Zeven

‘Alles goed met je, Fiona? Alles goed, meisje?’ ‘Ja dank je wel, Roger. Ik voel me kiplekker, echt waar.’ ‘Wacht, ik help je wel even met die dingen,’ zei hij, doelend op de uitpuilende zwarte plastic zakken die ze net de betonnen binnenstraat aan de voorkant van het flatgebouw opsleepte. ‘Onhandige grote toestanden zijn het. Ik breng ze wel even voor je naar beneden. Toe, laat mij nou maar even, het is zo gepiept.’

‘Nee, heus, hoeft niet, ik kan het makkelijk zelf af, bedankt.’ Roger Greenhough kwam nog een stapje dichterbij en bekeek haar eens goed, ze wendde haar gezicht af. ‘Fff,’ zei hij, lichtjes huiverend bij de aanblik. ‘Weet je, je ziet er helemaal niet best uit. Heb je vandaag al in de spiegel gekeken? Je ziet er beroerd uit, het spijt me dat ik het moet zeggen.’ Hij liep tegen de zeventig, schatte Fiona, een alleenstaande weduwnaar, een vrij lange magere man met een keurig grijs snorretje en een platte bruine tweed pet die altijd perfect zat, oorspronkelijk wellicht bedoeld om zijn kaalheid te camoufleren. Hoewel hij haar al ruim een jaar, op zijn eigen onbeholpen manier, niets dan bereidvaardigheid had betoond, achtte ze zich niet gebonden hem te vertrouwen. Nu op dit moment zou ze hem het liefst zeggen dat hij naar de pomp kon lopen of erger, maar ze kreeg het nooit helemaal over haar lippen. Ze vertrouwde hem dan wel niet, maar ze had hem nodig, niet zo gek vaak, maar in voorkomende gevallen was het ook meteen goed raak.

‘Ik kon niet slapen.’ Ze sjorde aan een van de zakken en er steeg een luid gerinkel uit op. ‘Het is oké, ik red me wel.’ ‘Dat hoop ik maar, meisje. Zal ik de dokter voor je bellen?’ ‘Heus waar… alsjeblieft… er is niks met me aan de hand.’ ‘Als ik Sean eens belde.’

‘Waarvoor? Die is vast nog niet terug van de bouw.’ ‘Als hij thuiskomt.’

‘Er is niks aan de hand,” zei ze, terwijl ze haar echte gevoelens niet langer helemaal kon verbergen. Hij staarde haar aan. ‘Het is jouw leven,’ zei hij. Zich ervan bewust dat de oude baas haar met zijn handen op zijn heupen stond na te kijken, zeulde Fiona de zakken de lage betonnen trap af en hees ze, met flink wat gerinkel en gekletter van hun kant en het nodige gesteun en geblaas van de hare, in een van de afvalbakken in een soort gemeenschappelijke bunker aan de rand van het trottoir. Ofschoon ze gehoopt had om ongezien naar buiten te glippen, had de oude man - die uren doorbracht op het gemetselde balkon van zijn aangrenzende flat - haar daar niet echt de kans toe gegeven. Net als zijn soortgenoten langs de hele voorkant van het blok was het het type balkon dat ontworpen was om goed uit de verf te komen op de tekeningen van de architect en een gunstige indruk te maken op toevallig passerende planologen of projectontwikkelaars, maar niet om gebruikt te worden. Roger had echter ontdekt dat hij er iets ter grootte van een vouwstoeltje op kwijt kon en zo een oogje op de buren kon houden. Hij was evenwel nergens meer te bekennen toen Fiona het deksel van de container liet neerploffen en de trap weer opkloste. In de hal van haar wooneenheid kwam ze de twee kleine Pakistaanse meisjes van de bovenste etage tegen, die er ongelooflijk ouderwets Engels uitzagen met hun vlechtjes in een rode strik, hun overgooiertje en smetteloos witte sokjes, en ook heel Engels overkwamen door de wijze waarop ze haar zonder iets te zeggen met grote verbaasde ogen aanstaarden en vervolgens samen begonnen te fluisteren en te giechelen, op weg naar buiten. De glazen deur knalde als die van een squashbaan achter hen dicht. Toen ze bij haar verdieping aankwam haalde ze even adem, terwijl ze haar ogen toekneep voor het zonlicht dat door het diepe raam viel en zo vlug mogelijk slikte om niet te hoeven kokhalzen. Ze moest veel te gehaast de trap zijn opgelopen -waarom eigenlijk?

