Zeventien
Ze zochten de hele dag in alle hoeken en gaten naar het mozaïek van meneer Fraschini, maar het was nergens te vinden. In plaats van het zich te laten aanleunen hoe goed het wel van haar was dat ze er alles aan deed, deed Clare er echt alles aan om niet te laten merken dat ze de hoop opgegeven had dat het nog ooit terecht zou komen. Ze was van plan geweest om er meteen de volgende morgen achteraan te zitten dat er een replica van gemaakt werd, maar voor ze van het ontbijt was opgestaan kwam Harry binnen. Afgezien van Clare zelf, of laten we zeggen iemand die de meter op kwam nemen, waren Har-ry’s ochtendlijke contacten tot een minimum beperkt, maar zijn haar zat altijd netjes en de zijden kamerjas die hij aanhad (hij kon kiezen uit drie) was een vingerwijzing naar een minder bekrompen en stijlvoller verleden.
Die morgen was de ochtendpost bij wijze van uitzondering ‘s morgens in de bus gevallen en Harry trof een heel stapeltje naast zijn bord aan - brieven, pakjes, folders in alle kleuren en maten die hij met het grootste plezier onmiddellijk allemaal tegelijk op een wel bijzonder oneervolle manier zou hebben vernietigd, ware het niet dat hij ergens in zijn achterhoofd de wrevelige gedachte had gekoesterd dat het toch gekund zou hebben, dat het niet geheel fysiek onmogelijk geweest zou zijn, dat ergens tussen die berg de uitnodiging voor het sultanaat van Brunei zou hebben gelegen, verblijf van mahoniekleurige lijven, ravezwart naar sandelhout riekend haar, enzovoort, waarvan geen doktersattest Harry’s geest ooit in alle integriteit zou kunnen vrijpleiten. De stapel was vandaag niet zo hoog als anders, zodat er een grote, rood-wit-blauwgerande luchtpostenvelop uitsprong, drukbevolkt met stempels en etiketten. Die onderwierp hij, bijna met een dreigend voorgevoel, behoedzaam aan een nader onderzoek. Adams,’ zei hij, nog steeds zonder hem te openen. ‘Wie is dat?’
‘Hij en het zijn en waren een veelheid van dingen, waaronder de tweede president van de Verenigde Staten en, zoals ik onlangs ergens heb gelezen, het grootste industriële concern ter wereld. Het geniet waarschijnlijk minder bekendheid als een van de verenigde staten van Amerika ergens in het verre westen en nog veel minder als een universiteit in of van die staat.’ ‘En? Ik zie in dat alles geen enkele goede reden om de brief die ze je gestuurd hebben niet te openen.’
‘Mm,’ gromde hij. ‘Het zint me helemaal niets.’ Maar eindelijk wist hij de envelop toch open te krijgen, maar slechts ten koste van een paar vingernagels en met het gevaar een tand kwijt te raken. Er viel van alles uit en de rest konden ze er ten slotte met veel moeite uitpeuteren. Clare pakte een foto op van een stadje op een eiland in een meer, met witgepluimde bergen op de achtergrond, een half ontbladerd woud in de nabije verte, en hier en daar een streep van het blauwste water dat je ook maar ooit ergens kon hopen te vinden. Het wit van de zeilen van de paar kleine bootjes deed pijn aan de ogen. Er hadden misschien, in de verbeelding of in werkelijkheid, mooiere plekjes kunnen bestaan, maar Clare kon er zich op het moment geen voor de geest halen.
‘Dit zal het wel zijn,’ zei ze, en las op: ‘Het Adams Instituut
voor Culturele en Commerciële Geschiedenis.’
‘Mm.’
‘Wat heb je toch? Wil je niet weten wat ze schrijven?’ Met een theatraal gebaar pakte hij de twee bijna volgetypte velletjes op waarvoor een kwaliteit papier gebruikt was die je eerder met Europese koningshuizen in ballingschap in verband zou brengen dan met nog zulke rijkbedeelde zetels der wetenschap.
‘ “Geachte Dr. Caldecote,” ‘ begon hij. ‘Je wilt toch zeker niet het hele verhaal horen.’
‘Volgende keer. Voorlopig neem ik wel genoegen met de grote lijn.’
