte weergave was van de krachtterm die hij een beroepsfoerier in zijn militaire diensttijd eens in de mond had horen nemen om een stelletje bezopen Schotse ordonnansen tot de orde te roepen op een nat en winderig treinstation - hij kon het zich nog als de dag van gisteren herinneren. Dus misschien hadden de heren van de Irving Club het niet bij het verkeerde eind wanneer ze weer eens zeiden dat alles naar de haaien ging.
‘Meneer Caldecote? Ik weet niet wat u eraan denkt te kunnen doen, maar Bunty die gaf me uw nummer en vroeg me u te bellen en van Chris van de slijterij mocht ik zijn telefoon gebruiken.’
‘Waar is Bunty nu?’
‘Die heeft zich in de badkamer opgesloten, wat dacht u dan?’ Ze waren de vreselijke en armetierige woonkamer van mevrouw Brookes binnengegaan en Harry vroeg: ‘Waar is Desmond?’
‘Die kerel? Toen ik voor het laatst ben wezen kijken zat hij met zijn rug tegen de badkamerdeur. En ik kan hem met geen mogelijkheid van zijn plaats krijgen.’ ‘Is hij u te lijf gegaan?’
‘Te lijf? Nee. Heeft geen vinger naar me uitgestoken. Een paar vazen heeft-ie kapot gegooid maar dat was gewoon kwaaiigheid. U weet toch hoe ze zijn.’ ‘Waar is die hoe-heet-ze-ook-weer, Popsy?’ ‘Oh die, die komt pas morgen terug. Daar is het allemaal mee begonnen.’ ‘Eh mijn zoon dan?’
‘Wat, die Piers? Die kijkt wel uit.’ Mevrouw Brookes deed het,
naar Harry’s mening heel terecht, voorkomen alsof er één ding was waar je bij Piers altijd van op aan kon, namelijk dat hij in geen velden of wegen te bekennen was als er ergens moeilijkheden waren, van welke aard dan ook.
‘Ik moest maar eens een babbeltje met Desmond gaan maken.’ ‘Ik zie niet in wat u daarmee denkt te bereiken. U bent Bunty’s vader toch niet, of wel soms?’ ‘Ik ben familie van haar.’
Mevrouw Brookes schudde haar hoofd, in onbegrip, in allesomvattende afkeuring. Dan zei ze met een groot vertoon van eerlijkheid: ‘Ik heb niets tegen haar. Bemoeit zich met niemand, maar is altijd beleefd. Hoe is ze ooit met zo’n vent als die Desmond in aanraking gekomen?’
‘Dat weet niemand. Nu wil ik dat u alle deuren op slot doet en niet naar buiten komt voordat ik het u zeg.’ Toen Harry de bovenste verdieping bereikte, stond Desmond daar met zijn armen over elkaar en zijn hoofd een tikje naar één kant, als een amateur-toneelspeler die een desperado op de planken zet. Hij scheen zijn uitdagende houding een beetje te overdrijven, maar dat kwam misschien omdat hij dronken was, en het viel in dit stadium onmogelijk te zeggen hoe diep hij in het glaasje gekeken had. Dieper dan Harry hem ooit had zien doen, zo leek het althans.
‘Je kunt gerust pas op de plaats maken, Harry, en terugkeren naar waar je vandaan komt. Ik ga hier niet weg en daar doe jij ook niets aan en we hebben elkaar niets te zeggen.’ ‘Oh, dat weet ik zo net nog niet. Ik heb ook geen andere plannen en daarom kunnen we net zo goed de tijd een beetje doden met jouw verslag van wat er tot nu toe gebeurd is.’ ‘Schieten we niks mee op. Verandert niets aan de zaak.’ ‘We hoeven ook niets te veranderen. Maar we kunnen er net zo goed ons gemak van nemen en je weet heel goed dat je een hoop te vertellen hebt, al was het alleen maar om de wereld ervan in kennis te stellen, en ik weet niet hoe het met jou zit, maar ik zou best een biertje lusten als dat tenminste voorradig is.’
Dit gaf Desmond te denken, en niet ten onrechte. Hij wilde wel praten, hij wilde dolgraag praten, maar hij realiseerde zich dat hij daarmee elk moreel voordeel zou verspelen dat hij wellicht behaald meende te hebben door zogezegd naar de wapens te
grijpen, door rechtstreeks het vuur te openen, de stoere bink uit te hangen die deuren intrapte en de boel kort en klein sloeg. Op hetzelfde moment werd het duidelijk dat hoeveel hij eerder op de avond ook gedronken mocht hebben, het effect ervan enigermate afgenomen was.