Bij haar flat aangekomen dacht ze er voor één keer eens aan om haar mond even open te houden, om niet meteen van de frisse buitenlucht in de s^ank te belanden. Toen ze eenmaal binnen was bleek het allemaal nogal mee te vallen, niet veel meer dan de lucht van te lang gedragen kleren. De kamer zelf zag er ook nog redelijk toonbaar uit. Het beste eraan was de eenvoudige

inrichting, met maar weinig spullen die veel ruimte in beslag namen: bed, gootsteen, t.v., fornuis, koelkast, tafel om een vlug-klaar maaltijd van te eten, twee stoelen om t.v. te kijken. Het bed moest natuurlijk als het goed was overdag tot een sofa omgebouwd worden, maar die moeite nam Fiona alleen wanneer ze bezoek verwachtte en zelfs dan niet altijd. Momenteel deed het als legkast dienst voor wat vuile kleren die naar de wasserij moesten, een paar schone die daar net vandaan kwamen en, heel zorgvuldig apart gehouden in een stuk plastic, wat losse rommel die niet in de vuilnisbak kon. Fiona deponeerde nooit flessen op de slaapbank, of het nu volle of lege waren. Volle vonden meestal hun weg tussen het bed en de muur en lege verdwenen onder het bed of waar het maar uitkwam - er waren niet zoveel plaatsen die in aanmerking kwamen wanneer ze, zoals nu, schoon schip maakte. Op het moment stonden er twee volle flessen en een schoon glas op tafel. Voor ze ging zitten keek ze de kamer nog eens rond en was blij dat ze de boel wat had weten op te redderen, gootsteen, aanrecht en fornuis aan kant, keukenplanken opgeruimd, kleren aan kapstokken en haken in wat een hangkast heette te zijn maar in werkelijkheid niet meer dan een houten driehoek was, die ergens in een hoek aan het plafond was gespijkerd en waarvan een plastic gordijn omlaag hing. Ze had zelfs het bad een beurt gegeven en bleekmiddel in de w.c. gegooid. Tot dusver was alles vandaag eigenlijk gladjes verlopen, niet alleen dat ze haar tweewekelijkse girocheque al ontvangen had maar ze was zelfs al capabel geweest om naar het postkantoor te gaan, waardoor ze zichzelf op een paar liter White Nun had kunnen trakteren in plaats van de Jugland Niersteiner die naar wagensmeer smaakte. En ze was gisteravond ongewoon vroeg naar bed gegaan, zodat ze zich in dit stadium alleen maar ellendig en beschaamd voelde en niemand tot nut, in plaats van een volslagen wrak.

Onder het motto dat ze net zo goed nu iets kon eten als later, sneed ze voor zich zelf een stukje emmentaler af om al gauw tot de conclusie te komen dat het niet klein genoeg was. Niet lang daarna werd de vraag of het enige invloed zou hebben op haar lichamelijk welzijn achterhaald door de twijfel of ze het wel binnen kon houden. Door de overredingskracht die ze daarvoor moest aanwenden voelde ze zich helemaal hol en licht

worden, alleen op haar plaats gehouden door het gewicht van haar kleren en schoenen. Hoe beroerd zag ze er nou echt uit? Ze ging naar de keuken en keek in de spiegel boven de gootsteen.

