Twee
‘Ik voel me verantwoordelijk voor hem,’ zei Harry Caldecote nogal kortaf. ‘Ik wou dat het niet zo was, omdat het onder andere betekent dat ik hem niet kan ontlopen, maar zo ligt het wel. Ik weet niet, ik voel me altijd weer verantwoordelijk voor deze of gene en het spijt me dat ik het moet zeggen, maar het lijkt wel of ik er niets aan kan doen. Ik heb het vast van mijn vader. Doordat ik als kind zo ben opgevoed of het geërfd heb.’ ‘Als je ziet hoe hij erop los geleefd heeft, komt het zeker niet door zijn goede voorbeeld. Maar is er iets in Freddie’s leven waar je je speciaal verantwoordelijk voor voelt?’ ‘Nou, dat hij met Désirée getrouwd is, om maar eens iets te zeggen. Is dat niet voldoende?’
‘Het zou voldoende zijn om bijna elke man gek te maken, zelfs een die van nature volkomen normaal was, maar dat kun je toch nauwelijks jouw verantwoordelijkheid noemen, zou ik zo denken. Je hebt bij mijn weten geen enkele druk op hem uitgeoefend.’
‘Ik heb ze bij elkaar gebracht. Dat wil zeggen, zij was een maatje van Gillian.’
‘En van jou,’ zei Clare Morrison, de zuster van Harry en Freddie.
‘Als je het niet erg vindt wil ik het daar nu even niet over hebben. En dan moet hij nog zo nodig gedichten schrijven.’ ‘Harry, zoiets heb je wel eens eerder laten vallen, maar daar heb ik nooit het fijne van begrepen. Probeer je me nou te zeggen dat je Désirée hebt aangemoedigd om Freddie te strikken door haar te vertellen dat hij een groot dichter was, of iets dergelijks?’
‘Nee, het is meer dat ik niet alles in het werk heb gesteld om haar af te schrikken door haar te vertellen wat voor een beroerde dichter hij wel was, en dat hij gegarandeerd de boot in zou gaan als hij zijn plan om schrijver te worden echt zou doorzetten. Zoiets kun je niet langs je koude kleren laten afglijden.’
‘Dat zou ik in dit geval toch wel degelijk proberen als ik jou was. Je kunt hooguit zeggen dat je misschien een handje geholpen hebt om Désirée in die kunstenaarskliek van Gillian binnen te loodsen waartoe ook Freddie behoorde, die vervolgens door haar op de korrel werd genomen. Dat was haar zaak, en het feit dat Freddie niet het benul of de pit had om zich uit de voeten te maken, dat was zijn zaak. Dat ging jou niets aan. Oh, voor je de deur uitgaat, waarom begin je iedere keer weer over die gedichten? Waren ze nou echt zo slecht? En denk erom dat poëzie me niet zo erg ligt.’
‘Welnu, laat ik het zo zeggen, als het balletdansers waren zou ik je aanraden je ogen te sluiten tot je er heel zeker van was dat ze allemaal uitgedanst en opgekrast waren.’ ‘Maar zit er - het is maar een domme vraag - kon je er iets van Freddie in herkennen? Zit er ook maar iets in dat je aan hem doet denken?’
‘Wat zal ik zeggen, je kon er voor het merendeel geen kop of staart aan ontdekken natuurlijk, en ze leken voor je gevoel als los zand aan elkaar te hangen, en op het eind scheen hij het over heel iets anders te hebben dan waarmee hij begonnen was. En je had toch al geen idee waarom hij zich nou zo uitgesloofd had. Maar zo hier en daar zaten er best wel een paar leuke dingetjes in. Al met al waren dat er denk ik niet meer dan een stuk of twintig of dertig.’
‘Freddie ten voeten uit. Maar waren ze zo afschuwelijk… ?’ ‘Ja. Maar er werd in die tijd genoeg materiaal gepubliceerd dat even afschuwelijk was, in welke tijd trouwens niet vanaf laten we zeggen 1620, maar dat van Freddie was geknipt voor eind jaren vijftig. Waar ik me zorgen over maak is dat het er weer aan zit te komen.’ ‘Wat? Hoe dat zo?’