‘Goed dan,’ zei hij met een venijnige stem en blik. ‘Ik zal je vertellen wat ik hier doe en je kunt naar me luisteren als je wilt, maar wat je ook zegt, je praat me niet om. Mijn besluit staat vast.’
In de keuken weigerde Desmond te gaan zitten, dikte zijn militaristische houding zelfs nog wat aan terwijl Harry een blikje Foster’s uit de koelkast pakte en bij het raam ging staan. ‘Ik was tot het besef gekomen dat de tijd om haar met woorden te overreden voorbij was en dat er een keer iets gebeuren moest,’ zei Desmond op dezelfde afgebeten toon, wat bij Harry een oneerlijk beeld van hem opriep als redenaar op het schavotje van de dispuutvereniging van zijn school. ‘En toen zag ik mijn kans schoon. Het kwam me, weet je, via-via ter ore dat dat takkewijf van een Popsy er niet zou zijn om het me moeilijk te maken, dus ben ik hiernaar toegekomen en heb me toegang verschaft…’
‘Hoe heb je dat klaargespeeld?’ vroeg Harry geïnteresseerd. ‘Nou, ik heb aangebeld en Bunty deed open…’ ‘Oh, op die manier.’
‘En toen zei ik, ik ben hier om te nemen waar ik recht op heb.’ ‘Hoe heb je dat precies geformuleerd? Ik bedoel, heb je werkelijk met zoveel woorden tegen haar gezegd: “Bunty, ik ben hier om te nemen waar ik recht op heb”?’
‘Natuurlijk niet.’ Voor het eerst gleed er een zweem van echte boosheid over Desmonds gezicht toen hij zich op de grens van zijn bewustzijn even de fluwelen beroering gewaar werd van het ridicule. ‘Er zijn wel andere manieren om iemand zoiets duidelijk te maken.’
‘Door te proberen haar te verkrachten, bedoel je? Ik weet zeker dat je wel eens veel minder bruuske middelen gehanteerd hebt om je recht bij Bunty te halen, die al evenmin tot iets hebben geleid. En ze is geen doetje, onze Bunty. Je zou haar van je leven niet kunnen dwingen om haar benen uit elkaar te doen zonder haar alle hoeken van de kamer te laten zien, waar je op zich al een hele kluif aan zou hebben - daar heb je mij niet voor
nodig om je dat te vertellen. Ik wil wedden dat je die rooie schram onder je kin nog niet had toen je binnenkwam, heb ik gelijk? Het is te belachelijk om los te lopen en dat weet jij ook en hoe eerder je dat toegeeft, des te eerder kunnen we Bunty uit de badkamer laten komen en nog even gezellig met z’n allen kletsen voor we naar huis gaan.’
Op een toon die in tegenspraak met de woorden van een nederlaag getuigde, zei Desmond: ‘Ergens in die vrouw moeten de normale vrouwelijke instincten verborgen liggen en ik ben het aan mezelf en aan haar verplicht om geen methode onbeproefd te laten om ze naar boven te halen.’
‘Inclusief de minst veelbelovende die iemand maar kan bedenken, voor het geval iemand je zou vragen of je er een eed op zou durven doen dat je de hele rij afgeweest was. Ga nou eens zitten en neem een biertje.’
Als Desmond al diep adem gehaald had om te zeggen dat hij liever bleef staan, dan blies hij die nu weer uit zonder de woorden te vormen en nam met Harry en zijn eigen blikje Foster’s achter de tafel plaats, in een interieur dat een deskundige had kunnen onderverdelen in de respectievelijke creaties van één plichtsbewuste maar niet erg bekwame bedrijfsleider, één sloddervos die te beroerd was om zijn lege pakje sigaretten zelfs maar in de prullenmand te deponeren, en één marsmannetje. Desmond zat geduldig te wachten op de afstraffing die er, zoals hij deksels goed wist, aan zat te komen en ook zijn verdiende loon was.
‘Ik neem aan dat het begonnen is toen Petronella weer eens tegen de draad in was.’
‘Philippa. Nog geen vijf minuten nadat ik zoals iedere week de keukenvloer in de was had gezet, kieperde ze er een vol blik olijfolie over uit.’ ‘Waarom? Oké, laat ook maar.’
