Vier

Zo rond de tijd dat Chris Markou de briefjes van tien en twintig zat uit te tellen voor drie kisten Stolypin wodka waar hij onverwacht de hand op had weten te leggen, zei Désirée Caldecote tegen haar zwager: ‘Ja, Freddie is een heel ander mens sinds hij aan zijn prostaat is geopereerd.’ ‘Blij dat te horen,’ zei Harry.

Al dan niet blij, horen deed hij het wel degelijk, en duidelijk ook, en met hem minstens een stuk of tien anderen die op het met een grofblauwe stof beklede meubilair achterin de benedenzaal van de King’s zaten. Zij die getracht hadden haar stem in puur sonische termen te definiëren - in wier gezelschap zich menigeen bevond tot wie ze nimmer rechtstreeks het woord had gericht - waren nooit veel verder gekomen dan die te beschrijven als niet zozeer hard in de gewone zin van het woord, maar niettemin doordringend, heel doordringend, en met een beetje dat dictatoriale van een luidspreker. Hoe die beschrijving ook mocht luiden, ze ging nu op dezelfde toon door, met wat haar vierde of vijfde opmerking moest zijn geweest sinds ze zich op de hoefijzervormige bank geïnstalleerd had: ‘Niet dat ze nou het hele zaakje weggehaald hebben, de hele prostaat-klier. Dat doen ze tegenwoordig lang niet altijd meer, moet je weten.’

‘Nee, dat zal wel niet. Ik bedoel, is dat zo?’ ‘Ze snijden niet meer weg dan nodig is, alleen een stukje bovenaan de blaas, net genoeg om de druk op de urinebuis te verlichten. Maar het heeft in elk geval wel geholpen; ik hoef je vast niet uit te leggen hoe vaak hij er ‘s nachts wel niet uit moest. Om te plassen,’ verduidelijkte Désirée, hoewel iedereen binnen gehoorsafstand elkaar nu zo onderhand de oren van het hoofd zat te kletsen over zaken als behang en cornflakes en de paus. ‘En dan heb je natuurlijk nog die andere bijkomende effecten waar ik nu misschien even niet nader op in hoef te gaan.’ De meeste mensen zouden als ze alleen een geluidsband van dit

tafereel hadden gehoord, aangenomen hebben dat Freddie er niet zelf bij was. En zelfs bij een opname waar ze alledrie op te zien waren, had zijn aanwezigheid uitgelegd kunnen worden als niet meer dan achtergrondillustratie. Alsof zijn naam in geen enkel verband ook maar gevallen was, zat hij daar doodgemoedereerd en met openhangende mond naast zijn vrouw met zijn ogen te knipperen, op de typische manier van iemand die zojuist in het volle licht van de schijnwerpers gestaan heeft. Hij had ook een vaag aristocratisch voorkomen, met dien verstande dat onder die noemer eveneens, en wel nadrukkelijk, dingen als afgeleefdheid en krachteloosheid moesten worden verstaan. Dit ging gepaard met een soort wezensvreemd aspect, als in een portret uit een grijs verleden waaruit het voorbije bestaan sprak van vegetarische pioniers en andere diëtische fanatici, lagere edelen die woudcommunes hadden gesticht waar de vrouwen volgens de geruchten gemeenschappelijk bezit waren, of simpelweg figuren die vijftig jaar lang de godganselijke dag gebiljart hadden. Al met al maakte hij een veel deftiger indruk dan Harry, die nu alleen om Désirée voor te zijn vroeg: ‘Hoe gaat het met dat Indiase vrouwtje dat naast je woont?’ Van Freddie’s gezicht viel niets af te lezen. ‘Oh ja,’ zei hij. Hij had er altijd een hekel aan gehad zich ergens op vast te leggen, al was het maar door toe te geven dat hij niet gehoord had wat er zonet tegen hem gezegd was. Als hij zijn mond opendeed klonk hij ook deftiger dan Harry, alleen al bij het uitspreken van die twee lettergrepen. En ook dat was altijd al zo geweest. ‘Dat mens naast je dat haar televisie zo hard aan heeft. Hoe gaat het…’ ‘Oh die Indiase vrouw.’

‘Ja. Hoe gaat het met haar, ik bedoel zet ze de t.v. nog steeds zo…’

‘We hebben met haar gepraat, dat wil zeggen Désirée, is het niet zo schat? Ze is de jongste niet meer. Ze gaat tussen negen en drie naar dat dagcentrum.’

Na een korte stilte vroeg Harry: ‘Ik neem aan dat ze daar een

hoop afkletst met andere Indiase vrouwen, klopt dat?’