Die grote lijn was dat het Adams Instituut hem de vrije hand liet om net te doen waar hij maar zin in had, ‘alleen heet dat natuurlijk het streven naar “een koene en vernieuwende verruiming van de bibliografische progressie langs paden die het aan uzelf zal zijn vast te stellen”, en dan heb ik de diverse salarissen en honoraria en toelagen en subsidies nog niet opgeteld maar
die moeten bij elkaar ongeveer evenveel bedragen als de jaarlijkse begroting van Venezuela. En wat de werktijden aangaat schijn ik elke week een maand vrij te hebben en elke maand een volledig betaald snoepreisje naar elke bestemming in de wereld. Ik kan de overeenkomst opzeggen…’ Harry’s stem stierf weg. ‘Klinkt te mooi om waar te zijn.’
‘Ja, vind je ook niet? En dat is het ook. Adams - het Instituut, de industriële onderneming, de staat, en wie weet de president ook - ligt in het uiterste westen tegen de Canadese grens aan. Daar zie ik mezelf niet naar toegaan.’ ‘Ben je er al eens geweest?’
‘Nee, maar toch pieker ik er geen moment over om daarheen te gaan. Het is domweg onmogelijk. Zoals iedereen weet. Het gaat gewoon niet. En hoe moet dat dan met jou? Hoe zou jij je hier in je eentje moeten redden, in dit land?’ ‘Dat staat er volledig buiten. Natuurlijk kan ik me best alleen redden. Hoor eens, voor we verder gaan, Harry lieverd, nou even serieus, je mag je op geen enkele manier laten beïnvloeden door aan mij te denken en aan mijn toekomst en wat er van mij zal worden. Heb je dat? Ik sla me er altijd doorheen.’ ‘Als je soms denkt dat je me kunt dwingen om daarnaar toe te gaan door te laten doorschemeren dat je me gedwongen hebt om te gaan door me duidelijk te maken dat ik als ik niet ging de verdenking op me zou laden dat je me zat te dwingen om te blijven, nou…’ Een moment lang mijmerde Harry over de elastische cocon die hij om zich heen gesponnen had en maakte zich er tenslotte van af door te bulderen: ‘Dan zit je er mooi naast!’
‘Het is gewoon de onbekendheid met het idee die je afschrikt. Je zult zien hoe je het er naar je zin hebt als je er eenmaal bent. Je weet toch wat een ontzettend gastvrije mensen die Amerikanen zijn.’
‘Aha, daar wou ik het nou net over hebben. Dat is het hem juist. Aan sommige Amerikanen heb ik helemaal geen hekel, ofschoon ze wel de neiging hebben om een beetje door te drammen. Het soort dat jij op het oog hebt. Als jij aan Amerika denkt, denk je aan New York en San Francisco en la en dergelijke plaatsen. Allemaal prima en hartstikke leuk maar voor de rest, op plaatsen als dat Adams Instituut, stikt het er van de heikneuters.’
‘Heikneuters?’
‘Heikneuters. Kinkels. Lomperiken. Welgestelde boerenzoons en -dochters met een geringe culturele bagage, vaak genoeg energie en levenslust, maar zonder een greintje geestigheid. En vaker nog van die onstuitbare praatzieke types, vooral de — nee, dat mag ik niet zeggen. Je ziet er hier ook genoeg rondlopen, maar dan vallen ze onder de ingezetenen niet zo op. Met alleen dat slag mensen om me heen zou je me binnen een maand kunnen opbergen.’ ‘Voor je ook maar iets besluit, vind ik…’ ‘Voor het geval je denkt dat ik lollig probeer te zijn, ik heb eens, om een lang verhaal kort te maken, in New York heb ik eens een van de meest aantrekkelijke meisjes opgepikt die ik ooit van mijn leven gezien heb, met de meest fantastische, hoe dan ook, en op een gegeven ogenblik zaten we ergens te eten en honderd uit te kletsen en alles liep op rolletjes behalve dan dat ze zo, sorry schat, vervloekte saai was, en toen zei ze iets van dat ze niet snel genoeg in Toronto terug kon zijn en voor ik het wist zat ik in een taxi halverwege het vliegveld, nou ja, niet echt, maar als ik enig benul had gehad was het wel zo gegaan. En op het eerste gezicht, toen ik haar ontmoette, zelfs toen ik met haar aan de praat kwam…’ ‘Ligt Toronto niet in Canada en nogal een eind de andere kant op?’