‘En toen had de leverancier van wie ik mijn lamsvlees betrek problemen met zijn diepvriezer.’ ‘En toen aan het bier.’
‘Ja, toen aan het bier. En daarna aan de wodka. En toen weer aan het bier.’
‘En toen dacht je dat je die Bunty wel eens even zou laten zien wie de baas was.’
‘Maar pas nadat ik toevallig in de King’s had gehoord dat Popsy van huis was, en laat ze nou, Bunty dus, net om de hoek wonen, zeg nou zelf. Het probleem is, zie je, dat ik op haar val. En ik kan de gedachte maar niet van me afzetten dat zij…’ ‘Dat zij ook op jou valt.’
‘Nee, ik geloof niet dat ze op me valt. Maar ik denk dat ze zo gedacht heeft van, die kerels die ik tot nu toe ontmoet heb, die moet ik geen van allen, maar vergeleken bij sommigen lijkt die ene zo kwaad nog niet, en hij ziet bepaald wel wat in mij. Misschien leer ik hem op den duur wel verdragen, moet ze gedacht hebben. En daar geloof ik nog steeds in, als ik maar een manier kon vinden om haar dat duidelijk te maken of te laten inzien.’ ‘Door haar te verkrachten bijvoorbeeld?’ ‘Harry, ik ben blijkbaar vergeten te zeggen dat ik nu ook wel zie dat dat niet zo’n erg snugger idee was, als ik dat idee al had, maar ik zie dat nu wel in. Maar er moet toch een manier zijn.’ Desmond pakte een half verorberde boterham met ham van de tafel die iemand, Piers waarschijnlijk, daar had laten liggen, en legde hem daarna weer neer.
‘Nu moet je eens goed opletten, Desmond. Ik speel nu even voor schoolmeester. Je geeft alleen antwoord op de vragen die ik je stel en voor de rest hou je je mond. Afgesproken?’ ‘Oké.’
‘Is er ooit iemand geweest die je echt hebt bewonderd en die je vreselijk graag mocht en op een voetstuk plaatste, een jongen van je eigen leeftijd zo ongeveer, je beste vriend en meer dan dat, iemand waar je echt tegen opzag?’
‘Ja,’ zei Desmond zonder aarzelen. ‘Jim Butcher. Ik heb hem al in geen jaren meer gezien maar hij zat bij mij op school. Echt een prachtvent.’
‘Slimme jongen, goeie leerling, van die dingen?’ ‘Ja ja, populair, knappe knul, van die dingen, maar daar gaat het niet zozeer om. Het klinkt misschien gek, maar ik was echt weg van die knaap. Hij en ik, dat was echt… Oh, Jezus.’ ‘Ja, je begrijpt nu zeker wel waar dit naar toe gaat, hè? Dat klopt, stel je eens voor dat Jim Butcher tegen je gezegd had, Dez, er is een aardigheidje dat ik graag eens met je zou willen uitproberen als je het niet erg vindt, iets dat ik heel fijn zou vinden maar jij waarschijnlijk niet, maar aangezien je me zo’n toffe kerel vindt zou je dat toch zeker wel voor me over hebben hè, en na een paar keer wen je er misschien wel aan, en voor
mij zou het een feest zijn, en dat allemaal dankzij jou.’ Tegen de tijd dat ze dat punt bereikt hadden, had Desmond zo met zijn hoofd zitten knikken en zoveel tranen vergoten dat Harry het welletjes vond.
Na een poosje zei Desmond: ‘Wat moet ze wel van me denken.’ ‘Wat zit je nou te raaskallen? Ze ligt aan je voeten. Waarom zou ze anders nog steeds met je omgaan, in de wetenschap dat je een uitgesproken heteroseksuele man bent die het maar al te duidelijk op haar hoe-je-het-maar-noemen-wilt begrepen heeft. Jij bent de ideale persoon voor haar, alleen ben je toevallig van het verkeerde geslacht. Het is voor geen van jullie beiden nou meteen het leukste dat je had kunnen overkomen maar zo is het nu eenmaal, en daar is geen moer aan te doen. Natuurlijk zou je wel met haar kunnen blijven omgaan als je met haar afspreekt dat je voortaan nooit meer achter haar hoe-je-het-maar-noemen-wilt aan zult zitten. Misschien hoopt ze wel dat het nog eens zover komt.’ ‘Bedankt dat je gekomen bent, Harry.’