‘Ja, nu je het zegt, dat zal wel, ja.’

‘En wat doet ze als ze daarna thuiskomt?’

‘Oh. Oh, dan zet ze haar televisie aan,’ zei Freddie met een

frons.

‘Maar niet zo hard als voor die tijd?’

‘Nee nee nee, nee. Nee hoor. Ze heeft dat ding nog altijd even hard aan. Geen greintje verschil. Ze is weduwe, Patel heet ze geloof ik. Ze heeft niet meer dan twee kamertjes op de benedenverdieping, moet je weten, mevrouw Patel.’ In tegenstelling tot alle anderen in de King’s die nu zonder pardon een opmerking zouden hebben gemaakt over de tegenwoordige getalsmatige verhouding tussen de Patels en Smiths, kon Harry dat niet goed over zijn hart verkrijgen, zelfs niet om Désirée te jennen. Ze had, om maar eens iets te noemen, bijna een minuut lang zitten luisteren, en zo vaak gebeurde dat niet dat je de kans mocht laten lopen om het met eigen ogen te zien. Terwijl ze, kalm voor haar doen en met haar lippen in het midden een tikje van elkaar, vanachter haar volmaakte ronde bruin-gekleurde brilleglazen zat te knipogen - maar bij lange na niet zo snel of verbeten als Freddie - had ze heel gemakkelijk abusievelijk voor een aantrekkelijke vrouw kunnen doorgaan. En hoewel ze feitelijk een paar jaar ouder was, leek ze wel meer dan een paar jaar jonger dan haar echtgenoot, en die schijnbare kloof was sinds hun trouwen alleen maar groter geworden. Dat moest naar Harry’s gevoel zo’n beetje in het jaar 1909 geweest zijn, maar 1959 kwam dichter bij de waarheid. Als zo vaak wenste hij nu dat een barmhartige Voorzienigheid haar voor altijd en eeuwig tot de rijen der onneukbare nummers voorbestemd had, een uitdrukking die sterk naar die jaren riekte en waarmee hij, wist hij zich te herinneren, Clare in die tijd de stuipen op het lijf had gejaagd. Maar het was, zoals velen beaamd zouden hebben, niet alleen het taalgebruik dat in de tussentijd veranderd was.

Het was spoedig gedaan met de rust. Freddie had inmiddels mevrouw Patels zoon ter sprake gebracht die wel eens bij haar op bezoek kwam, en zou als hij de kans had gekregen vrijwel zeker tot de conclusie zijn gekomen dat ook die van Indiase afkomst was. Nadat ze eerst zijn hand had losgelaten, die ze sinds ze over zijn prostaat begonnen was met gestrekte arm vastgeklemd had, stak Désirée een van haar verhalen af over de noodzaak om je aan het Engeland van de jaren negentig aan te passen, met bijzondere aandacht voor de multiraciale samenleving die ze met zich meebrachten. Het was stukken beter dan Freddie’s prostaat, maar Harry moest nog steeds een beetje aan

dat gelul uit die hoek wennen. Ontwapening, staatsonderwijs en de Raad voor de Kunst waren onderwerpen waarover hij best wel een woordje kon meepraten, maar hij was er zich tot zijn ergernis van bewust dat Désirée daar totaal geen boodschap aan had. Het was een blunder van jewelste geweest om hen beiden hier uit te nodigen, de weigering van een dwaze ouwe sok om zich zijn uurtje in de kroeg te laten afpakken, vermomd als een sympathiek gebaar jegens Clare. Wanneer zou hij ooit leren om alleen ten eigen bate zelfzuchtig te zijn? Désirée brak haar betoog over de privatisering van de strijdkrachten (was het daarover gegaan?) af om Freddie voor het volgende rondje op pad te sturen. Gewoonlijk nam het zoveel tijd in beslag om hem dienaangaande te instrueren dat het herhaaldelijk voorgekomen was dat deze of gene niet langer kon wachten en in zijn plaats ging, maar ze had hem in een paar tellen op de been en gaf hem een vrij stevige por in zijn rug. ‘Hupsakee, schat,’ zei ze.