‘Als het om zoiets fundamenteels gaat,’ zei Harry op gezaghebbende toon, ‘wat doen die paar duizend kilometer er dan nog toe?’
‘Harry, dit is allemaal reuzeleuk, en ik twijfel er niet aan dat er daar, net als in Yorkshire, vertel mij wat, een hoop zijn die zichzelf een beetje te graag horen praten, maar zo zijn ze vast niet allemaal, en als jij ze niet uit elkaar kunt houden dan kan niemand het. Voor de rest klinkt het als iets waar je altijd naar uitgekeken hebt. Je hebt er lang op moeten wachten en nu het zich aandient ben je er een tikje van ondersteboven. Als het straks tijd gehad heeft om wat te bezinken denk je er heel anders over.’
‘Mm.’ Hij had nog wat in de verschillende paperassen voor hem op tafel zitten neuzen en zei nu: ‘Kennelijk houden ze er een opgewaardeerde technicus op na met de titel Hoofd Biblio-technologie en de volledige status van professor die de leiding
heeft over een vakgroep (nota bene) die de computers en de rest van de ijzerwinkel beheert. En… er werkt daar ook een knaap die ik nog van vroeger ken, Martin van Oudheusden, en die kan me wel vertellen hoe het er daar aan toegaat. Je zit er waarschijnlijk zo slecht nog niet wanneer je er eenmaal een beetje wegwijs bent.’ ‘Zo mag ik het horen.’
‘En wat een ideaal vluchtoord als het je hier te heet onder de voeten zou worden. Zou Piers eigenlijk iets van het bibliotheekwezen afweten?’ ‘Ik moet nu voortmaken.’
Clare ondernam een tweede poging om van tafel op te staan toen de telefoon rinkelde die op het tafeltje in de hal geparkeerd stond. Harry kreunde zachtjes. In het verleden, tot voor heel kort feitelijk, had dat apparaat altijd associaties met prettige dingen opgeroepen, zoals het bestellen van zijn natje en droogje, het regelen van gezelschapsreisjes, zelfs, als je ver genoeg terugging, het maken van afspraakjes met meisjes: nu was het een doorgeefluik voor vreselijke types geworden om hem lastig te vallen over zoek geraakt wetenschappelijk materiaal, onvindbare pamfletten, boeken waarvan hij niets met zekerheid kon zeggen behalve dat hij er geen idee van had waar ze voor het laatst gesignaleerd waren. Tegelijkertijd was de communicatie via dit middel bijna uitsluitend een kwestie van eenrichtingsverkeer geworden, ofschoon hij zich zo nu en dan bewust was van de logische lacune die in deze kijk op de zaak school. Hij nam de hoorn op en brabbelde er iets in dat erop gericht was om niet alleen zijn geslacht en leeftijd, maar ook zijn organische samenstelling in het midden te laten. De stem van een vrouw die klonk alsof ze hem een wasmachine probeerde aan te smeren, of een bijzonder onaanlokkelijke vliegtrip, zei: ‘Het spijt me ontzettend dat ik u stoor, maar zou het mogelijk zijn om meneer Harry Caldecote aan de lijn te krijgen?’
Boing! De dreiging droop er vanaf, alsof je met je dronken kop iets beloofd had en nu het deksel op je neus kreeg, maar wat kon hij zeggen? Het hoge woord kwam eruit. ‘Ah, met Staatsgediplomeerd Verpleegkundige Atkinson hier om u rapport uit te brengen over de toestand van mejuffrouw Fiona Carr-Stewart.’