‘Nu ga ik even de ronde doen om al dat vrouwvolk te laten weten dat ze zich gerust buiten de deur kunnen wagen, en dan pak ik mijn biezen, maar ik wil je niet alleen laten zonder deze ene peetvaderlijke voorspelling. Na deze hele stampei zul je merken dat je aan dat brutaaltje van een Philippa totaal geen kind meer hebt, en enkel om een oude man zijn pretje te gunnen,’ zei hij met beverige stem, ‘sta je me wel toe dat ik er nog aan toevoeg dat die verandering in jullie relatie zich zal openbaren nog voor je een van beiden een woord hebt gezegd. Let er maar eens op als je de moeite wilt nemen om nog eens aan mijn woorden terug te denken. Ah, de wegen van man en vrouw zijn ondoorgrondelijk, en zullen nimmer ten volle begrepen worden zolang de aarde nog draait. Welterusten en bedankt voor het kijken.’ Harry had gedacht dat zijn eigen huis bij zijn terugkeer in duisternis gehuld zou zijn, maar kwam tot de ontdekking dat er geen lamp was die niet brandde. Hij zag zich geconfronteerd met Clare die een huishoudschort voorhad en een tulband of sjaal op haar hoofd. Het vloerkleed was teruggeslagen en de nis in de zitkamer ontmanteld. ‘Toch geen gaslek mag ik hopen?’ ‘Iets dat ik kwijt ben en als ik het niet terugvind voor de kamer gedaan wordt, is het voorgoed weg. Heeft die oude mevrouw je nog te pakken gekregen?’
‘Ja, bedankt. Zo’n boodschap komt altijd over. Vertel het je morgen wel.’
‘Er heeft ook nog een zekere Leonard gebeld. Ik heb het daar ergens genoteerd.’ ‘Leonard wie?’
‘Hij blies nogal hoog van de toren, maar op een doodgoeiige manier.’
‘Leonard - ach, natuurlijk, Leonard Preveza, de vent van Maureen - wat heeft die hier te zoeken? Je kent Maureen toch nog wel?’
‘Misschien wel en misschien niet, maar dat is vast ook iets dat wel tot morgen kan wachten, in ‘s hemelsnaam. Sorry, schat.’ ‘Waar ben je zo van overstuur? Ja, dat ben je wel, doe niet zo mal, dat kan ik toch zien, helemaal in het harnas voor de grote schoonmaak op zo’n onmogelijk tijdstip. Neem een slokje en vertel het me eens.’
‘Zou ik een vingerhoed vol van die lekkere armagnac kunnen krijgen? Waar ik zo van overstuur ben is maar een kleinigheidje dat jij als een van de weinige mannen ter wereld helemaal geen kleinigheidje zult vinden. God zij dank.’ ‘Lieve hemel, je bent wel heel erg overstuur. Kom eens lekker bij me zitten en gooi het er maar uit.’
‘Je weet toch - niet dat dat nou zo vanzelfsprekend is, maar ik heb een hele mooie barokfluit van Arnold met een schattig klein steentje van groene chalcedon, als ik me niet vergis, dat er als het ware in verzonken ligt. Dat dingetje schijnt zo bewerkt te zijn dat het op ene meneer Fraschini lijkt, de eerste bezitter, van de fluit bedoel ik. Ik heb het in elk geval vorige week nog een keer gezien, het mozaïekje bedoel ik. En nu is het foetsie. Mevrouw Osborne had ook niets gevonden, en ik heb alles op zijn kop gezet. Ik snap niet waar het gebleven kan zijn. Ik zou een soort replica kunnen laten maken, daar heb ik al naar geïnformeerd, maar dat zou niet hetzelfde zijn, of vind je dat dwaas?’
‘Nee, maar daar zou het toch wel eens op uit kunnen draaien. Hoe groot is dat ding?’
Clare wees met haar duim en wijsvinger een paar centimeter aan.
‘Oh, maar dan is er nog geen man overboord, of wel? Felgroen?’
‘Nogal.’
‘Nou goed, aangenomen dat het geen pootjes gekregen heeft, moet het nog ergens in de kamer liggen, dus stel ik voor dat we ons glas uitdrinken en alles zo laten als het is, dan klimmen we morgen wel in de telefoon om te horen of iemand er iets op weet. Ik zit aan Piers te denken. Niemand zal ons kunnen verwijten dat we er niet alles aan gedaan hebben.’