Dertien
Harry zat een goed gedocumenteerde, met overtuigende argumenten gestaafde kritiek te lezen op de opleidingsmethoden die verantwoordelijk waren geweest voor de jongste lichting Britse kappers, van wie de auteur beweerde dat ze een schande waren voor een beschaafd land en een zwaarwegende oorzaak van ons verminderde culturele prestige onder de volkeren van de wereld. Mevrouw Thatcher, vervolgde hij, had dan wel de voormannen van de mijnwerkers en de drukkers op de knieën gekregen, maar om onverklaarbare redenen de kleine Hitiers van de kappersvakbond ongemoeid gelaten, een nalatigheid die haar indien niet tijdig rechtgezet zijn stem zou kosten bij de volgende algemene verkiezingen.
Harry’s interesse viel voor een deel te verklaren uit de mogelijkheden die het onderwerp bood om als dooddoener tegen zeurpieten te dienen in de Irving. Voor een ander deel beantwoordde het aan de gedragslijn voor ontbibliothecarisering die hij voor zichzelf had uitgestippeld en die bedoeld was om hem de behaaglijke illusie te geven dat hij iets afwist van hoe andere mensen leefden. Maar het was toch vooral het leesplezier dat het hem verschafte terwijl hij in Andy’s Haarstudio op zijn beurt zat te wachten, zodat hij zijn Daily Mail voor bij het avondeten kon bewaren. En hij liet zijn haar bij Andy knippen omdat het dichtbij was en goedkoop en omdat de zaak op zich ook niet gespeend was van enige zeurpiet-werende en ontbiblio-thecariserende kwaliteiten. Hoe het ook zij, als hij er die morgen niet geweest was, zou hij iets gemist hebben, en hij niet alleen.
Andy nam Harry’s haar persoonlijk onder handen, niet omdat hij Harry was, maar omdat hij de volgende was. Hij klaarde dat klusje in zo’n drieënhalve minuut leek het wel, een knap staaltje als je bedacht dat het niet alleen om een flinke pluk haar bovenop ging, maar ook om kleinere hoeveelheden van of uit wenkbrauwen, neusgaten en (een recente nieuwigheid)
oren. Daarna haalde Andy zijn langwerpige spiegel te voorschijn en liet Harry de achterkant van zijn, dat wil zeggen Harry’s, hoofd zien, ongetwijfeld om hem te vragen of het zijn goedkeuring kon wegdragen. En het was net terwijl hij zich, misschien wel voor de duizendste keer in zijn leven, vertwijfeld afvroeg wat hij in godsnaam moest zeggen in zo’n situatie, dat Harry gedurende een fractie van een seconde in de spiegel een glimp opving van een deel van het gezicht van zijn broer Freddie, als een momentopname in een avant-gardistische film die derhalve niet hoeft te worden herkend, of begrepen, of zelfs maar speciaal hoeft op te vallen. Toen hij Freddie het volgende moment rechtstreeks in het vizier poogde te krijgen, kostte het hem enige moeite om hem op het verste puntje van de bank voor wachtende klanten te ontdekken, verscholen achter iemand die ook herinneringen aan de edele filmkunst opriep, bijvoorbeeld in de vorm van een 100 kg zware Amerikaanse Roodhuid, spontaan gefilmd in een ongebruikelijke omgeving in de een of andere halfgare cinéma-vérité stunt. Zonder die flits in Andy’s spiegel zou hij zijn broer nooit hebben opgemerkt. Zachtjes in zichzelf grinnikend liet hij het wisselgeld in zijn broekzak glijden en begaf zich zonder overdreven vertoon naar de hoek waar Freddie zich schuilhield. ‘Morgen, ouwe rakker.’
Geen enkel menselijk wezen heeft waarschijnlijk ooit echt gesteigerd als een schichtig paard, en al helemaal niet vanuit een zittende of zelfs weggezakte houding, maar het had niemand die Freddie op dat moment had gezien zwaar aangerekend kunnen worden als zijn gedachten die wending hadden genomen. Toen hij zijn als boven omschreven actie had gestaakt en enkele seconden heen en weer had gekeken, zei hij: ‘Harry, wat zoek jij hier?’