Freddie keek nu alsof iemand een flitslicht onder zijn neus had laten exploderen. ‘Ik heb niks op zak,’ zei hij, dus hij begreep toch enigszins wat er van je verlangd werd als je wat te drinken ging halen aan de bar. Maar hij was onveranderlijk een van die mensen die nooit geld hebben als je erom vraagt - net zomin als een vuurtje of een sigaret of een postzegel of een kam of een pen of een envelop of een aspirientje — of ook maar het flauwste benul van iemands telefoonnummer of adres of recente verblijfplaats of naam, of waar iets van een punaise tot de stad Birmingham zou kunnen liggen. Toen hij bij deze gelegenheid tenslotte na enige aandrang zijn zak had gevonden met daarin zijn portefeuille en in die portefeuille wat geld (niet dat er gezien de geldende huishoudelijke regels ooit veel in kon zitten), zijn vizier min of meer op de bar gericht had, en omslachtig zijn weg was beginnen te zoeken, zei Désirée tot Harry: ‘Er zijn een paar dingetjes waar ik met je over wilde praten, weet je, alleen wij tweetjes.’

Ze waren nu inderdaad alleen met z’n tweetjes, vertrouwelijk, intiem, een beetje van dat. De belofte die die verandering inhield deed hem nogal terugverlangen naar een paar minuten geleden, toen ze nog met z’n tweeëntwintigen waren geweest. ‘Ik zou dit aan niemand anders vertellen,’ zei ze, terwijl ze haar stem in toonhoogte zowel als volume liet dalen, ‘maar het is

dan ook zo…’ Ze keek hem aan op een manier die boekdelen sprak, boekdelen die hij het liefst voor altijd ongeopend zou laten. ‘Per slot van rekening hebben jij en ik nu al heel wat jaartjes een heel speciale… stom woord eigenlijk… band met elkaar.’

Désirée kon dan wel denken dat ze een speciale eenzijdige band met Harry had gehad en nog had, maar dat was ook wel het enige dat hij zou hebben toegegeven. Dat waar ze op zinspeelde had zich voorgedaan in het jaar dat hij Daisy leerde kennen, of misschien het jaar daarvoor. Geen van de verdere details ontsteeg het niveau van waarschijnlijkheid, gissing, indrukken en beweringen. Er had zich naar het scheen een amoureuze confrontatie van onbepaalde duur tussen hen tweeën afgespeeld in en rond een autootje ergens in de bossen of op een braakliggend terrein. Of er van geslachtsgemeenschap sprake was geweest, had zelfs God vermoedelijk niet helemaal met zekerheid kunnen zeggen. Noch Désirée noch Harry had er indertijd een woord te veel aan gewijd. Toen was het hem langzamerhand beginnen te dagen dat ze het hele voorval (welk hele voorval?) als iets ontegenzeggelijk speciaals beschouwde, zo uitzonderlijk speciaal dat het boven de kortstondigheid ervan uitrees en verheven werd tot de mistige sferen die zich in de omschrijving grote-liefdes-van-deze-tijd lieten vangen. Hij had de hoop allang laten varen om uit dit alles een uitweg te vinden. Gedurende vele jaren had ze hem er, gewoonlijk (maar niet altijd) wanneer ze dacht dat niemand iets zag, aan herinnerd met een qua-si-verliefde oogopslag, een kushandje, een kneepje in arm of been, een aai in de buurt van een gevoelig plekje, een niet erg cryptisch geformuleerde toespeling, of, het meest verontrustend en afschuwelijk van allemaal, een rechtstreekse verwijzing, zoals nu. Waren er wellicht nog meer die in hetzelfde schuitje zaten als hij, een gezelschap van lotgenoten-in-speciale-relaties door heel Londen, die totaal geen weet van elkaar hadden? Een doodenkele keer vroeg Harry zich wel eens af wat Freddie wist, of dacht, of merkte, of zich herinnerde, en of hij er wakker van lag. Eens en niet vaker was het in een flits door Harry heengegaan dat Désirée misschien net deed of ze zijn speeltje was, of geweest was, gewoon omdat hij er zo fantastisch goed uitzag, maar toen hij, op een avond laat onder het genot van een slaapmutsje, die theorie aan Clare ontvouwde,

had ze hem meegedeeld dat deze mogelijkheid volgens haar gevoeglijk kon worden uitgesloten.

Nu knikte Harry, stilzwijgend, zich schrap zettend voor de dingen die komen gingen.

‘Hij is er weer veel meer mans door geworden,’ begon ze. ‘Als je snapt wat ik bedoel.’ ‘Ja. Oh ja.’

‘De chirurg zei dat het in bed geen enkel verschil zou maken, maar daar zat hij deze keer mooi naast. Het lijkt wel of Freddie’s hele instelling is veranderd. Wat ik al zei, hij is echt veel meer mans.’ ‘Oh, goed zo.’

‘Want welbeschouwd spreekt de psychologie hier een hartig

woordje mee.’

‘Ongetwijfeld.’