‘Nou ja, hij mompelde iets over de strijd weer aan willen binden of een nieuwe poging willen wagen om een heel eigen idioom te creëren of… Heel verontrustend.’ ‘Neem me niet kwalijk, maar ik begrijp niet wat je bedoelt met het creëren van een heel eigen idioom.’
‘Nee, maar dat was wat een beetje dichter in die tijd hoog in zijn vaandel had staan, gewoon om te laten zien wat voor een flinke kerel hij wel was. Zoiets als… als de mof een koekje van eigen deeg geven.’
‘Oh. Maar ik snap nog steeds niet waar je over inzit. Als er echt zoveel flutpoëzie in omloop is als jij zegt, kan een beetje meer ook geen kwaad.’
‘Geloof dat maar niet. Het bevalt me niks wat ik hoor.’ ‘Nou ja, misschien kom je er vandaag iets meer over te weten.’ ‘Wat? Hoezo?’
‘Ik neem aan dat je niet vergeten bent dat ze vanmiddag komen eten.’
‘Oh god allemachtig.’
‘Harry, ik zou willen dat je niet zo vloekte. Al was het alleen maar omdat het je zo oud maakt.’ ‘Waar heb je het in vredesnaam over?’
‘Bij de jeugd heeft het helemaal afgedaan, of gaat dat tegenwoordig aan je voorbij? Dat schijnt niet blits te zijn.’ ‘Dat jonge volk kan me de pot op, en dat meen ik van ganser harte. Goed, goed. En sla niet zo’n toon aan alsof je mijn…’ ‘Alsof ik je vrouw ben. Nou, je mag van geluk spreken dat ik je vrouw niet ben.’
‘Oh, wees maar niet bang. Ik doe niet anders. Met hart en ziel.’ Na twee echtscheidingen (de eerste van Gillian in een ver verleden, de tweede van Daisy die pas in 1988 definitief van kracht was geworden) had Harry voor de rest van zijn leven zijn buik vol van de huwelijkse staat. Terzelfder tijd zou hij hebben moeten toegeven dat die staat, mits op de juiste wijze gehanteerd, een man bepaalde voordelige gemakken bood. Voor vele of zelfs de meeste daarvan gold, zo liet hij zijn kennissenkring in de Irving bij herhaling weten, dat je er niet al te drastisch op achteruitging als je, na de dood van haar man, je zuster had om het huishouden voor je te doen. Voor een heel wat minder talrijk gehoor op de club placht hij te verkondigen dat de nieuwe regeling ook bepaalde nadelige gemakken met zich meebracht. Beide soorten waren zo’n vier jaar geleden in werking getreden, toen binnen een tijdsbestek van zes weken Daisy eindelijk opgesodemieterd was en die arme oude Arnold Morrison ten lange leste ook, geheel op eigen houtje, de pijp uitgegaan was. Het had aanvankelijk in de bedoeling gelegen dat Clare slechts tijdelijk haar intrek zou nemen in het huis aan Shepherd’s Hill Road, om haar de tijd te geven naar een eigen woning uit te kijken, maar toen ze daarmee eenmaal bezig was, was ze tot de ontdekking gekomen dat ze zich niets anders kon permitteren
dan een zitslaapkamer die zelfs naar Russische maatstaven gemeten niet groot was, in een deel van Holloway waar behalve Ieren geen andere blanken woonden. Want die arme oude Ar-nold was ook een ouwe klungel geweest, misschien zelfs wel een beetje een ouwe lui, hoewel - eerlijk is eerlijk - zijn hoge verpleegkosten op het laatst ook wel een duit in het zakje hadden gedaan. In ieder geval was het schamele beetje dat haar ouders haar nagelaten hadden er stilletjes bij ingeschoten, en de prijs van huize Arnold-Clare was intussen ook danig gekelderd. De twee zoons waren best bereid om haar bij zich in huis te nemen, maar ze voelde er niets voor hen tot last te zijn; en ze hadden geen van beiden voldoende eigen kapitaal vergaard om hun moeder in Londen anno 1990 comfortabel te kunnen installeren, en voor zoiets als een herenhuis in Manchester had ze nooit enige belangstelling getoond.