‘Hetzelfde als jij, zou ik zo denken, mijn haar laten knippen. Of zit jij daar alleen voor een weddenschap?’ ‘Wat? Wat voor weddenschap? Een weddenschap?’ ‘Oh, om een… Of misschien ben je hier wel alleen voor een vluggertje wassen en föhnen.’ Harry had er dadelijk een beetje spijt van dat hij dat gezegd had, want het grootste deel van Freddie’s haar lag in één homogene grijsbruine plak op zijn hoofd dat verder helemaal kaal was, het resultaat van te veel ijdelheid, of niet genoeg? Harry borg die vraag op voor later
en zei, terwijl iedereen binnen gehoorsafstand aan zijn lippen leek te hangen: ik wou eigenlijk net opstappen, ik ben hier klaar. Volgende week dinsdag was het toch, hè, dat je langs zou komen?’
‘Als je de komende paar minuten niet de meest verschrikkelijke vliegende haast hebt, zou ik je vreselijk dankbaar zijn als ik je even zou kunnen spreken.’
Terwijl het normaal gesproken zo’n drie kwartier gekost zou hebben om dit aan Freddie te ontfutselen, kwam het er deze keer in één ademstoot uit, tegelijk met twee of drie sommaties van verschillende kanten om op een inmiddels vrijgekomen kappersstoel plaats te nemen, evenzovele aankondigingen dat hij de volgende, alstublieft was - en nadat Harry hem tot twee keer toe verzekerd had dat hij natuurlijk op hem zou wachten en hem twee keer gevraagd had waar hem dat het beste uitkwam, en nog een keer te horen had gekregen dat Freddie het toch zo op prijs zou stellen om even een babbeltje met hem te mogen maken, werd hij ten slotte verwittigd van de naam van een café of snackbar net om de hoek.
Andy, die iets van een Venetiaanse notabele over zich had en door wiens aderen gezien zijn geboorteplaats best een druppel van dergelijk bloed had kunnen stromen, hield toen Harry eindelijk vertrok de winkeldeur beleefd voor hem open. ‘U kent mijn neef Chris toch wel van die slijterij bij u in de buurt?’
‘Jazeker, ik kom er regelmatig.’
Terwijl hij zijn ogen sloot en door zijn neus inademde, schudde Andy zijn hoofd en zijn wijsvinger in een gecompliceerd, ongecoördineerd ritme langzaam heen en weer. ‘Hij heeft een kwalijk gevoel voor humor, die Chris. Hij weet niet wanneer hit genoeg is geweest.’ ‘Wat wil je dat ik eraan doe?’
‘U, u hoeft niets te doen. Ziet u deze fles met inhoud,’ - een bruinachtige vloeistof van een hoog soortelijk gewicht in een doorzichtige flacon werd even vluchtig onder Harry’s neus gehouden - ‘daar moet je haar van gaan groeien. Welnu: het doet er niet toe of je haar er wel of niet van groeit. Waar het om gaat is dat dat spul 98 pence kost. Omdat ik dat zeg. Als je het wilt hebben geef je me 98 pence en dan krijg je het, als je me er 78 pence voor denkt te kunnen geven, heb je een kwalijk gevoel voor humor en krijg je het niet. Begrijpt u?’ ‘Volkomen,’ zei Harry, in een poging om dat antwoord in één klap als een bedankje voor een tijdige waarschuwing dienst te laten doen en als een niet van enige waardigheid ontblote capitulatie voor een vriendelijk dreigement.
Op de een of andere manier leek het aan zijn doel te beantwoorden. ‘Uitstekend,’ zei Andy, minzaam glimlachend, ‘pas goed op uzelf,’ en, zijn onveranderlijke afscheidsgroet: ‘Wilt u alstublieft mijn beste wensen overbrengen aan Sir Alec Guin-ness,’ in wiens gezelschap Harry blijkbaar werd geacht te verkeren op zijn high-society club.