‘Er komt meer bij kijken dan alleen maar erop en eraf.’ Ze kneep hem eens in zijn dij, misschien om er zeker van te zijn dat hij de strekking van haar woorden begreep. ‘Maar ik wil er niet te diep op ingaan voor het geval je er verlegen onder mocht worden. Ik wou alleen maar zeggen, ik weet dat hij een ouwe sul is, ik weet dat hij helemaal in zichzelf opgaat, ik weet dat hij de gedachte aan verantwoordelijkheid niet kan verdragen, ik weet dat hij een volstrekt hopeloos geval is…’ ‘Klopt,’ zei Harry zonder aarzelen.

Ze keek hem heel even door haar ronde brilletje aan. ‘… maar het spijt me, ik kan er ook niets aan doen, ik hou nu eenmaal toevallig van hem.’

Ofschoon ze geen bijzondere nadruk op het laatste woord legde, sprak Désirée het met een duidelijke h aan het begin uit. Voor Harry Caldecote was dit op zichzelf al voldoende om haar, samen met al diegenen die het over twoiletpapier en gisterenmiddag en iemands hoofddeksel hadden, niet alleen als een onverbeterlijke bekakte derderangs ouwehoer te bestempelen, maar in het onderhavige verband ook als iemand die de emoties die ze veinsde te voelen enkel kon huichelen. Maar hij kwam er al evenmin toe om haar hier deelgenoot van te maken als hij haar toe kon schreeuwen dat niemand nu eenmaal toevallig van een ander hield. Deze bezwaren van hem waren echter eerder van linguïstische dan van emotionele of filosofische aard. ‘Nou, dat is toch fijn,’ zei hij evengoed, en hij moest toegeven

dat het op de keper beschouwd waarschijnlijk beter was dat ze iets in die trant gezegd had dan dat ze haar man met het grootste plezier de nek omgedraaid zou hebben, hoe onberispelijk ze ook uiting mocht hebben gegeven aan dat gevoelen. Désirée glimlachte. ‘Je bent niet die knorrige ouwe baas waar je voor door wilt gaan,’ zei ze, terwijl ze hem over de rand van haar bril aankeek, ‘ik heb zo’n idee dat je op je eigen komische wijze best gek bent met dat malle stuk-verdriet-van-een-broer van je en mij.’

Harry vertrouwde het zichzelf niet toe om zijn mond te openen of een vin te verroeren.

‘Goed beschouwd heb je onlangs iets heel belangrijks voor hem gedaan.’

‘Iets belangrijks?’

‘Dat ben je vast al vergeten. Heeft iets met poëzie te maken.’ Hier zou hij stapje voor stapje te werk moeten gaan. ‘Wat precies?’

‘Ik vermoed dat er niet veel mensen zijn die zich die oude dichter uit de jaren vijftig, Frederick Caldecote, nog kunnen herinneren.’

Het kon weinig kwaad om daarmee in te stemmen. Freddie was echt een vijftiger geweest in die zin dat zijn hele carrière weinig meer besloeg dan de jaren 1958-59. In het eerstgenoemde jaar had hij een bundel gepubliceerd die door een vooraanstaande culturele autoriteit uit die dagen, een man die met Eliot en Edith Sitwell zijn tijd ver vooruit was, tot een handjevol meesterwerken was gebombardeerd. Anders dan deze twee echter, stond hij erom bekend of werd ervan verdacht dat hij niet vies was van goed uitziende jongemannen, waartoe Freddie indertijd mogelijk ook had kunnen worden gerekend. Hoe het ook zat, Freddie was niet ontvankelijk gebleken voor dergelijke avances en meneer de professor had zijn steun ingetrokken, zo grondig en met zulke verstrekkende gevolgen dat Freddie’s tweede bundel niet slechts geflopt was, maar tevens, door een mysterieus proces van terugwerkende kracht, de inhoud van de eerste als waardeloos ontmaskerd was. Het verhaal was niet compleet en waarschijnlijk gedeeltelijk onwaar, maar zeker was dat toen 1960 zich aandiende Frederick Caldecote een gewezen dichter was, gesmaad door zelfs de onbeduidendste tijdschriften. Er viel nu dus niets te winnen of te verliezen met

een paar binnensmondse opmerkingen over kenners van die periode en de voorbijgaande aard van poëtische trends gelijk alle andere.

‘Welnu, op jouw aansporing overweegt Frederick Caldecote de schone dichtkunst weer op te pakken.’ ‘Op mijn aansporing?’