Knap beroerd, was het antwoord. Er was niet veel licht, maar ze kon genoeg zien om vast te stellen dat de huid van haar gezicht bijvoorbeeld, eens net als die van haar betoverende moeder in teint naar room of ivoor neigend, weer een tikkeltje meer op afgeroomde melk en het ivoor van een oude biljartbal was gaan lijken. Met haar zwarte haar, dat eerlijkheidshalve nog steeds bijna even zwart was als ooit, alleen wat joodser, een beetje meer kroes, had ze (weer net als mams) bekend gestaan om haar frappante verschijning. Ja, nou je het zegt, nog steeds frappant, maar dan meer op de manier van een griezelfilm. Bepaald niet geschikt voor jeugdige kijkers. Nu opende ze de eerste fles en schonk het eerste glas in, maar liet het daar voorlopig bij terwijl ze naar het balkonraam liep en een paar panty’s van de lijn haalde die daar te drogen hingen, niet omdat ze bang was dat het zou gaan regenen, maar omdat ze dat beter kon doen voordat ze er niet meer toe in staat was. Toen bedacht ze dat het zo onderhand tijd was om de telefoon erbij te nemen en ging aan de tafel zitten met het chique gloednieuwe druktoetsapparaat. Na enig zoeken vond ze de paperback zonder omslag van Stephen King waarin ze op de lege en halflege pagina’s haar telefoonnummers genoteerd had. Zonder dat boek zou ze reddeloos verloren zijn geweest omdat ze nooit moeite deed iemands nummer te onthouden. Daar kwam nog eens bij dat ze er toch al vaak uren naar liep te zoeken. Aangezien ze zich ook nooit kon herinneren welk nummer op welke bladzijde stond, nam het opbellen een hoop van haar tijd in beslag, maar dat was geen probleem. Eén telefoonnummer verschilde van de rest. Dat had Sean op de badkamer in onzichtbare inkt aan de binnenkant van het medicijnkastje geklad en hij had er indertijd een uitvoerige uitleg aan vastgeknoopt. Het meeste was ze vergeten, maar niet alles. Hij had zich over iets of iemand heel erg kwaad gemaakt - niet over haar, zoveel wist ze nog wel - en had haar gezegd dat als ze ooit iemand wilde laten aftuigen, of een vies zaakje opgeknapt wilde hebben, of als de eeil of andere ploert haar had lastiggevallen, ze dit nummer moest bellen voor een gega-randeerde en snelle afhandeling, maar er hing wel een prijskaartje aan. Maar stel nou dat er niemand thuis gaf, had ze voor de lol gezegd, waarop Sean had gezegd: ‘Wees daar maar niet bang voor. En denk erom, geen namen noemen, zeg rnaar dat het voor iemand anders is.’

Vanzelfsprekend stond ze geen ogenblik bij dit alles stil toen ze besloot dat het nu wel kon en haar glas uitdronk, het weer volschonk, nog een Marlboro opstak en probeerde of Marilyn er was. Toen ze na de tiende klingeltoon nog geen gehoor kreeg, hing ze op. Daarna probeerde ze Baz en kreeg hem direct aan de lijn, maar hij was nogal kortaangebonden en zei haar dat hij de hele avond televisie ging kijken bij zijn moeder. Natuurlijk was het voor hem nog vroeg dag. Die maat van hem dan misschien, die bij de wat was het ook weer werkte? Fiona had zich al door een hele rij nummers geworsteld voor het tot haar doordrong dat de naam van die vent haar. nog niet eens te binnen geschoten was. Niet dat van alle namen die ze zojuist onder ogen had gehad ook maar de helft haar iets zei. Ze liep ze nog eens na terwijl ze een slok van haar wijn nam. Toen ging de deurbel die haar, zoals altijd totdat ze een paar glazen achter de kiezen had, de stuipen op het lijf joeg. ‘Eén momentje,’ riep ze, terwijl ze al bezig was overeind te komen. Gedurende de volgende twintig seconden was ze, bijna geruisloos en zonder te denken, voor haar doen razendsnel in de weer. Ze leegde haar glas in een theekom die ze vervolgens afdekte voor ze beide flessen achter het bed wegstopte, spoelde bij de gootsteen haar mond met een pepermuntdrankje en streek haar haar naar achteren. Ze begon zich al een stuk beter te voelen.

Er stond een kleine gedrongen man van achter in de twintig voor de deur. Hij had een donkere snor en maakte verder een enigszins ongeschoren indruk. Hij snoof eens voorzichtig en keek haar een ogenblik aan voor hij zei: ‘Fiona Carr-Stewart?’ ‘Dat ben ik. Wat kan ik voor u doen?’

Hij leek zijn wenkbrauwen te willen optrekken, misschien vanwege haar accent.

‘Het is denk ik meer, eh, wat ik voor u kan doen. Ik ben van het gasbedrijf.’ ‘Oh ja.’

‘Wat ik eigenlijk bedoel is dat u of iemand anders gebeld heeft

om te zeggen dat een van de branders van het fornuis het niet doet.’