Dat alles zou in het Grieks waarschijnlijk zo klaar als een klontje zijn geweest, mijmerde Harry terwijl hij naar de plek zocht waar hij met Freddie afgesproken had. Na een tijdje kwam hij tot de conclusie dat Freddie bij het geven van zijn aanwijzingen weer eens een streek, of een van de streken, had uitgehaald waar hij het patent op had, zo eentje waardoor een uitdrukking als ‘net om de hoek’ later evengoed kon blijken te betekenen ‘ergens in Groot-Londen zal de goede man wel bedoeld hebben’. Harry had net zo’n beetje besloten om het voor gezien te houden en hem over de brug naar huis te smeren voor een glaasje sherry, toen zijn oog onverwachts op een horecagelegenheid viel van zo’n uitgesproken en stuitend volks karakter dat ze de eerste keer niet tot zijn bewustzijn was doorgedrongen. De naam van dit etablissement viel van een felgekleurde blikken plaat af te lezen waarop echter in grotere letters de aandacht op een bepaald merk cola werd gevestigd en op iets wat de naam van de eigenaar had kunnen zijn, ofschoon die uit meer lettergrepen scheen te bestaan dan enige naam die hij ooit had gezien. Hij hield zich nog steeds schroomvallig bij de ingang van de zaak op toen Freddie, die zijn drieënhalve minuut onder het mes erop had zitten, in ongewoon besluitvaardige en snelle gang van de heuvel op hem kwam toegerend. ‘Wat een afschuwelijke tent,’ zei Harry toen ze ergens achterin, vlakbij het buffet, hadden plaats genomen. Harry had daar iets langer voor nodig dan Freddie omdat hij niet gewend was aan stoelen en tafels die aan de vloer vastgenageld waren. Ze kregen allebei een kop gemberkleurige thee voorgeschoteld, maar Freddie mompelde nog een bestelling tegen de uit één stuk gehouwen Levantijnse matrone die hier de scepter zwaaide.
‘Nou je het zegt, daar heb je denk ik wel gelijk in,’ zei Freddie, die geen ogenblik moeilijk deed over iets wat hem kennelijk nog niet opgevallen was. ‘Het punt is, zie je,’ zei hij, met een gebaar naar de twintig of dertig man sterke mengelmoes van rassen, kleuren, religies - en nog wel andere variabelen ongetwijfeld - die zich lanterfantend en lummelend in de lang niet onbeperkte ruimte vlakbij de bar ophield, ‘dat hier nooit een mens komt.’ Terwijl hij dat zei trok hij even snel zijn hoofd in om niet in aanvaring te komen met een kartonnen deksel vol koppen thee en diverse snacks die voor de klanten buiten bestemd waren. Nieuwkomers verdrongen zich in het gangpad en riepen elkaar soms iets toe.
Harry begreep al gauw uit de woorden van zijn broer hoe de vork in de steel zat. ‘Waar word je verondersteld je op te houden?’
Het pleitte voor Freddie dat hij, hoewel veeleer geneigd om je verkeerd te begrijpen dan andersom, nooit deed alsof zijn neus bloedde. ‘Bij Prideaux,’ zei hij, verwijzend naar een instituut in Duke Street, St. James’s, dat het al een slordige tweehonderd jaar tot zijn taak gerekend had om het haar te knippen van heren van stand en andere personen van voldoende aanzien. ‘Eerst met een taxi ernaar toe,’ legde Freddie uit, ‘dan een eeuwigheid op je beurt wachten, waarna de man die de schaar hanteert je behandelt alsof hij verdorie een portret van je schildert voor de Royal Academy, zodat je blij mag zijn als je goed en wel binnen het uur weer buiten staat. En dan moet je nog een taxi terug zien te vinden, zeg maar anderhalf uur op zijn minst van deur tot deur. Terwijl ik bij Andy binnen een kwartier weer op de stoep sta, tel daar nog eens evenveel tijd bij op voor hier, dan heb ik nog net zo’n beetje een vol uur voor mezelf.’
‘Wat doe je in die tijd? Je volproppen?’ ‘Ah, dat is nog het meest bijzondere aan het hele verhaal. Zonder het bestaan van Hartmann & Leafe zou de onderneming feitelijk geen enkele zin hebben gehad. Ik bedoel maar, stel dat ze zich zouden beperken tot het Britse Gemenebest en de Protectoraten of zelfs met Europa en Koloniën erbij. Zo heb je er genoeg, weet je, zelfs vandaag de dag. Of wat als ze er gewoonweg niet geweest waren? Dan had ik nergens naar toe gekund. Nergens op de hele wijde wereld.’