‘Ik wist wel dat je het alweer vergeten zou zijn. Maar Freddie niet. En dit wordt voor hem iets heel nieuws. Een lang gedicht. Over zijn leven, wat hij gezien heeft, wat hij gehoord heeft. De autobiografie van een dichter in de geest van kan het Words-worth geweest zijn waar hij het over had?’ ‘Is hij er al aan begonnen?’

‘Alleen nog maar dagdromen, nog niks op papier.’ Désirée gebaarde met haar handen. ‘Ik vind het een machtig idee.’ Harry liet zich even verleiden tot overpeinzing van het eigenaardige gegeven dat een bepaalde vorm van kunst bij mensen die er totaal geen affiniteit mee hebben vaak hoger aangeschreven staat, enzovoort, dan bij mensen voor wie het omgekeerde geldt, nam dan de gelegenheid te baat. ‘Een dermate ambitieus gedicht,’ begon hij kordaat, ‘vergt een uitzonderlijke serieuze en verantwoordelijke…’ ‘Oh netjes gedaan, schat.’

Dat was aan het adres van Freddie, die in een persoonlijk record terug was van de bar met een glas witte wijn voor Désirée en voor zichzelf zo te zien een bescheiden whisky met Canada Dry. Toen hij aanstalten leek te maken om zijn vrouw het wisselgeld te overhandigen en weer te gaan zitten als hij ook maar even niet achter zijn broek werd gezeten, zei Harry: ‘Je slaat mij toch zeker niet over?’ ‘Wat… wat…’

‘Een fles Holder’s Super Lager. Bier uit de fles.’ Harry gaf precies aan wat hij wou hebben omdat hij op die manier de meeste kans had dat Freddie - van nature iemand die altijd, zo niet met lege handen, dan toch met de goedkoopst mogelijke kleintjes pils en jenever terugkwam - hem een volwassen glas zou bezorgen.

‘Hij zal het wel nooit leren,’ zei Désirée, en keek haar echtgenoot vertederd na terwijl hij weer richting bar koerste. ‘Met zijn hoofd in de wolken.’

‘Nu moet je even goed naar me luisteren, Désirée,’ zei Harry op

gewichtige toon, en keek hoe ze er even goed voor ging zitten. ‘Ik wil dat Freddie het ook hoort, dus stel ik voor dat we wachten tot hij terugkomt. Vanzelfsprekend ben ik verrukt over dit nieuws. Maar ik wil je om je hulp vragen - ik reken op je morele steun. Dit zou wel eens een van de meest belangwekkende dichterlijke inspanningen van het eind van deze eeuw kunnen blijken te zijn, en het zou misdadig zijn als het om wat voor reden dan ook zou worden veronachtzaamd of verkeerd aangepakt of niet in zijn meest perfecte vorm gegoten.’ ‘Aan mij zal het niet liggen, dat kan ik je verzekeren.’ Schiet in godsnaam een beetje op, Freddie, dacht Harry, terwijl hij zijn hersens forceerde om met nog meer van dit soort aansprekende kletskoek op de proppen te komen. Als het hier een of ander bibliotheekcongres betroffen had, zou er geen vuiltje aan de lucht zijn geweest. Zoals de zaken nu lagen, wist hij niets beters te doen dan ernstig rond te kijken terwijl hij aan de mahoniekleurige lijven van Brunei dacht. Intussen hoopte hij door haar feitelijk de mond te snoeren, wat voor haar een ernstige handicap betekende, Désirées moraal te ondermijnen, en probeerde tegelijkertijd zijn volgende stap voor te bereiden. Eindelijk was Freddie terug, en ook nog met het juiste drankje. Nu hij ze allebei voor zich had en Freddie - die geen haast had om zijn plaats naast Désirée weer in te nemen — ook klaar was om aan zijn lippen te hangen, voelde hij zich zekerder van zichzelf, en ook vastbeslotener. Hier lag een uitgelezen kans om iets voor zijn broer te doen en hij kon het zich niet veroorloven om het te verprutsen.