Het scheelde niet veel of Harry had de vreselijkste brokken gemaakt toen hij verstrikt raakte in het tafelkleed, het telefoonsnoer en de ceintuur van zijn kamerjas in een poging om Clare terug in de kamer te krijgen voor ze die zogezegd geheel en al had verlaten, maar het resultaat was in elk opzicht nul komma nul. Hij wist zich volslagen kansloos om de sprankelende gladheid te schilderen waarmee Staatsgediplomeerd Verpleegkundige Joyce Atkinson hem verslag had uitgebracht, noch ook de satijnige glans van de met een bladwijzer uitgeruste brochure die hem heel binnenkort de prijzen zou voorschotelen die haar instelling rekende voor de behandeling en andere gerieven die op dit moment goedschiks of kwaadschiks aan mejuffrouw Fi-ona Carr-Stewart werden toegediend (exclusief btw en bijzondere voorzieningen). Maar wacht eens: hij had al heel wat ervaring met dit soort transacties opgedaan en voelde op zijn klompen aan dat er hier iets aan schortte, een zekere zalvende ondertoon die hij miste. Geen kunst aan eigenlijk, wanneer je de schok eenmaal te boven was. ‘Wat is de naam van die instelling,’ zei hij met een stem die aan het hoofd van Interpol had kunnen toebehoren, ‘en wie is de geneesheer-directeur?’ Er werd hem een tamelijk vaag adres opgegeven en de namen en bevoegdheden van twee dokters die allebei momenteel niet bereikbaar waren, zo kreeg hij te horen. (Niettemin bleken ze later bij nader onderzoek alletwee heuse beoefenaren der geneeskunst te zijn, hoewel ze evenmin als tevoren lijfelijk aanwezig waren.) Verdere vragen leidden tot een optimistischer beeld van de toestand van mejuffrouw Carr-Stewart en, wat spoedig al even belangrijk of belangrijker werd, tot de overtuiging dat ze inderdaad ergens in een echte kamer onder de wol gestopt was met mensen bij de hand, en dat ze niet op het punt stond te stikken of aan een hartaanval of toeval te bezwijken. (Ze had ooit een dergelijke rolberoerte gehad, maar gelukkig had hij toen in Morayshire verbleven om de werkzaamheden van een vereniging van plaatselijke kroniekschrijvers te bestuderen.) Nog terwijl hij aan het woord was kreeg Harry steeds meer zekerheid dat hij hier niet met een regulier ziekenhuis te maken had maar met een soort tehuis, of waarschijnlijker nog een ordinair woonhuis, waar heel recente ex-dronkelappen als Fiona in de watten gelegd werden door betrekkelijk verjaarde ex-dronkelappen als StaV Atkinson, voortvloeiend uit het feit
dat er zoveel alcoholisten van verschillende graad en pluimage in het koninkrijk waren dat er niet één systeem of schakeling van systemen bestond waarbinnen ze allemaal (zelfs maar part-time) hadden kunnen worden opgevangen. Ten langen leste zei Harry, na een betoog dat bol stond van de bedankjes en gelukwensen en waarvan de toonzetting niet overtrokken geweest zou zijn als het hier, laten we zeggen, de redding betroffen had van een weeshuis vol kinderen uit handen van de Rode Khmer: ‘Wanneer zou ik mejuffrouw Carr-Stewart persoonlijk kunnen bezoeken?’
‘De eerstkomende dagen ben ik bang van niet. Maar ik kan haar wel elke gewenste boodschap min of meer direct overbrengen.’
‘Ik moet haar hier letterlijk in eigen persoon van in kennis stellen. Het handelt hier om bepaalde wettelijke vereisten.’ Dat haalde ook al niets uit. Met spijtbetuigingen en de vriendelijke groeten lieten ze het daar voorlopig bij. Harry bleef met meer dan genoeg telefoon-en toestel-en b.g.g.-nummers zitten, en met zoveel instructies om niet voor of na een bepaalde tijd te bellen, dat hij ervan verzekerd kon zijn dat hij nooit iemand te pakken zou krijgen die ook maar ooit van iemand gehoord had die iets van de patiënt in kwestie afwist. Dat bedrukte hem in zekere zin. Op de een of andere manier had het idee om onherroepelijk van elk contact met Fiona verstoken te zijn iets van zijn gebruikelijke charme verloren. Wie had ooit gedacht dat die dag nog eens zou aanbreken? Toen hij terugkwam van zijn middagbezoekje aan de King’s vond hij een briefje in Clare’s lachwekkende maar zeer duidelijke handschrift waarop stond dat Bunty gebeld had om te vragen of ze een nachtje kon blijven slapen en dat dit verzoek, hopelijk met zijn instemming, ingewilligd was. Mm. Popsy om twee uur ‘s nachts met een slagersmes op de stoep. Oké, dat ook weer niet, maar een fikse scheldpartij, dat zat er dik in. Ze stapelden zich op de meest onheilspellende wijze op - Maureen, Atkinson, Fiona, en nu Bunty weer. Misschien zat er wel niets anders op dan toch maar de plaat te poetsen naar het Adams Instituut.