Terwijl Harry zijn best deed om ten aanzien van zo’n benarde situatie het nodige medeleven aan de dag te leggen, riep een luide stem: ‘Eén broodje bacon met extra gebakken tomaten.’ Dezelfde stem had al een of twee keer eerder iets dergelijks geroepen zonder dat Harry ergens enige respons had waargenomen, maar ditmaal schoot Freddie’s hand omhoog als die van een stronteigenwijs schooljochie. Een onknap maar verre van onbevallig donker meisje met een redelijk schone schort voor, uit wier omgang met Freddie een zekere familiariteit sprak, kwam aangelopen en zette hem een flink bord met gebakken sneetjes witbrood voor, en met dikke plakken gezouten bacon met zwoerd en al, en met bijbehorende tomaten zoals omgeroepen. En dat alles dreef en borrelde in het vet. ‘Mijn God,’ zei Harry met een spoortje van afgunst. ‘En met boter nog wel.’
Freddie schudde van nee terwijl hij twee van de drie veelkleurige plastic knijpflessen die voor hem op tafel stonden oppakte. ‘Boter, wie zei er iets van boter? Dit is margarine. Heel moeilijk aan te komen tegenwoordig, dat kan ik je verzekeren. Oh ja. Margarine.’ En met twee convergerende straaltjes mosterd en bruine saus leefde hij zich uit op hetgeen hij kennelijk op het punt stond tot zich te nemen. ‘Weet je zeker dat je niets wilt?’ ‘Heel zeker, bedankt. Hoe zou je dit noemen? Toch niet je ontbijt?’
‘Oh, ik eet ‘s morgens nooit iets,’ zei Freddie streng en met diverse onderbrekingen. ‘Nee nee, dit is mijn elfuurtje. Na zo’n portie eet ik ‘s middags ook niet zoveel meer. Een paar sardientjes of een bietje of zo. Ik heb het zo gespeeld dat er van die dagen zijn dat ik tegen lunchtijd om de een of andere reden nauwelijks een hap door mijn keel schijn te kunnen krijgen. Wat helemaal geen kwaad kan. Je zult het wel met me eens zijn dat we vandaag de dag allemaal een donderse hoop meer eten dan eigenlijk goed voor ons is.’
Hoewel Harry hier grif mee instemde, moest Freddie beseft hebben dat zijn verklaringen hier en daar wel iets aan duidelijkheid te wensen overlieten, wat niet wegnam dat wat hij vervolgens zei, na een reep spekzwoerd ter dikte van een raamkoord uit zijn mond gevist te hebben, nog steeds niet al te concreet klonk.
‘Dit,’ zei hij, ‘dit kapsel van mij,’ en wees het met zijn vork aan,
‘dat zul je wel verduveld stom vinden staan, zo helemaal boven op mijn kop uitgesmeerd.’
‘Daar heb ik niet zo heel erg bij stilgestaan, om het maar ronduit te zeggen.’
‘Ze heeft het hele zaakje nu in kannen en kruiken. Op de eerste donderdag van de maand geeft ze me zes briefjes van vijf en stuurt me daarmee naar Prideaux om mijn haar bij te laten knippen. Totdat ik een paar weken terug van die knaap die me daar met zijn taxi naar toe rijdt te horen krijg: “Mijn vriend Andy heeft daar nog geen vijf minuten werk aan, even met een knipschaar en een kam erdoor, je zou het bijna zelf kunnen,” zei hij, “alles bij elkaar vijf pond, fooi inbegrepen.” Nou. Dat zette me aan het denken, dat kan ik je wel vertellen. De eerste keer dat ik het geprobeerd heb, heb ik zomaar wat rondgelopen nadat Andy met me klaar was, in een paar winkels rondgeneusd, een boekhandel en één of twee andere, totdat het zo langzamerhand tijd was om terug te gaan. Maar het feit dat ik ergens was zonder dat zij het wist en iets anders deed dan zij dacht, dat was het wat me die extra, die extra kick gaf, weet je.’ Hij lachte zachtjes, nogmaals genietend van zijn triomf, hernam dan op zakelijke toon: ‘En nog eens twintig pond uitgespaard ook.