Na wat hoogdravende woorden ter inleiding, zei hij: ‘Toen je nog jong was, Freddie, een beginnend dichter, had je de meest chaotische werkwijze die ik ooit in mijn leven heb meegemaakt. Ik kan me nog herinneren,’ loog Harry, ‘hoe je je gedichten altijd op losse velletjes kalkte die je dan vaak achter je gat liet liggen zodat anderen ze voor de vergetelheid moesten behoeden. Er moeten er heel wat verloren zijn gegaan.’ Niet goed genoeg. ‘Je praatte ook over je werk, las er aan wie er maar luisteren wilde fragmenten uit voor, vroeg om suggesties en bracht veranderingen aan.’ Harry wist dit laatste als volstrekt onwaardig te laten overkomen. ‘Aan die twee dingen moet een eind komen. Een gedicht met de reikwijdte die jou voor ogen staat, kon wel eens een van de literaire mijlpalen van

het fin de siècle worden. We hebben er allemaal recht op dat je er geen potje van maakt. Daarom verlang ik van je, verzoek ik je dringend, om twee dingen te doen. Je moet je een groot schrijfcahier aanschaffen en je gedicht daarin en nergens anders optekenen, en je mag het aan niemand laten zien, niet aan een collega-dichter, niet aan mij, zelfs niet aan’ - dramatische stilte — ‘Désirée totdat het af is. Het moet van jou zijn en van niemand anders. Jouw werk, door geen ander beïnvloed, door geen ander gezien totdat de laatste regel zijn beslag heeft gekregen. En natuurlijk moet het in volslagen eenzaamheid en volslagen afzondering geschreven worden. Is het je duidelijk?’ Het was maar de vraag hoeveel Freddie van het begin van deze tirade begrepen of zelfs maar geloofd had, doch zo gauw het besef tot hem doordrong dat zich hier een gelegenheid aandiende om iets in z’n eentje te doen, een middel om van Désirée af te zijn, greep hij deze kans met beide handen aan. Hij zat met zijn gezicht te trekken en zei: ‘Alles in één schrift bewaren. Niemand laten zien. Gesnapt.’ Harry achter zich latend, ging hij verder: ‘Mag ik er zelfs niet met iemand over praten?’ ‘Uit den boze. Dat zou funest zijn.’

‘Goed. Jij hebt verstand van die dingen. Ik zal me eraan houden.’

En Désirée, die zich op nogal ontroerende wijze bij de gang van zaken neerlegde, zei: ‘Ik zal erop toezien dat hij aan je raad gehoor geeft. Dank je wel, Harry.’

Welaan, hij had zijn best gedaan, en misschien ging het een tijdje goed, zei hij tot zichzelf terwijl hij een laatste rondje ging halen voor ze met z’n drieën gingen eten. Het was tien voor half twee.

‘Morgen, Harry,’ zei iedereen binnen gehoorsafstand toen hij op de bar toeliep. Onder hen bevonden zich het uitdagende vis-verkoopstertje dat even vlug binnengewipt was van het stalletje hiertegenover, de doodernstige zwarte van de lijstenmakerij verderop, twee van de drie nozems met oorring en blote armen van de antiquarische boekhandel, de kettingrokende oude dame met haar kleine bijtgrage Yorkshire terriër, het zoveelste Amerikaanse gehuwde stel dat dat artikel in de New York Times moest hebben gelezen en zich slaafs bij het overige koor aansloot, die oude knaap die er als een gepensioneerde schoolmeester uitzag met zijn (adoptief) zoontje uit Azië, en anderen.

Van hen was de kroegbaas niet de minste, nog zo’n man van gewicht die wel iets weghad van de voetbalcoach van een eredivisieclub. Een van de eerste keren dat hij hier kwam, had hij Harry een rondleiding door de bovenzaal gegeven, waar je warme hapjes kon krijgen en op popmuziek werd onthaald die wat minder ondraaglijk was dan gemiddeld, en waar originele pasteltekeningen hingen die onder andere Francis Bacon, Dy-lan Thomas en Anton Tsjechov voor moesten stellen, en nog wat meer van die loslopende druktemakers. Nu zei hij met zorgelijke stem, terwijl hij van de plank waar hij de koude dranken bewaarde een niet zo erg koude Super Lager pakte: ‘Ik heb je steeds al willen vragen, Harry, je vindt die nieuwe prenten toch wel mooi, hè, in dat knusse hoekje waar je altijd zit? Ik had je er nog niet over gehoord.’

Het waren feitelijk tegelijk oude en nieuwe prenten, in de vorm van geretoucheerde reprodukties van uitspattingen, kruisigingen en gladiatorengevechten uit films van zestig jaar terug. ‘Heel plezierige ambiance, Kenneth,’ zei Harry. ‘Freddie ziet er puik uit na dat kleine ongemakje waar hij last van had.’ Joost mocht weten waar ze die kennis vandaan haalden, vooral over iemand die hier toch hoogstens één of twee keer eerder geweest was. ‘Oh, en die dame die hij bij zich heeft en waar jij mee hebt zitten praten, zijn vrouw neem ik aan, zij is zeker een actrice?’