‘Oh ja,’ zei ze, deze keer op kloeke toon, alsof ze wist waar hij het over had. ‘Komt u toch binnen.’

‘Bedankt.’ Er zaten vlekken op zijn vliegerjack maar zijn T-shirt en spijkerbroek waren schoon genoeg en zijn haar zag er redelijk verzorgd uit.

Ze had de deur nog niet achter hem dichtgedaan of de telefoon ging met veel poeha over. Een onbekende man vroeg of hij Keith te spreken kon krijgen en ze wou net zónder aarzelen nee zeggen toen wie het ook zijn mocht het woord gasbedrijf liet vallen. ‘Bent u Keith?’ vroeg ze. ‘Ja, bedankt.’

Inmiddels was het punt bereikt waarop het Fiona niet slecht zou zijn uitgekomen als ze zich nonchalant in de bibliotheek of het tuinprieeltje had kunnen terugtrekken, maar bij ontstentenis van iets dat daarop leek kieperde ze de rommel van het voeteneind van het bed in de vuilnisemmer, borg de was zo goed en zo kwaad als dat ging op, nam af en toe een slokje uit haar kom en luisterde naar Keiths conversatie. ‘Dat weet ik toch nog niet?’ zei hij nu. ‘Ja, dat weet ik wel, maar je weet het nooit. Ik ben hier, eh, nou ja, nog maar net. Ik heb toch zeker nog geen tijd gehad om ernaar te kijken?’ Hij had Fiona met een schuin oog in de gaten gehouden en bij zijn laatste woorden keek hij haar wat nadrukkelijker aan, net toen ze een stevige teug uit haar kom nam. ‘Tja, dat weet ik pas als ik ernaar gekeken heb. Wat? Oké, de groeten.’ Hij legde de hoorn erop.

‘Je heet toch niet echt Keith, hè? Dat kun je niet menen.’ ‘Jazeker, afschuwelijk hè, maar ik kan er geen fluit aan veranderen. Net zo goed als jij Fiona heet.’ Hij bracht een onnatuurlijke scheiding aan tussen de lettergrepen van haar naam. ‘En waar mag die defecte gasbrander die al deze opwinding teweeggebracht heeft wel zitten?’

Fiona was zich plotseling weer zo nerveus gaan voelen dat ze even vergeten was wat hij nou precies kwam doen. Gelukkig was er geen sprake van dat hij het fornuis niet zonder hulp zou weten te vinden. Maar hij kon haar nu elk moment vragen welke brander de boosdoener was, en bij haar beste weten was die pit linksonder de enige die ze ooit had gebruikt. Ze keek hulpeloos toe hoe hij een gereedschapstas van zwart plastic die haar tot dan toe niet opgevallen was op de koelkast plaatste en openritste. Toen hoorde ze, met een grotere opluchting dan ze bij haar weten ooit eerder gevoeld had, de telefoon weer rinkelen.

Het was Rob en hij was al behoorlijk in de olie. Hij zei dat hij hoopte dat ze elkaar nog ergens konden treffen voor hij volgens plan naar Spanje vertrok om een film op te nemen met Michael Caine en Joan Collins. Er was even een probleempje geweest met betrekking tot de kleine lettertjes van het contract, maar dat was inmiddels allemaal opgehelderd en nu kon het spektakel elk moment losbarsten. Ondertussen had hij volgens eigen zeggen een kostelijk plannetje gebrouwen om haar oom, waarmee hij Harry Caldecote bedoelde, tot het verstrekken van een kleine financiële bijdrage zoals hij dat noemde over te halen, waarmee hij het ophoesten van een flinke smak geld bedoelde die uiteindelijk in zijn zak diende te belanden. Hij ratelde maar door over premies en percentages op een manier die voor Fiona altijd abracadabra zou blijven, maar waaraan ze zich misschien minder gestoord zou hebben als ze het hele verhaal, of iets wat er verdacht veel op leek, al niet zo vaak had gehoord - soms was het Robert Redford en Elizabeth Taylor. Er werd van Fiona slechts bijzonder weinig weerwerk gevraagd, maar onderwijl had ze zo haar eigen leuke plannetje gesmeed en kwam ze er, op een soort sombere toon die haar gemakkelijk genoeg afging, nu en dan met een oh of een nee tussen. Toen ze ophing zag ze dat Keith klaar was met het fornuis. ‘Alles doet het weer prima,’ zei hij. ‘Oh, mooi.’