Ik snap nog steeds niet hoe ik er de eerste keer aan voorbijgelopen kan zijn, maar de keer daarna stond ik ineens pal met mijn neus voor Hartmann & Leafe. Pas een jaar geleden hiernaar toe verhuisd van hun oude stekkie in Cecil Court. Hartmann senior leeft niet meer, maar zijn zoon kende me nog, wist zelfs nog waar mijn belangstelling naar uitging. “We hebben de complete nieuwe uitgifte van Belize, maar u was nooit zo geïnteresseerd in eerste dag-enveloppen, als ik me niet vergis hè, t meneer Caldecote?” Zegels, postzegels, zijn natuurlijk altijd een grote hobby van me geweest, op school al, moet je weten.’ Door een of ander grillig trekje in zijn karakter dat op nederigheid of geestelijke gestoordheid duidde, wilde het nog wel eens gebeuren dat Freddie, met het air van iemand die een diep geheim of een totaal in het vergeetboek geraakte waarheid onthulde, zijn toehoorders op feiten vergastte waarvan zij al minstens even lang en even goed op de hoogte waren als hijzelf, zoals de voltallige doopnamen van zijn vader of hoe je klok moest kijken. Harry had hem daar als kind voor op zijn donder gegeven en had daar nu ook wel zin in, hem er zodoende in het voorbijgaan aan herinnerend dat hij het in feite geweest was, Harry, die meer dan de helft van het werk verzet had voor wat hun gemeenschappelijke verzameling was geweest en er meer dan de helft van het geld in gestoken had - totdat hij zich, vanwege tijdgebrek door modelvliegtuigjes en meisjes, genoopt had gezien om zijn aandeel voor een zacht prijsje van de hand te doen, zo’n allerbelabberdst zacht prijsje dat de gedachte eraan hem af en toe nog steeds stak. Maar al wat hij zei was: ‘Je bent er toch zeker na school ook nog mee doorgegaan? Minstens tot aan je trouwen, of niet?’
Freddie knikte somber. ‘Ja, daarna heb ik er niet veel meer aan gedaan.’ Hij keek strak op zijn bord neer, dat er door een herhaalde en langdurige behandeling met stukjes brood weer zo goed als nieuw uitzag. ‘Weet je wat ik nou het lekkerste vond aan dat hapje?’ ‘De margarine?’
‘Het feit dat het geen biefstuk Stroganoff was of sole bonne femme of steak en croüte of pens a la mode de Caen.’ ‘Juist ja. Moet je geen toetje hebben?’
Ze richtten hun blik op een bord waarop jan-in-de-zak -vruchtenvlaai - pudding met siroop - drie-in-de-pan werden aangeprezen. Freddie schudde triest zijn hoofd. ‘Durf ik niet. Ik zal vanmiddag toch iets moeten eten, en het wordt trouwens tijd om Hartmann & Leafe eens op te gaan zoeken.’ ‘Vind je het erg als ik een eindje met je oploop?’ Freddie had geen bezwaar. Terwijl ze de snackbar verlieten, liep hij ongegeneerd zijn geld te tellen. Hij zou vandaag iets meer kunnen besteden dan gebruikelijk, aangezien hij zijn oude > verleidingskunsten had aangewend om zijn broer voor hun gezamenlijke rekening te laten opdraaien. Harry betrok zijn stellingen om te voorkomen dat hij straks wanneer het zover was ook nog eens over de brug zou moeten komen voor een Penny Black of een van die driehoekige flutzegels van Kaap de Goede Hoop. Hij vroeg: ‘Hoe is het zo gekomen dat je de boel eerst aan de kant hebt gedaan en er nu na zoveel jaar weer mee bent begonnen?’