Harry weerstond de verleiding om meer dan alleen ‘Nee’ te zeggen.

‘Oh, we dachten allemaal dat ze actrice was, ja toch?’ Hij was kennelijk niet de enige die in die veronderstelling verkeerd had.

‘Ook niet jaren geleden? Dan komt het denk ik door haar uiterlijk en haar manier van praten. Oh, nou ja.’ De kroegbaas begon weer tekenen van ongerustheid te vertonen. ‘Wat ik je al een hele tijd heb willen vragen, Harry, dat nieuwe tapijt daar, weet je, je vindt het patroon toch niet te druk hè, of wel, voor hier beneden?’

‘Pardon? Nee, prima. Precies goed.’

‘Zie je, ik hecht aan dat soort dingen, maar ik ben dan ook nog zo’n caféhouder van de oude stempel. En weet je wat? We hebben onze tijd gehad. We zijn een uitstervend ras.’ ‘Sorry, ik heb het even niet verstaan?’

‘Een uitstervend ras. Dood, net als een dodo.’ Tot Harry’s tijdelijke opluchting ging net op dat moment de schimmelkaaskleurige telefoon met een vrolijk getingel over, en Kenneth nam op, met een lichte huivering toen hij de hoorn aan zijn oor zette. Bijna terstond bleven zijn ogen op Harry rusten, die de glazen weer neerzette waarover hij zich net ontfermd had.

‘Ja, hij staat hier naast me.’ Kenneth wendde zijn blik niet af toen hij hem de hoorn aanreikte.

Harry’s eerste woorden werden onderbroken door een onnatuurlijke stem, die versterkt doorkwam en tegelijk wel uit een bassin of een onderzeeër scheen te komen, met zo’n doezelige, roezemoezige klank. ‘Meneer Harry Cowldycoats?’ leek hij te horen.

‘Wie? Oh, met Caldecote hier.’ Zijn eigen stem klonk hem in vergelijking wat ijl in de oren, niet meer dan een pieptoontje. ‘Neem me niet kwalijk - meneer, meneer Cawldycoats.’ ‘Caldecote om precies te zijn.’

‘Jezus - Cawldycotts. Ach wat, u, eh, spreekt met de waard van de Rifle Volunteer in Blackheath. Ik wou u maar even zeggen dat uw dochter hier voor pampus op mijn keukenvloer ligt.’

‘Uw keukenvloer?’ deed Harry hem alles bij elkaar niet eens zo slecht na.

‘Inderdaad, mijn keukenvloer, en ze ligt op de vloer omdat ze of niet kan of niet wil opstaan, dat is me niet helemaal duidelijk en kan me om u de waarheid te zeggen ook geen moer schelen, en ze ligt met name op de keukenvloer omdat ik haar niet ergens wil hebben waar ik er de brandslang niet op kan zetten, hebt u dat?’ Elke lust of tegenzin ging in de vervorming van de woorden gelijkelijk verloren. ‘Komt u haar nou nog ophalen of hoe zit dat, want er is hier geen mens die haar maar met een vinger wil aanraken, oké?’ ‘Tja, ik zie niet goed hoe ik zomaar…’ ‘Ik kan natuurlijk ook de politie bellen, makkelijk zat, ik heb een uitstekende verstandhouding met de wijkagent, het is mij allemaal om het even. Vat u me?’ ‘Tja, het ziet er wel naar uit dat ik…’

‘Hoor eens, ik zou u al helemaal niet lastiggevallen hebben en meteen bij de politie aangeklopt hebben, als het niet toevallig

zo was dat ik er niet van hou om mensen die in de puree zitten nog een trap na te geven. Uw dochter ziet er niet uit, weet u.’ ‘Ja, dat neem ik direct aan.’

‘Ik heb het niet over hoe het anders is, meneer… hoe het anders is zal me worst wezen, ik bedoel nu op dit moment. Dus als ik u was zou ik er een beetje haast achter zetten.’ ‘Naar wie moet ik vragen?’

‘Loop gewoon door naar voren en zeg aan de bar dat de baas u verwacht.’

‘Zou het niet beter zijn als ik u…’

‘En probeer het maar liever niet achterom of zo, want dan kon u het wel eens met mijn dobermanns aan de stok krijgen, begrepen?’

De stem werd gesmoord.

Harry voelde zich alsof hij plotseling buiten in de kou op een verlaten heuveltop stond. Enkele seconden kon hij niet geloven dat ook maar iemand van de aanwezigen een woord gemist had van wat er tegen hem gezegd was. Misschien was dat ook wel zo. De kroegbaas, de kettingrokende oude dame, zelfs de nozems met hun oorringetje keken allemaal opvallend de andere kant op. Maar toen Harry zijn bestelling automatisch weer opgepakt had, hadden Kenneth’s ogen hem weer gevonden. ‘Toch geen slecht nieuws, Harry?’