‘Nog even over die gedichten van Freddie,’ zei ze nu. ‘Het zou best eens een manier kunnen zijn, weet je, wat we altijd gezegd hebben dat hij nodig heeft, een manier om even van Désirée af te zijn. Ik bedoel, hij zal neem ik aan ergens een eigen plekje moeten vinden om zijn sonnetten en epische verzen of hoe ze ook mogen heten te schrijven.’
‘Om ze dan later regel voor regel met haar te moeten doornemen zeker. Zou je dit hier nog even op kunnen lezen, schat. Zou je dit hier nog even uit kunnen leggen, schat. Ik denk dat je het beter zo zou kunnen formuleren, schat. Zie je het niet voor je?’
Clare huiverde. ‘Maar al te goed. Tja, we moeten er maar het beste van hopen. Denk er nog maar eens over. En dan nu: één lijn trekken, proberen aardig te zijn tegen Désirée…’ ‘… zonder dat ze meteen denkt dat we om haar verlegen zitten…’
‘… ons er niet aan storen dat we dat hele verhaal te horen krijgen over dat ongemakje…’
‘Maar dat hele verhaal over dat ongemakje hebben we al honderd keer gehoord.’
‘Zo vaak was het niet, hoor. En, Harry, probeer het minder somber te zien door jezelf voor te houden dat waar je verder ook verantwoordelijk voor mag zijn wat Freddie aangaat, je aan dat ongemakje part noch deel hebt.’ ‘Onder één voorwaarde als je het niet erg vindt - er wordt niet
stiekem een uiltje geknapt in de keuken nadat je de koffie op tafel hebt gezet.’
Dit laatste scheen Clare niet te horen. Terwijl ze zijn kopje van vanmorgen afruimde, zei ze: ‘Piers heeft gebeld toen je onder de douche stond.’ ‘Oh jeetje. Wat had hij?’
‘Alleen om even poolshoogte te nemen, zoals gewoonlijk. Niks nieuws. Weet je, Harry, als je dan toch op zoek bent naar iemand om je verantwoordelijkheidsgevoel op bot te vieren, kun je net zo goed bij Piers junior beginnen.’ ‘Beginnen? Die is goed. Ik ben nooit opgehouden.’ Hij staakte zijn poging om lollig te zijn en zei: ‘Ik weet het. Ik krijg gewoon geen contact met hem. Weet je, Clare, en ik hoop dat dit niet al te zeer als ouwewij venpraat klinkt, maar ik kan me nog goed herinneren hoe ik hem eens een speeltje voorhield toen hij nog maar zo was, een jaar of drie. Hij keurde het geen blik waardig en keek gewoon straal langs me heen; hij had totaal geen boodschap aan die cadeautjes van mij. En zo is het altijd gebleven. We verschillen gewoon hemelsbreed van elkaar.’ ‘Kon hij wel met Gillian overweg?’
‘Ik geloof het wel. Ik heb nooit iets gemerkt. Ze had het er nooit over. Ik zal er wel nooit achter komen waar het hem vandaag nou echt om te doen was. Als je hem probeert te bereiken of een afspraak wilt maken, geeft hij niet thuis. Het moet wel van twee kanten komen, weet je.’
‘Hij heeft toch net opgebeld, en je hebt me zelf verteld dat hij maar moeilijk kon wennen bij dat lesbische stelletje voor wie jij een flat versierd hebt.’
‘Lieve Clare, laat er over één ding geen misverstand bestaan, ik heb voor dat lesbische stel niets versierd, ik hoorde toevallig van iemand in de King’s dat er iets leeg kwam, precies op de dag dat ik van Bunty vernam — jawel, weer een van de mensen waar ik zogenaamd, al of niet terecht, verantwoordelijk voor ben - dat ze naar iets op zoek was. En Piers zat toen ook net achter een kamer aan.’