‘Eerlijk gezegd was er al niks mis mee toen ik het uitprobeerde.’ ‘Oh.’

‘Mag, mag ik misschien vragen wat eraan mankeerde?’ Fiona begon te huilen.

‘Wat is dat nou? Je wilt me toch niet wijsmaken dat je om zo’n stom gasfornuis zit te janken, hè?’

Ze schudde van nee en bleef maar huilen. Ze was bang geweest dat het haar niet mee zou vallen, maar toen ze eenmaal bezig was scheen ook dat haar gemakkelijk genoeg af te gaan. ‘Mijn vriend zegt dat hij me niet meer wil zien,’ snikte ze. ‘Oh,’ zei Keith, op de toon van een man die plotseling begrijpt

hoe het spel gespeeld wordt. ‘Kan ik misschien iets voor je doen?’

Terwijl ze haar tranen terugdrong, reikte ze naar de telefoon en legde die van de haak.

Na wat haar vijf minuten toescheen, maar waarschijnlijk eerder twee keer zo lang was geweest, begon Keith zijn boeltje in te pakken. Ondanks enkele afwijkende bijzonderheden deed het Fiona denken aan wat er een paar jaar geleden op een avond had plaatsgevonden, toen twee jonge officieren haar met doeltreffende spoed de Chelsea Kazerne hadden binnengesmokkeld, en haar niet lang daarna - zonder dat een van de twee tussen de bedrijven door ook maar een vinger naar haar had uitgestoken, wat ze verdomme nog aan toe niet echt als een compliment had opgevat - wel zeker zo doeltreffend en met des te meer spoed weer naar buiten gesmokkeld hadden. Ze had nog steeds maar een heel schimmig idee van wat hun in de tussenliggende tijd aan haar opgevallen was, maar in het huidige geval was de voor driekwart gevulde fles rode Cinzano die naast het bed op de grond stond er misschien niet helemaal vreemd aan geweest, dacht ze. Hoe het ook zat, ze was een beetje bang dat ze nu onopzettelijk zou gaan huilen als Keith haar bij zijn vertrek enige genegenheid mocht tonen. Maar alras bleek dat ze daar niet over in had hoeven zitten. Na een flinke slok Cinzano nam ze een bad, met alles erop en eraan tot en met haarwassen toe, en legde de hoorn weer net op tijd terug om Baz te woord te kunnen staan. Zonder met een woord te reppen over zijn eerdere voornemen om bij zijn moeder t.v. te kijken en een boekje te lezen, zei hij dat hij haar zo tegen halfzeven bij Linda hoopte te zien. Toen ze dat hoorde kikkerde Fiona al weer wat op en nam in haar peignoir met een sigaretje voor de t.v. plaats. Niet de moeite nemend om het ja-kobijnse bekerglas waar ze uit had zitten drinken weer voor de dag te halen, besloot ze de White Nun zo uit haar theekom eens danig aan te spreken zolang het nog geen tijd was om zich aan te kleden.

Tegen die tijd voelde ze dat ze de wereld weer min of meer aankon en schiep er bijna plezier in om het nog vrij nieuwe zwarte mantelpakje van Dorothy Perkins (een kerstcadeautje van Har-ry), de panty met een ruitje, de witte blouse en suède naaldhakken bij elkaar te zoeken. De blouse had echter, ofschoon net

 

uit de was, in een prop op het bed gelegen en her en der in de kamer rondgeslingerd en moest nodig gestreken worden, en op de naaldhakken zou ze aan het eind van haar gebruikelijke avondje stappen niet meer behoorlijk uit de voeten kunnen. Tevreden met haar vooruitziende blik legde ze een andere combinatie klaar, en koos tenslotte voor haar oude Spaans aandoende jersey rok, een grijs-en-wit gespikkelde geitewollen sweater en, net als eerder op de dag, schoenen met lage hakken waar ze zich geen buil aan kon vallen. Toen ze daarmee klaar was, liet ze een taxi komen.