‘Alleen maar, je weet wel, een klein familiedrama.’ Hij trachtte een spijtig-vertrouwelijke uitdrukking aan zijn gezicht mee te geven.

‘Als ik iets voor je kan doen?’

‘Oh, misschien kun je een taxi voor me bellen. Van hier naar Blackheath.’

‘Blackheath.’ Kenneth knikte eens nadenkend en pakte de telefoon weer op. ‘Komt voor mekaar.’ ‘Heel vriendelijk van je.’

Niet de juiste snaar. Niet de toon waarop je een gehoor trakteerde dat op zijn minst bepaalde intrigerende gespreksflarden moest hebben opgevangen betreffende iemands keukenvloer en de politie en dobermannpinchers. Harry was nog steeds even onzichtbaar als daarnet, maar op een andere manier. Nu was het of iedereen zich op zijn teentjes getrapt voelde en dwars door hem heen keek. Niet getreurd. Hij had geen tijd om zich ook nog eens druk te maken over hoe hij de vaste bezoekers tevreden kon stellen terwijl Désirée haar borst al natmaakte om hem tekst en uitleg te vragen.

‘Het is niet zo dat ze je dochter is,’ zei ze al vrijwel gelijk. ‘Oh dat is het wel,’ zei hij abrupt. ‘Het is in elk onaangenaam en schadelijk opzicht precies alsof ze mijn dochter is.’ ‘Harry, ze is je aangetrouwde nicht,’ zei Désirée alsof ze haar best deed een krankzinnige iets aan zijn verstand te brengen. ‘Leeft ze soms op jouw zak, Harry?’ vroeg Freddie geïnteresseerd.

‘Nou nee, nou ja, nou…’ ‘Aha.’

‘Fiona is de dochter van de zuster van je eerste gescheiden vrouw,’ vervolgde Désirée. ‘De nicht van Gillian. Het is triest dat ze een kind uit een mislukt huwelijk is en dat haar vader en diens familie naar het schijnt voor geen cent deugden, maar daar kun jij niets aan doen. Er is absoluut geen reden…’ ‘Ze heeft niemand anders. Geloof me nu maar.’ Harry vroeg zich af hoe het toch kwam dat iedereen Désirée altijd zo lang ongestraft haar gang liet gaan. ‘Ik kan je verzekeren dat ik er minstens zo’n hekel aan heb om me uit te sloven als iedere andere goedwillende man met principes. Het punt is dat haar stiefvader het gewoon vertikt…’

‘Maar ze zal toch moeten leren om op eigen benen te staan.’ ‘Je weet niet half hoe waar dat is, liefje. Ik zet je wel bij ons thuis af en dan leg ik het Clare meteen even uit, ze zal er niet van staan te kijken.’

Désirée ging verontwaardigd rechtop zitten, waardoor haar lange nek in het oog sprong. ‘Maar je gaat nu toch zeker niet bals over kop naar waar zei je ook weer, Blackheath? Dat is meer dan dertig kilometer.’

‘Over een paar minuten,’ zei Harry. ‘Het spijt me geweldig maar…’

‘Maar waar hangt haar echte vader uit?’

‘Die zit net als iedereen in New York. Ze beschouwt mij als

haar vader. Dat zegt ze tenminste. Er valt niets aan te doen.

Geloof me, ik vind het vervelender dan wie ook om de pret te

bederven’ - Harry’s grootste leugen van die ochtend.

‘Maar hoe kom je dan aan eten?’

‘Ik neem wel een boterhammetje van hier mee.’

Het begon nu pas goed en wel tot Freddie door te dringen dat

zijn eigen lunch door de jongste ontwikkelingen en besluiten misschien een beetje in het gedrang was gekomen, en dat op het bedenkelijk late tijdstip van halftwee. Zijn gezicht betrok bij het mogelijke vooruitzicht van verder uitstel, ongerief, of zelfs ontbering, hoewel misschien net niet van de noodzaak om zelf de handen uit de mouwen te moeten steken. Maar dan kwam hij tot de ontdekking dat alleen Harry’s onmiddellijke toekomst ontwricht dreigde te worden terwijl hij zelf buiten schot bleef, en zichtbaar opgelucht keek hij met genoeglijk knipperende oogjes de pub rond totdat de taxi arriveerde en ze allemaal instapten.