‘Er is anders niets mis met de kamer die hij hier heeft.’ ‘Maar die hem om de een of andere reden niet erg bevalt. Vraag me alsjeblieft niet waarom. Ik weet het ook niet.’ ‘Vooruit dan, het is jouw schuld niet.’
Ze staarden elkaar een ogenblik aan en gaven zich toen over aan
die geluidloze lach met nagenoeg gesloten ogen, die ze van hun vader geërfd hadden. Op datzelfde moment klonk er uit de tuin achter het huis het geblaf van een hond, een geblaf in het kwadraat, compleet met medeklinkers aan het begin en eind, qua toonhoogte een dikke twee octaven lager dan de ééngestreepte c, waardoor er over de uitzonderlijke omvang van de veroorzaker geen twijfel kon bestaan. Broer en zus keken elkaar elk op hun eigen manier aan. Clare wierp hem een smeltende blik toe, deed haar mond open en dicht en zei: ‘Kun je hem niet voor één keertje mee naar de pub nemen, niet dat je er een gewoonte van hoeft te maken, alleen vandaag maar en misschien eens in de veertien dagen? Dat zou hij vast fijn vinden.’ ‘Dat zou me niks verbazen.’ Als Harry zijn tweede vrouw ooit miste was het op zulke momenten, hoewel het niet om sentimentele redenen was. In een dergelijke situatie zou Daisy hem nog veel smekender hebben aangekeken en hem toegevoegd hebben dat als hij ook maar om iets of iemand behalve zichzelf gaf, hij die arme ouwe stakker van een Towser zonder nadenken meegenomen zou hebben wanneer hij ertussenuit kneep naar de pub. Zeker in de laatste jaren van hun huwelijk zou dit onmiddellijk tot resultaat hebben gehad dat Towser thuisbleef, en dat Daisy zich er naar hartelust bij haar vriendinnen en me-destandsters over kon beklagen dat die vervelende man van haar die reus van een hond vierentwintig uur per dag in of achter het huis opgesloten hield, om maar niet het risico te hoeven lopen dat hij ermee op straat werd gezien. Na veel oefening was Harry erin geslaagd om zijn mentale spijsverteringsstelsel zo aan te passen dat dat soort kuren beter te verteren viel. Met die kuren van Clare was hij niet zo gauw klaar. Zij was er nogal bedreven in om hem in een van zijn zwakke plekken te raken, namelijk dat hij niet graag voor een klootzak doorging. Ze had in dit geval de pech dat ze ook met een van zijn sterke punten te maken kreeg, de onwil om zich zijn pleziertjes te laten afpakken, vergallen of zelfs maar verstoren, en één poging had hem voldoende duidelijk gemaakt dat met Towser erbij zijn bezoekjes aan de King’s geen succes waren. ‘Hij wil zich daar maar niet koest houden,’ zei hij nu tegen Clare, of liever bracht hij haar in herinnering. ‘Hij zet de hele boel op zijn kop.’ ‘Hou hem dan tegen. Hou hem aan de lijn.’ ‘En het hele café doorgesleurd worden zeker. Het is verdorie geen schoothondje, hoor.’
‘Goed dan, wat is er zo erg aan dat hij een beetje rondsnuffelt? Hij doet geen vlieg kwaad en komt altijd keurig als je hem roept.’
‘Zoals ik je al zei, hij moet overal zijn neus insteken. En ik bedoel niet alleen borrelhapjes, ik bedoel dat hij…’ ‘Dank je wel, dat hoef je me niet uit te leggen.’ ‘Je had nergens een ongeschiktere hond kunnen vinden voor een stad als Londen.’