Ze nam haar toevlucht tot het eerste het beste nummer van haar lijst omdat ze alle bedrijven in de omgeving al lang geleden afgewerkt had, dat wil zeggen dat er nergens nog een chauffeur rondliep die niet van haar gehoord had. Daarna pakte ze haar echt-lederen schoudertas in, een verjaarscadeautje van Harry dat tot haar verbazing niet allang ergens was blijven liggen, of domweg verloren of ontvreemd was. Ze stopte er de dingen in waar ze absoluut niet buiten kon, sigaretten, veiligheidslucifers, een plastic fles waar Head & Shoulders shampoo in gezeten had, maar die nu rode Cinzano bevatte voor als de nood aan de man kwam, en een onaangebroken pakje papieren zakdoekjes dat niet alleen bedoeld was om haar neus mee af te vegen. Oh, en een paar Night Nurse capsules in een Leuko-plast-doosje voor het geval dat ze op stel en sprong behoefte kreeg aan een kalmeringsmiddel.

De taxi werd bestuurd door een donkere Westindiër van om en nabij de dertig. Voor zover Fiona kon nagaan had ze hem nooit eerder gezien, maar ze had in het verleden onder vergelijkbare omstandigheden wel vaker de plank misgeslagen. Na een poosje zei ze: ‘Kom je hier ooit wel eens in de kroeg?’ ‘Pardon, doe ik wat precies wel eens ooit?’ ‘Sorry, ik wou alleen maar even weten of je wel eens toevallig in een van de kroegen hier in de buurt kwam.’ ‘ ‘Het antwoord is nee.’ Dan vond de chauffeur blijkbaar dat hij een beetje onhoffelijk tegen haar was geweest en voegde eraan toe: ‘Ik vrees dat het publiek dat men in dergelijke gelegenheden aantreft me niet zo ligt, dat is alles.’ ‘Mij best hoor, ik wou alleen een praatje maken.’ ‘Als u het niet erg vindt, hou ik mijn ogen liever op de weg.’ Na weer even gezwegen te hebben, zei hij: ‘Je moet tegenwoordig in het verkeer je hersens bij elkaar hebben.’

‘Vertel mij wat, een vriend van me heeft nog maar pas geleden

een knaap op een motor geschept.’

Nadat de bestuurder bij het vernemen van dit noodlottige gebeuren meerdere keren met zijn hoofd had geknikt, ging hij op twee wielen door de bocht zodat Fiona van de ene kant van de achterbank naar de andere werd geslingerd. Het was zo klaar als een klontje dat hij er niet eigenhandig voor gezorgd kon hebben dat er net op dat punt een bocht was, maar ze had het gevoel dat de manier waarop hij hen er doorheen geloodst had alleen maar kon betekenen dat hij totaal geen zin had om met haar te praten en misschien zelfs een hekel aan haar had, en dus beperkte ze zich er daarna toe om te laten zien hoe normaal ze zich kon gedragen.

Het deed Fiona altijd deugd om bij Linda aan te gaan. Ze woonde van Harry uit gezien aan de andere kant van Shepherd’s Hill, maar toch best in een leuke omgeving, met faciliteiten als keurzaken op kruideniersgebied en een reisbureau. De flat was boven een echt huis gesitueerd en kende een weelde aan meubilair en mooie spullen en tijdschriften en noem maar op zonder dat het een rommeltje was, zoals een kamer in een film of, tot voor kort, in haar eigen leven. Fiona vroeg zich soms wel eens af wie dat alles betaalde, en hield het op een bestaande of vroegere echtgenoot van Linda of mogelijkerwijs haar vader, want Mike kwam beslist niet in aanmerking. Het leed bijna geen twijfel dat hij hier woonde, maar hij werkte in de vleesverwerkende industrie en daar zag hij om de waarheid te zeggen ook wel naar uit. Als Linda onverhoopt de flat en de hele mikmak zelf bekostigde, moest ze wel een heel bijzondere vrouw zijn in de ogen van Fiona, in wier wereld het altijd mannen waren geweest die voor het geld zorgden. Hoe dan ook, ze schonk zich vlug een glas wijn in en begon te kletsen met Mike, Baz, Marilyn en nog een stuk of wat anderen. Een paar minuten later kwam Doorzakker Dave binnenvallen en als altijd begon het feest dadelijk op gang te komen. Fiona voelde zich inmiddels volkomen op haar gemak, wat inhield dat ze geen seconde meer nadacht voor ze er iets uitflapte. Nu en dan leek het of Baz of Linda of een van de anderen even van slag was door wat ze zei, maar dat beeldde ze zich waarschijnlijk maar in, en ze hadden allemaal voortdurend de