De wijze waarop Freddie hem even aankeek voor hij antwoord gaf, deed hem beseffen hoe lang het geleden scheen, of feitelijk geweest moest zijn, dat ze elkaar voor het laatst serieus onder
vier ogen gesproken hadden. ‘Dat ik mijn hobby aan de wilgen gehangen heb, kwam door Désirée. Ik ben zo verdraaid stom geweest om haar mijn collectie te laten zien, haar erover te vertellen, haar belangstelling te wekken. En ze raakte wel degelijk geïnteresseerd, ze is op haar eigen manier lang niet dom. Het enige probleem was dat mij een postzegelverzameling voor ogen stond waar we samen aan zouden werken, die ik met haar zou delen, en dat zij alleen maar de baas wilde spelen, zodat ze binnen de kortste keren de touwtjes in handen had. Met betrekking tot Latijns-Amerika zaten we ook niet helemaal op één lijn, zij vond dat er veel meer muziek in de Stille Zuidzee zat. Op een goeie dag was het mijn verzameling niet meer, dus heb ik er de brui aan gegeven. Klinkt je dat niet vreselijk kinderachtig in de oren?’
‘Mij niet,’ zei Harry. Hij had meer dan eens terug moeten denken aan het gesprek dat hij, de eerste keer dat het onderwerp ter sprake gekomen was, met Clare over Freddie en Désirée had gehad, en hoe Désirée zich op een slinkse manier met het schrijven van Freddie’s nieuwe gedicht of gedichten zou bemoeien. Had er tegen wil en dank aan moeten terugdenken, dat behoefde geen betoog. Zuiver en alleen om tijd te rekken, vroeg hij: ‘Is Désirée er eigenlijk nog mee doorgegaan, met de collectie?’ ‘Ze heeft er nog veel radicaler een punt achter gezet dan ik. Zonder mij was er niets aan, zei ze. Ik heb heel wat moeten uitleggen.’
‘Wat heb je tot je verdediging aangevoerd?’ ‘Weet ik niet meer om je eerlijk de waarheid te zeggen. Er moet iets anders gebeurd zijn dat de aandacht opeiste. Zoals altijd in een huwelijk, of niet soms? In het begin tenminste. De winkel zit hier net aan het eind van de rij. En hoe ik er weer mee begonnen ben, daar was geen kunst aan. Ik ben gewoon door de deur naar binnen gestapt, en daar lag het allemaal voor me. Ik voelde me net…’
‘Als de onverschrokken Cortez, toen hij met adelaarsblik over de Stille Zuidzee uitstaarde.’ Harry kon zich nog herinneren hoe hij in hun schooltijd met Freddie in de clinch had gelegen over hoeveel het gescheeld moest hebben dat Cortez arendsogen bezat terwijl al zijn manschappen vermoedelijk slechts doodgewone mensenogen hadden, zodat je aan hun wilde gissingen niet zo zwaar hoefde te tillen.
‘Nou niet echt Harry, ik bedoel Cortez had maar een heel vaag idee van waar hij was en totaal geen notie van de uitgestrektheid van wat er aan zijn voeten lag. Maar goed.’ Freddie keek zijn broer plotseling op een iets andere manier aan of in elk geval indringender — niet dan ooit tevoren, dat zou nauwelijks aannemelijk geweest zijn, maar wel dan de meeste mensen op dat moment voor mogelijk zouden hebben gehouden. ‘Harry, ik heb één uur en twintig pond per maand, dat is vaste prik, daar kan ik op rekenen, en hoewel er op ongezette tijden wel eens een paar andere kruimeltjes overschieten, is dat alles waar ik op kan rekenen. Ik moet vaker van haar weg zien te komen. Om zogenaamd in een kamertje apart een gedicht te zitten schrijven terwijl zij in de kamer ernaast op me wacht zonder me er daarna iets over te vragen, dat is niet genoeg. Ik moet vaker van haar weg zien te komen, ik bedoel niet voorgoed, maar ik moet gewoon ergens, waar dan ook, een of ander plekje voor mezelf hebben of een avondje vrijaf of een motorboot of zoiets, en dat kan alleen als ik geld heb, ja toch, geld, en dat vertikt ze me te geven. En daar wou ik je nou even over spreken. Is er ook maar het kleinste kansje dat die prullige zogeheten poëzie me een paar stuivers oplevert? — een paar stuivers voor mezelf. Is daar ook maar enig zicht op?’