‘Dat hoor ik ook niet voor het eerst.’ Om elke beschuldiging dat ze er een compleet drama van maakte voor te zijn, zei Clare monter: ‘Dan wacht hij maar tot vanmiddag.’ Want dan zou ze, zoals iedere middag sinds ze hier was komen wonen, die ouwe stinker van een Towser op Shepherd’s Hill uitlaten, waar hij als een monsterlijke puppy in zijn enthousiasme kleine kinderen omverkegelde, ouden van dagen zowat met stok en al van de sokken liep, zo dicht mogelijk bij Jan en alleman zijn poot optilde, en in volslagen paniek voor een valse dwergpoedel of een woeste King Charles cocker-spaniel op de loop ging. In plaats van dat hij door die lichaamsbeweging energie kwijtraakte, leek het wel of hij er door opgeladen werd, zodat hij bij thuiskomst minstens zo happig als altijd was om de boel omver te gooien en af te likken en ga zo maar door. ‘Ik heb Désirée om kwart voor één besteld,’ zei Clare alsof ze het hoofdstuk Towser voor altijd afsloot, en wendde zich af. De promptheid, ja zelfs opgeruimdheid, waarmee ze tenslotte haar standpunt inzake de hond had prijsgegeven, miste zijn uitwerking op Harry niet. Voor hij zich kon bedenken, zei hij: ‘Ik bel ze wel even om te zeggen dat ik ze om halfeen in de King’s hoop te treffen. Beetje aanpappen met Désirée. En Freddie is dol op kroegen. Een kroeg is voor hem net een grot van Alad-din. Ik bedoel vol geheimzinnigheid en verbazing naast dronkenschap en dergelijke.’ ‘Oh Harry, dat vind ik lief van je.’ ‘Als je maar weet dat ik Towser niet meeneem.’ ‘Het is een pak van mijn hart dat je dat zegt, anders had ik misschien gedacht dat je niet goed bij je hoofd was.’ Hij volgde haar met zijn ogen de ontbijtkamer uit en grinnikte zachtjes. Zoals de zaken nu lagen, zou hij nooit het gevaar lopen te gaan denken dat Clare, alleen omdat ze zijn zuster was, als vrouw op de een of andere manier minder goed functioneer-de dan haar seksegenoten, of leden van het vrouwelijk geslacht zoals ze soms ook wel genoemd werden, alsof het hier ging om een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord in een taal die verbuigingen kende.
Met een zucht van welbehagen en een zeker gevoel van opluchting - vanwaar die opluchting? Had hij altijd een tikkeltje dat gevoel wanneer een treffen met een lid van het andere geslacht goed afgelopen was? - begaf Harry zich naar het grote erker-raam op de eerste verdieping van het huis, waar zich zijn studeerkamer bevond. Op weg daarnaar toe stootte hij met zijn heup een in donkerbruin leer gebonden exemplaar negentien-de-eeuwse handelsmemoires van een tafel die in de weg stond. Terwijl hij zich bukte om het op te rapen, daarbij op de door Clare aangeduide ouderwetse manier vloekend, viel zijn bril af. Dat overkwam hem voortdurend nu hij het montuur zo verbogen had dat de poten niet langer pijn deden aan zijn oren. Het feit dat hij zijn halve leven bibliothecaris geweest was, had hem in dit opzicht geen enkele handigheid bijgebracht, net zomin als het hem geduld of nauwkeurigheid had geleerd. Harry Caldecotes gezicht en gestalte stemden perfect overeen met zijn professie: zacht, gemakzuchtig, loom, maar op zijn qui-vive voor elke dreigende inspanning of naderend ongerief. Hij was voor een algehele onappetijtelijkheid gespaard gebleven, ja was zelfs nu nog een redelijk knappe, aantrekkelijke man, doordat hij van zijn moeder de lichte huidkleur en tengere lichaamsbouw had meegekregen die bij Clare nog wat beter tot hun recht kwamen.