grootste pret. Weldra zette Mike de muziek harder en iedereen begon te dansen. Door de bank genomen kreeg ze al de zenuwen als ze maar aan dansen dacht, maar vanavond liep het, in tegenstelling tot alle andere avonden, van een leien dakje. Enige tijd later zaten ze in de Duke of York, of misschien was het de Paviours’ Arms, maar het was in elk geval de pub of een van de pubs waarvoor Doorzakker Dave de striptease-danse-ressen leverde. Daar had je ze dan met hun stoelen en bananen onder de rondcirkelende lichten, af en toe de tijd nemend om zich behaaglijk tegen de clientèle aan de bar aan te schurken, die voornamelijk uit Ierse bouwvakkers en vuilnismannen bestond. Eén keer dacht Fiona dat ze Sean in de massa ontwaarde, maar ze bleef zitten waar ze zat. Tegen die tijd begon ze zich tamelijk opgelaten te voelen over de hele entourage en zich ook danig te ergeren aan de lampjes, die nu razendsnel aan-en uitfloepten, en de stereo die loeihard stond. Dat was ook het punt waarop ze nogal een dreun kreeg toen ze een nieuw pakje Marlboro uit haar schoudertas haalde en bij het controleren van de overige inhoud bemerkte dat de plastic shampoofles leeg was, terwijl ze toch zeker wist dat die toen ze de deur uitging tot de rand toe met rode Cinzano gevuld was geweest. Verder viel haar omstreeks dat tijdstip op, dat ze Marilyn of Mike of Dave of geen van het stel ook maar ergens bekennen kon. De man achter het stuur nam haar op, en grondig ook, maar hij was in gesprek met iemand anders die zich als het ware aan elke waarneming onttrok. ‘Die wil ik niet in mijn auto,’ zei hij. ‘Het staat me niks aan zoals ze eruitziet.’ ‘Pak aan, steek de rest maar in je zak. Het is niet ver.’ ‘Jij hebt mooi praten, maar dat is bij lange na niet genoeg als ze de boel onder kotst. Daar hoef je me niet mee aan te komen.’ ‘Dat doet ze niet, is haar nog nooit gebeurd. Een maag van beton. Als het toch misgaat koop ik je een nieuwe kleretaxi.’ ‘Met die eerste methode had je meer succes.’ ‘Hier heb je mijn visitekaartje, beste kerel.’ ‘Kun je dat even voor me vertalen?’

‘Je kunt het telefoonnummer toch wel lezen, veronderstel ik?’ ‘Oké, voor nog zo’n flap doe ik het.’

Toen Fiona wakker werd, waren ze er bijna. Ze wist dat het belangrijk was om duidelijk te zeggen: ‘Het is de laatste opgang aan de linkerkant,’ en toen het zover was kwam het er vlot uit.

‘Nee, je bent me niks schuldig. Je vriend heeft dat al geregeld. Daar heb je een goeie vriend aan, aan die kunstenmaker, of je het weet of niet.’ ‘Heel erg bedankt.’

‘Je lijkt me eigenlijk helemaal niet van het verkeerde soort. Maar kijk nu eens hoe je eraan toe bent. Om tien uur ‘s avonds.’

Iemand hielp haar de stoeptreden of traptreden op. Of eigenlijk waren ze er beide, eerst van de ene en dan van de andere, buiten en daarna binnen, en wel op de meest fantastische manier, zonder dat er enige tijd tussen verstreek of er ook maar iets gebeurde. En er waren twee mensen, die haar niet alleen aen arm gaven om steun bij te vinden, maar aan haar zaten te rukken en trekken alsof hun leven ervan afhing.

‘Degene die dit heeft laten gebeuren, die voor haar zogenaamde opvoeding verantwoordelijk is geweest, die zou ik wel eens flink de oren willen wassen,’ zei de stem van een oude man die haar bekend voorkwam. ‘Ziezo, op het bed ermee, daar ligt ze voorlopig wel goed.’