Ze stonden te wachten om een zijstraat over te steken en Harry keek zijn broer ook eens scherp aan, of misschien kwamen er alleen een hoop indrukken van vroeger bij hem boven - hoe dan ook, wat hij zag was het gezicht van de zachtmoedigste en meest kwetsbare persoon die hij ooit ontmoet had, maar ook het meest naïeve, egoïstische stomme kalf. Wat meer ter zake > was, het zojuist overgebracht verzoek zou betekenen dat hij, Harry, die rommel van Freddie, in plaats van het gezwets te laten afdrukken in de een of andere vergrijsde, eerbiedwaardige periodiek die zijn bestaan rechtvaardigde door voor een daalder per aflevering in de behoefte te voorzien van de analfabeten uit de betere kringen - want verder hadden zijn gedachten nog niet gereikt - aan één of twee echte uitgevers zou moeten voorleggen en met een paar echte afwijzingen zou moeten aankomen. Of zoiets. Automatisch zei hij: ‘Dat kan een hele tijd duren.’
‘Och, ik wacht al zo lang.’
De twee stonden voor de poorten van Hartmann & Leafe. Miljoenen zegels van ontelbare koninkrijken, republieken, prinsdommen, federale domeinen, bondsstaten en eilandengroepen, in alle vormen en maten en kleuren, met ongebreidelde verschillen in nominale-en verkoopwaarde en van een totale en volslagen uniforme saaiheid, in Harry’s ogen, lagen voor hen uitgespreid. Wat wil je, hij was ook niet langer geïnteresseerd in modelvliegtuigjes.
‘Je geeft zeker alleen je ogen maar goed de kost, hè?’ vroeg Harry-
‘Oh nee, ik koop ook wel eens iets. Heel erg in het klein, natuurlijk, gezien de huidige stand van zaken.’ ‘Waar berg je je… je albums op of hoe die dingen ook heten? Toch niet thuis?’
‘Goeie god, nee, geen denken aan. Hier. Ik mag een soortement
klein kastje van ze gebruiken.’
‘Dus je ziet ze maar één keer per maand?’
‘Als je het zo wilt stellen, ja. Voorlopig. Ik, eh, ik probeer daar
nog iets op te vinden. Ga je mee naar binnen voor een bliksem—
bezoekje?’
‘Nee, ik moet nog een paar zaakjes regelen voor het middageten.’
Freddie knipperde met zijn ogen en leek zijn hoofd bij het laatste woord af te wenden. ‘Ik had niet zoveel brood bij die bacon moeten eten, weet je. Het punt is dat het je zo de keel uit gaat hangen, al die gore volkoren biologisch-dynamische troep of hoe dat spul ook heten mag dat zo goed voor je moet zijn. Al die smerige tarwekiemen, en al dat calcium en ijzer. Als ik een degelijke ouderwetse snee brood zie, van deugdelijk wit meel gebakken en druipend van de cholesterol…’ »
‘Zou het niet helpen als je op dagen dat je de kapper bezoekt je ontbijt oversloeg?’
‘Geen schijn van kans, ze denkt dat ik iets goeds in de buik moet hebben voor die lange ruk naar St. James’s en terug. Cornflakes met zemelen. Tot en met een gerookte haring. Goed dat ik eraan denk, ik heb vanmorgen een halve haring in een pagina van de Independent weten te wikkelen terwijl ze aan die kleretelefoon hing.’ Hij graaide in zijn jas. ‘Kijk even een andere kant op.’
Maar Harry kon zijn ogen niet van zijn broer afhouden toen die het opgevouwen vettige pakketje te voorschijn haalde, links
en rechts om zich heen keek, aarzelde op een manier die erop berekend was om alle overtollige aandacht in de wijde omtrek op zich te vestigen, en het zaakje dan met een mengeling van uitdagendheid en steelsheid in de goot mikte, om zich daarna zonder het minste woord om te draaien. Als Harry op de een of andere wijze had kunnen achterhalen hoeveel van die uitdagendheid en steelsheid echt was en hoeveel gespeeld, zou hij die dwaze oude Freddie beter gekend hebben dan nu waarschijnlijk ooit het geval zou zijn.