De bibliotheek waar Harry lange jaren gewerkt had en ook nog geruime tijd de dienst had uitgemaakt, was die van het Nationaal Historisch Instituut, gevestigd in Rokewood House in Du-ke’s Gate. (Het was typerend voor hem dat hij tot de laatste nog in leven zijnde mensen moest hebben behoord die het halsstarrig als ‘Rookwood House’ bleven uitspreken.) Hij was net voordat de nieuwe technologie zijn intrede deed met een vervroegde afvloeiingsregeling akkoord gegaan en had gretig ja gezegd tegen een bedrag ineens dat al spoedig nauwelijks toereikend gebleken was. Hij had zich het lot dat hem wachtte voorgesteld als milde, betrekkelijke armoede draaglijk gemaakt door een leven van nietsdoen. Maar geen van beide leken ze uit te komen. Hij had altijd een uitvoerige correspondentie gevoerd met andere bibliotheken en bibliothecarissen in den lande - of het nu academische, openbare, particuliere of, zoals in het geval van hemzelf, institutionele instellingen betrof - en zelfs met boekverkopers en veilingmeesters, want hij onderscheidde zich van zijn vakgenoten doordat bibliotheken, boeken en aanverwante zaken wel degelijk zijn belangstelling hadden. En dan was er nog de reputatie, of misschien was alleen de naam al voldoende, van het Instituut zelf. Hoe het ook zij, Harry had niet stil hoeven zitten omdat hij wijd en zijd voor zijn diensten gevraagd werd.
Toevallig waren er net diezelfde morgen drie van dergelijke verzoeken met de post gekomen. Toegegeven, de eerste brief die hij ter hand nam was hem, zoals hij al vrijwel meteen doorhad, door iemand gestuurd die in de veronderstelling verkeerde dat hij nog steeds aan het roer van het Instituut stond. Bovendien werd hij daarin met een klusje opgezadeld dat niet meer om het lijf had dan het opzoeken van een boek in een catalogus. Met een gebaar dat een zekere oefening verried scheurde hij die brief doormidden. De tweede bevatte een uitnodiging voor iets wat klonk als een massaal banket in Indianapolis, zonder enige nadere uitleg, zonder enige vermelding ook van een eventuele vergoeding van reis-en verblijfkosten. Maar de derde, van een advocaat in Norfolk, vroeg zijn advies over het wetenschappelijk belang van de omvangrijke bibliotheek van een onlangs overleden plaatselijke notabele. Harry kon van hier uit al wel zeggen dat dat belang ergens tussen nihil en bijna nihil zou blijken te liggen, maar in het onderhavige geval zat er een overnachting aan vast. En ook een bescheiden gage. Harry’s fantasie reikte over land en water tot aan het sultanaat van Brunei, waarvan hij nog nooit beelden op de televisie had gezien, laat staan dat hij er ooit in levenden lijve geweest was. Niettemin bleek hij zich met het grootste gemak een voorstelling te kunnen maken van zijn vrijgevige, beschaafde gastheer aldaar, de zeer omvangrijke bibliotheek waar laatstgenoemde over beschikte en het onuitputtelijke, waarlijk ongehoorde wetenschappelijke belang daarvan. Met een tikkeltje meer haast verplaatste zijn verbeelding zich nu naar zijn eigen weelderig ingerichte vertrekken, allereerst de goed geoutilleerde studeerkamer en eetkamer met bar, en vervolgens de nog beter geoutilleerde slaapkamer. En alles gratis en voor niets - geen honora-rium, geen jaargeld, geen bedrag ineens, alleen nooit rekeningen. En over wat er in die slaapkamer voorviel, door een eenmalige en strikt nageleefde verordening van de sultan zelf was hem ieder contact elders verboden — geen samenwoning of enige vorm van huwelijk, geen enkele verplichting tegenover wie dan ook, alleen…
Hier aangeland maakten de mahoniekleurige lijven, het naar sandelhout etcetera riekende ravezwarte haar, de gracieuze lieve kleine handjes enzovoort, die Harry in zijn wollige dromen aan zich had zien voorbijtrekken, plaats voor andere gedachten. Op een manier ditmaal die een bibliothecaris niet betaamde en waaruit de bekwaamheid sprak om te denken en handelen met een snelheid die zo mogelijk iets boven normaal lag, greep hij naar de telefoon die op zijn bureau stond en nauwelijks een ons kon hebben gewogen, en sloeg een lokaal nummer aan, een noviteit die hem een paar tellen voor zichzelf gaf alvorens het toestel overging.
Er werd al snel door een vrouw opgenomen. ‘Maureen?’ zei Harry. ‘Lieveling, wat zou je ervan vinden als ik even met een fles Gordon’s langskwam, zo tegen… Wie? Sorry, ik ben bang dat ik het niet goed… Oh. Wie? Juist ja. Oké lieveling, bel me straks even terug. Ik zei bel me straks even terug.’ Zich erover verbazend hoe hij ooit had kunnen denken dat ze iets voor hem betekenden, staarde hij naar een stapel Ierse kronieken (1852-1905) die kniehoog van de vloer optorende. Net toen Maureen hem elk moment had kunnen terugbellen, rinkelde of liever gezegd reutelde de telefoon, op de metaalachtige manier van tegenwoordig.
Als iemand die door jarenlange ervaring op het Instituut geleerd had om zijn identiteit als het maar enigszins kon te verbergen, maakte Harry een slecht verstaanbaar geluid in het mondstuk van de telefoon. Hij slaagde erin om het niet meer dan globaal menselijk te laten klinken.
‘Harry, met Desmond. Komt het uit dat ik je stoor?’ - op een toon alsof Harry wellicht druk doende was geweest de internationale kapitaalmarkt te manipuleren. ‘Ja hoor, geen enkel probleem.’
Het kan evengoed hier opgemerkt worden dat de stem die nu een gesprek met Harry aanging, of het accent liever, van iemand was die een treetje of zo lager op de maatschappelijke
ladder stond dan hijzelf, maar daar zonder het minste vertoon geen doekjes om wond. Ze behoorde toe aan een zekere Desmond Streatfield, de echtgenoot met wie Bunty in onmin leefde. Hij was op Harry absoluut niet overgekomen als de dommekracht die hem in de beschrijvingen van Daisy en anderen was voorgehouden, die op diende te lazeren, uit beeld en uit Bunty’s leven diende te verdwijnen. Sinds hij de echte Desmond ontmoet had, was het hem gebleken dat je alleszins een redelijk gesprek met hem kon voeren, ofschoon je je maar moeilijk kon voorstellen hoe hij in Bunty’s leven verzeild was geraakt en zich daar, hoe kort ook, enige tijd had weten te handhaven. Hij had hem dat nooit duidelijk gemaakt, maar had het wel gepresteerd om Harry voor zijn karretje te spannen in zijn poging om Bunty terug te winnen, zodoende nog een moeilijk grijpbare en weinig belovende quasi-verantwoorde-lijkheid aan Harry’s totaal toevoegend. Waarom hij haar terug wilde en hoe hij dat dacht aan te pakken mocht god weten, maar hij was vastbesloten.
‘Hoor eens, Harry, over dat diner aanstaande dinsdag, ik ben bang dat ik verstek moet laten gaan.’
‘Het is geen diner, verdomme, alleen Clare en ik en een…’ ‘Ik heb helemaal niets tegen Clare maar daarom wordt het wel een diner en ik weet zeker dat dat niet de juiste aanpak is. Jij en ik die Bunty in de kroeg onder handen nemen, dat is prima, maar dit is geen doen. Ze zou gelijk dichtklappen. Ik ook trouwens, om eerlijk te zijn. Met de beste wil van de wereld, mij niet gezien. Goed mogelijk dat ik je morgen opbel, dan kunnen we misschien afspreken om een keer een pilsje te pakken in de King’s. Het spijt me, Harry.’
De King’s. Dat was nou net de sociale boksring waar die twee elkaar waarschijnlijk voor het eerst tegen het lijf waren gelopen en verstrikt en verzand waren geraakt in hun ongerijmde, absurde - verhip, hoe noemde je zoiets nou? - niet een relatie in de betekenis die ieder normaal mens daaraan verbond, een toevallige collocatie, een splits, juk, conjunctie? Misschien dat hij er later deze morgen op weg naar voornoemde plaats (minus Towser) nog op zou komen. Perigeum?